Google
This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project
to make the world's books discoverablc onlinc.
It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover.
Marks, notations and other maiginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and fmally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automatcd querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attributionTht GoogX'S "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any speciflc use of
any speciflc book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite seveie.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web
at|http : //books . google . com/|
Google
Dii is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheek pi anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automadsch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niei-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commercicle doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over hci
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informade wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via|http: //books .google .coml
WOORDENBOEK
OP DB
GEDICHTEN
EN
VERDERE GESCHRIFTEN
VAM
GIJSBERT JAPICX^
▲LS EEN VERVOLG OP DE II VORIGE OEELEN
VAN DAT VVERK,
ZAMBNGBSTEIJ) DOOR E. ËPKEMA ^
PfuL Theor. Mag. LU. Hum. Doctor^ en ILector
der Latgnache School te
Middelburg.
TB LEEUWARDEN BIJ
JOHAlNiNES PROOST,
1824.
• • • •
Iniqua est in omni re accufanc
terniisjis bonis , malorum enumera
runtque felectio. Cicero de Leg,
INLEIDING.
JliîÎ hel fdiriiveii âezer loleidiiis ktn noch tttfig ón$ veometamk
zqn, een volledig zameDRei van Spraak-ktiDft der Laiid«frie*
Cche taal te geven , onk dat lalke niet atteen eene meerdere ait«
gebreMheid %tm beflÉen, dan ^\\ er liier plaatf voor hebben ,
Di«nr ook voUlrekt onat^odig xijn, daar, vreinige affvi)kiligeii
mtge«>nderd, de L-P. tatl^ loo alf wij ze biy onsen Oidi-»
ter aantrefien , eene mnel^e n^mtiMAaiKi k^aik aiet de Neder-^.
dnilTche, zoo als wij dezelve b^ Catêf Kamphuyten en andere
T^genooten van hein Ifesen* Trónwenf de eersigemelde i»^ soo
niet gebed « althans voor een groot deel, de oodBe Zoster, of
veeleer de Moeder der laatstgenoemde f maar nog in haar ondea
tooi*
yfi kannen ons dos vergenoegen met ^ eenige bqsonderheden
aanteiiippen, die den Leier genoegzaam in ttaat znllen kannen
AeUen* om het werk des Dichters met vracht te lezen,. en de
woorden naar derzelver kracht te leeren kennen 9 en volgens den
jinaten klank nit te fprekén* Vooral zullen wij moeten fpreken
over de letters f en aerzehmr mt/praak en gebruik i over de
Tweeden Drieklanken enz.t over de verbuiging der Naam»
en yoornaam^uHH>rden : over de vervoeging oer fVerhpoor'*
den f QU wat bier mede in 'verband Haat»
$ 1« OYBR DB UTTER8.
Ue Letters zijn 9 gelQk in de tfederdaitfche taal^ xes en twioiig
rr
io getal: A, Ble, Cie, Die, E, Effe, Gie« Ha« I, Je.
Ka, El, lm, In, O, Pie, Kouw, Er, Ei, Tic, ü,
Oiiw, D awbbeld-oaw, Ezerd, Yërd« Zedderd. On-
der dece Letters zijn er zes Klinkers, A^E^I, O, U, ¥• De
•verige zq|u medeklinkers.
$ 2. OYER DB KLINKBR8,
De A wordt uitgefproken ak de NederdaitTche , en haar ge-»
bruik is daarmede o vereen komtlig. Verleogde men haar, men ge-
brnikte de A A, b. v. in 'Aadj Aaide r^ GacUjen Caanlir^
Faam , Saat ^ Saan , fVaaijen. Niet zelden gebruikt men ook daar-
toe de AE, b, V. in Aerdj Baernenj Slaep^ Troep ^ PVaegê
WaegBJen. Doorgaans volgt onze Dichter dit laatlie, doch vaak
gebruikt h^ ook de A met een dakjen (zoo als h^ het noemt ia
zijne Voorr. bl. XXV) K v. drf, fât^ gdajen^ u^aUjeny fân^
län^ hân^ bdn.
Beide vindt men ook in de O, F^ W. b, v. aegy dge ; aer^
4rej enz. De Grieken trokken, hoewel niet in dezelfde letter-
greep, de twee AA ook tezamen, b«v« in Mvm, }A¥d: 'A$ifv««,
Atfjvdn ais mede de A.E in A , in 3o«f^ /80«, enz» De Hoog-
duitfchers geKrnît«Ä k;««i. «Ic 14 icr YOilcugiug, in fVahr^
JVahn^ enz.
Intasfchen is de AE foms bij de Ouden een Tweeklank,
waarvoor onze Dichter doorgaans gebruikt de EA of M der Ab,
Allen duiden echter verfchil van Dialect aan. Zie wat ik des-
wegens bij de TweekUinhen zeg.
De E Hemt ook meestal met de Nederduitfche overeen , maar
wordt Ibms ^echter* gelijk de A, bij het uitfpreken, wat langer
gerekt, en als de Griekl'cho II of der Franibhen AI uitgefpro-
ken, b. v. in Béd ^ R^'g * Bregge y Bést^Gref^ Greff^ voor wel-
ke ê men ook foms de iE vindt, b. v. in Efler^ A']Jter ^ ja zelfs
Eefter, De Grieken deden ook zoo in hnn 'a4vé(rû) en 'äx^jjVw enz.
Gewoonlijk verlengde men de E door haar-zelve, b, v. in Nee
See^ TVee^ Eer^ Meer j IVeer^ Beest ^ Heer Leuren; doch
vaak ook door de A, b. v. in Sea^ JVea^ llear ^ Learen: ia
welk geval deze EA een tweeklank is. Zie bij de Tweeklanken.
De I is ook aan de Nederduillche u\ uilfpraak gcli]k. V^eriengde
men haar, dan gebruikte men de dubbelde IJ (wel te ondeiTchei-
den van de vocaal Y^ b, v, Min^ M^n^PVrn^lFijn-y Bin^ ^^jn^
^nu Zoo als de Friezen deze IJ. nitrprékeil ^ lioórt men .deselvt
nog ia de meeste gewesten van Nederland, En ware men in -di
overige gewesten bij dat oude gebleven j zonder de Doitrehe aiv
rpraak te volgeo ,. of bad ' men , gelqk de Daitfchers , met E
gelcbreven^ boe veel verwarring zou bier door zgn voorgeko*-
mën! want juist dit is de oorzaak, dat niet alleen bij bet fpre*
ken maar ook in gefcbrifte de IJ met EI, zeer te onregt, word
verwisfeld. Van een en gebeel anderen aard is de verwislelinj
van IJ met IE, in Pijpe ^ Piepe ; Su^^pe^ Stpiep^; ik Ingp
Verled. Tijd ils kniep; ik krgty kriet. Zoo vindt men ook drg^
gen^ driegen^ dreegen^ ons dreigen: Zoo is IJk^ ons eek^ eik
XJkel^ ons eeket^ eckel^ eikel: Dgvel^ divel, duuvel^ ons did"
vel^ waarin men duidelgk diabolus erkent.
Oe O fpreekt men in Friesland ook uit als de- Nederlandfcbe^
doch verlengde men ze, men gebruikte foms de Op, b.v, in oon
fooitj fioop^ oordaj moorda ^ rooUjen ^ baoUjen^ woopen. Zie dei
GrammaticuA II d, bl« i8« Soms vindt men ook de OA, ii
moard^ oarde^ koay^ loay, in welk geval de OA. foms een twee-
klank is; foms verlenging aanbrengt* Tosrchen deze OA en d<
Enkele O b een middenklank, uitgedrukt wordende door de Ô.
waarmede der Fraufcben au in au/se, in uitfpraak, overeenftemt,
in Jf^ótfPót^ SH:öij Stock ^ H6ne^ of zoo ook ais b^ den Gram*
maiicusj hónne^ II d. bL 18, ons tegenwoordige Haan of ^foe/z,
•Uit welk laatlte woord, als mede uit rón^/póa. win^ j6n^ men
opmerkt, dat de klank overbelt naar OE, dat men ook wel uit-^
drukt door OU of UW. zoo zal men in bet Pf^oordenboek vin-i
den Hónderin hundertj houndert^ houundert voor huwndertx
bij onzen Dichter rwvn^fpuwn^ wuwn^ juufn^ zoo wel als mei
de ó* Dat de üuitfchers hunne O verlengen met de U , in ohne^
enz. is overbekend» De uitfpraak vbxï hjrme is thans hoanne^
waarin de a geen tweeklank vormt, maar een toevoegfel van verien-
ging is. Zie wat er gezegd zal worden b^ den Tweeklank OAen UW«.
De U verfchilt al mede niet van onze Nederlandfcbe, over het
geheel genomen« Werd dezelve verlengd , dit gefchiedde oudtijds
door baar-zelve. b. v. in huusy cruua^ luus^ uure y cruumie.
Voor UU gebruikt onze Dichter vaak UW, overeenkomende met
der Franfchen OU, door onze Voorvaderen ook door OU, doch
nu door OE uitgedrukt. Dit laatlle is echter minder kracbtig dan
UW. Zie Voorn van den dichter bL XXVI , en den Gramnu^-
- A 2
^ümUd. bh ia SoBV nojl meB inMr dit OS aHeea dt ü, b.T.
jh riuchi^ ftiuchê^ Jljuchij bij oozm Oiehler door VE foois
OoJl uw, Cîi^ wjuêci^ iéffiHtfct^ enx) bq antlcrea selfs door EU
mtgodrakt, in Rjeuchtf dat mei de teffenwoordke niifpraak op
i«le plaaUem wel overMmkoml. De Ouden gebruikten bier de O
soo wel ab de OE, m rjocht ea rjöêchi. Zie kierorer ieia bï;
b4 de TweekUnkeB OE ea UB.
De O ea U zija Iroowene m vele talen ia akfpraak leer aa aan
elkender verwant» Doeh met da| al, merkt mea ia de vorige wook*»
den terUaod eenig dialeat-vevfehil op^, 'tgeeagel^k bq de Oudenr,
aoo ook aa aog^ veriNixend menigvoUig b ia ons Land; zoo
seUê , dat. er geene Itad of dorp benaat , waarin mea dit niet
opmerku En boe kon bet ook andeif sqn, bq eeue gedurige
verfaaieing, die aeo wel onder volkeren « ale bqvoadere men*
feben* plaats bad, waarvan, de ineeafmeking van onderfefaeidea
dnlecten • met derselvev afwtsfelende nuances , een naiaurink ga-
volg was. ImueTchen , at i« het dat de Ouden fchreven , gdqk zq
fpvaken , beboeft men echter niet te twijfelen , dat door de over*
ichrqvers naderhand^ ia bunne gefehrifcen vele misflagen. znja he^
gaan, vele vouten bij het afAïfariiveB ïngeflopea. Die oude boe«
koa weet te gebraïMn, zïet bier van op iedere biadz^ genoegxa*
me bewiitetu Wi) zullen blerop wel een» weder teróg komen»
De Y neeft en bad eene klank, gelqk aan die ia de Neder-
duicfcbe woorden hy ^ my^ ^, sy« Ouduids was s^ ook zeer
menigvuldig in gd[>Fuik bij de twee^ en drieUaakea, ay^ ^ey^
ey 9 oyj oey^ ooy, óy. uy^ in welka men anders met de 1 wel
toekon, en de i ook- vaak aantreft; Men leest deze Y ook ia
woorden uit het Grieksoh overgenomen, b. v. Gypris\ doch
niet aiiijd, want men vindt zoo wel ÈgipU' als Egypte j bi^
onzen Dichter en elders.
Vaak vindt men bq de Ouden dezelve met I verwisfeld. Zoo
leest men in de O; F, W. nú en myx hi en hy ; fpi en wy^
enz. Dit merkt men reeds in het A. S. op. Wat gevolgtrekking
kan men hiemit natuurlijk adeiden ? Deze, dat er bij hen ook
verfchil in uitfpraak zal geweest zijn, zoo als dezelve in Fries-
land nog is : want daar men , in de TVoiiden vooral , de I laat
booren in me, hoort men op de Klei de Y, naar de tegenwoor-
dige HoUandfche uilfpraak^ in my. Veelmalen echter zullen ze
onderling ^ zonder dialect-verfchil aan te duiden , verwisfeld z^a
geworden , vooral door de overfchrijvers.
VIX
iQ EofBOBÊúfff g6fwfeii .f^tX- 116' M o^r üi*' €wi mTfiïsCM mot ae
f, met IE , tn IJ^zeiTe, Ifi, t. Hitfl W-W. Z^n (O. F. W. tf.
^) heeft in den Yerled, Tijd Üb Teenfylbig) m ket Verled«
Deelm ifm. Dm in dh get^ is de T niett anders dun de I';
of wit meft Heter hier een terioop erkennen , dat in de Taku
«iOa vaak wordt befpeurd , ik sal er mq" niet tegen versetten, On^
me Dietfter intosTchen, door het Rqm verleid , miabmikt Jp^lk
^fiwt /pieSe% iriet voor Jtrifi^ enitf. Zie hel fVoordenboeh.
9 3« OVER DB TWbK^ ftlT DRtSKKAWXSlf.
Ifier opent zich een «onderling tooneel : hisr iehijnt reeds van
onda her eene ongeregeldheid in de fpeUiog te bebbour plaats ge<%
E^pen, die de leer der twee- en drieklanken op losfe fcbroevea
w« Of verkiest men' het met de» aachtevea naam van dbleet^
wisfel te benoemen f me» zal der waarheid mislchien iels nader
komen« Dit is incnafchen eene onbelwbtbare waarheid » dat in de
onderfisheïden ^)elling van een en hetzelfde woord ^ onderfchei-
den proeven worden gevonden, om fchrift met fpraak te doen
overeenkomen; waarin men niet alt^ even gelukkig slaagde. Ook
Ïevoelde men reeds toen voor alle klanken geen letterbeelden te
ebben-^ en moest dos wel eens zgnen toe vlug t nomen tot hulp-
middelen , die ook allen niet even gelukkig uitvielen. Mq althans
komt het, betrekkelijk de Oude Friefche taal, voor, dat onder
die hulpmiddelen vooral zullen gevfeest zifn literae prostheticae
et- epentheücae ,. die eigenlijk niets meer of minder zijn, dan klik-
ken van de toog^ om daardoor, bq gebrek van de cMf^enlifke let«
tcrbeelden, den klankder woorden zoo naait tédrnkkied als mo*
gelqk was. Hier van heeft men in de A. S. en L-Fr. laai menig
voorbeeld , waarop' ik^ voor ik met de tWleoklanken aanvang, de
Beoefenaars dier talen meen oplettend te moeien makien , ten ein-
de met meerder zekerheid te kunnen bepalen, wat men voor dw
genl9.ke tweeklanken te houden hebbe , en welke behoedzaamheid
bier over het algemeen noodig z^., om niet van 't regte fpoor to
dwalen.. Ik neem tot ihqn voorbeeld het A. S; EöJd. In dit
woord befchouwik de E als eene litera prosthetica , of een voor«
klik der tong, om aan de volgende A haren bepaaideren klank te
geven. Van dit woord heeft men voornamelijk drie dialecten van
ouderfchciden leeftijd, Aldj Efd^ Old, Voorbeelden tan Aid
vindt men men to de O. F. W. meni(;TuM!g, van i
si}n mij niet Toorgckomen . maar Jablara komteeoigeE
Vaii Atd wontt door voorzcaing der E gevormd Eak
vermoedel^k zi)iien oorfprong daar aan zal verfchuldig
d£ uiifpraak der vocaal tk. laagzainerband ia het fpi
•D tncer overging tot du E; zoo dat men eerst kreeg
verrolgens ield oi }eld, wegens de meer toenemende
oitrpraulL in dit woord. Op dezelfde wijze komt van \
ce.aldy het L-Fr. Kjeld, enz. met de Littera EpentI
Ar (ia de Superlat. Arfla in de O. F. W.J met de i
lica Ear, fin äuperlat. Ëareêt, k. S. bij zamtiitre
n»t) ia het Landfriesch ier of zoo als onze Dich
yer. Op dezelfde wijze Fïingeo de Grieken, bij wie
prosthetica niet oabekend waa, te werk. Van hna ou
overgebleven in £ftrtK < vormden zq t»f , het voorjaa
zij zamcntrokken in ^p, gel^k de A,S. ear in oer. V»i
âtitrtt , (rubiniellecio iêctf aat Sfüfjia) waarvan Hom
dal het genuttigd werd »fA 'ir^i ^uitefthtit (zoo dra d<
ïich vertoonde) in het L-Fi". nig iermei, of met Ter;
Ipreak iemmet : ook de Ëpenihelica kenden tij* I
K^fJitt duidt aau, dat bet grondwoord is geweest K
Tan donr de Epenthetica Ki'f . te zamcngeirokken in
Ook de Franfchen kenden de Kpentheiicaieergemeei
lijk biijkt nil de woorden pied . bien, mien , fievre , tti
ons bere, bare, in 'l L-Fr, blt;r , (waarin de ie reeds
klank is) bievre, ciel. miei, fiel, cirrt^e (cereus ons
Fr. ijera en Iers') fier ons fier mi-t cenen iivccklan
pierre^ fiecte f enz. enz. Ook in 't Luikfcbe en A
dezelve bekend, b. v. in bietier, voor beier, eoz. ci
Uit het vorenltaande ziet men. dat de EA der A. S,
zen altijd geen eigenink genoemde tweeklank is, maar Il<
Verlenging der vocaal aanduidt, en dat men dit EA
uiifprak, als ware het JE, geliik men het dan ook i
gerdircvcn vindt. Van hier is het ongewoon verlchijn
neer men Iict meervoud, van keal, dat G. J. teatlei
door anderen gefchrevcn viiull IjéllKn-, en van pf^at
PJétlen, enz. Ook zi.t men. dat dit leiterheeld fon
overpcgaan ici lE bij ons, «Is wanneer het een Iwecklan
genoeg voor ons icgcunoordii; oogmerk : wij gaan oi
•
twee* en dneklankcn* AE heeft men in jaen^Jïaen^ dwaenfCnzm
In welke woorden de Grammaticns II d. bl. 16 zegt, dat de
E overgaat in de aitfpraak en klank van de I. En dh is^, hoe
weinig men dit doorgaans ook opmerken mag, nog volkomen
vmarheid. Van daar vindt men de 1 daidelijk in het verledenr^
deelwoord ^^//», en het jongere Jlein^ in Jweit^ doet, enz*
Zoo leest men bij onzen Dichter maester^ elders maiêters plaes'*
ter f elders plaisler^ enz*
Deze AE gaat en bq Cr. J. en bl) anderen vaak over in EA y
b* V. Jean^jflean^ dtvean. Bewijs genoeg, dat deze tweeklanken
onderling verwisl'eien ,. en door honne verfchillende aitfpraak een
Oialect-verfchil aanduiden. Meermalen vindt men' beide ook uit-
gedrukt door A. S. iS , welke een derde dialect aan de baud
geeft ^ b, V» aegy ^ag^ ceg ; aer^ ear^ eer; droeg jen ^ dreag^
j.eny drasgjeny rae^^ Teag^ rcegV weagjerir waegjen^ pleagjen^
ploBgjen. In navolging der Ouden Ichreef G. J, maest ^ gaeat^
aet j naetf welke men in Friesland, op andere plaatfen, uit-
I{)reekt^ als ware het meast^ geaat ^ eat^ neat. Alen vindt ve«
Ie dergelqke woorden ook gelchreven met de â, b. v. mdaier^ •
plúater ^ mâat^ b* v. in de Bg dragen van ^Vaa/enbergJu Ook
de verwisfeliog van AE met EÂ. treft men aan in klaed\ klaey'^
en^ tlean. In Zeeland fpreken de Landslieden dg ^ âr^ enz*,
even zoo uit, als de Oude Friezen, en de E is hier even be«
kend, als bq de A. S« en Friezen.
Dat dé Duitfchers om de uitlpraak van deze E te krijgen, bo-
ven de A eenig teeken zetten, de Franlchen hnn AI en de
Grieken hun U gebruiken ,. is algemeen bekend.
AÎ2J leest men Ln aey^ daey ^ kaey^ Jraey j laey ^ hlaey ^
u^aeyf enz. waar voor men, en bij den Grannnatuua j en el-
ders leest âyy dây^ tây^ of cay^ frdy^ bij. Maerlant vray^
vraye y der Franfcben vrai.
AI, in Kaifer (ja. J. Kef er ^ O.F. W. Keyjer) Kaimer{G.J»
Keamery O. F. W. Kamer) Hier toe behoort ook maUter ypiciis'^
ter% enz. Zie boven* De Grieken gebruikten AI ook zeer dik«
Xnaals.
AiO,in moal; wraody enz. Deze tegenw. uitfpraak kende on-
zen Dichter nog niet, maar hij gebruikte er voor mcU^ wrdd. Ia
de O.F.W. leest men wiäld^ of (de L tot U verzacht) wraud^
welk laatRe in uitfpraak echter weinig verfchilt van fVraod^ Zie:
den Grammaticujs p II d« bU i5«.
âV y in dam¥e.Mu$p^nÊtt»m^flmmm^ Uaun^^ UMMêf^^ kameè^
kaud^ (&. /. /ioedi faun (G. /•/ém.) wamd (G. J. mM.) muU
(cMcr6 aU. G. J. ai.) Zie dea Gmmm. L t« bU \S en >#« In-
Msfchen oüerhe nm op é%X tn tiHKudj dm U wo%t L fia^c, 4te m
aM/d er zd6 bijgeToegd is. AU flMt k^ de GiitbMi OTCr in m^
h. r» dv/fi^ *uii. Bi| ons gaat de e ewr in #9 etst èiaimff
bfoiup^ daiuPf doutp^ cns«
JBIA, in £^a, (ûp, ooît; Eag (ceg) JSarr, <i»r) ieam^ team,
enz. Zie in AE»
EAU, VEL fUauw» Jhauw (loom) hrB&um^ ghmiMf^ réauw^
fchreajLMf^ bkauWf enz. De FranTcben fpreken mui eau «ic, de
w , in Peav , ieaa , enz. En waarièhqfili^ is de ottde eïtfpraak
der L-Fr. bier van niet zeer onderfcbeiden geneest , want bip
onzen Dicbter ftaat gleâa voor gkaun , enz. De Latijneii aoHeti
Tennoedelqk bim aururn ook broben uifgefproken als ómm , au^
riê als ^ris , ons oor. Zoo beeft men nog cauliê en cofo , ons
iloo/^* cauclex en codex , enz.
EI, in ey, m^y , ;?«ƒ, w^y/, yiy^» héfylj «*ey, ^^i»» méyf-
/e/i. weytjen^ reytfen^ j^cn^ enz. Ook ¥tcl met EI, dat bet-
zelfde was bij de Ouden, zie Toren*
EOj was bij de A. 3. en Frieten Zeer gebmikefaik. Zte II d.
bl. 30. Bq onzen D. leest men flecfats enkele Toorbeetden, ais
ffleón voor gleaun^ en Aeoniê; Greold^ eigen namen. B^ den
Grammaticus 1. 1. bl. 16« leest laenfreond ^ Jheond j treond.
EOÜ, ïti Jreound^ Jchreound^ treound^ gkoun^ Greould ^h^
den Gramm. bL 30. In deze woorden, vergeleken met die in
£0 erkent men onderfcfaeid van Dialecten, of misfebien wel
flechte fpellÏDg, O en U klinken eik afzonderlgk vaak als OE.
EU, in freu^d^ deugd j jeugd ^ leugen ^ alle in nitfpraak
zoo wel als rpelling volkomen NederduUscb. EU m rjeucnt en
JUuechty door anderen met UE gefchreven , klinkt ichïer als OE.
Voor dit EU viiidt men vaak of O in rjocht ^ of ü in rjucht^
aUeen. Doch EU wordt ïn Greuue j Seuue ^ Euue j II d. bl. 20,
uitgelproken als ons EEü in Leeuw ^ Zeeuw ^ Eeuw . Preeuwe^
vindt mcu in De Lâpe^koor f en Gnbe Skroor.
IA, ia Bialzej Tjade^ Tjader (O. F. W.) djaggeljen. Maar
Veelmalen is bier de J eene Epenthetica ; en dan is 't geen twee*
d* 1 ikaff /i^m cf Haef^fiaen^ Mi. dut «leB ttmiwew ^
lAEOU eea iiqf)Llaiik ïn Snuaeouni^ penelopau W» oeoieii cKt
op go«d Yeptremww «an ttaii den GrmiD. II d# ai t docb gvloa*
Ten, dat hier wel de eene en aodere letter kon gemist wordoob
SmUont kan hel hier wel aff dunkt ooa*
IE, in /ififi, brUfj /ïel, lieden^ jieiteu% km ^ priem y tM»
Men ?indt met y ook fommigen, ab : j^r, yea^ y^^f ^f^t
yeêfche, eni« ww TweeUanK, geljjk aan den on^en, ia «eet
meQÏgTuldig in gebruik. Soma echter fch^ni de I een ÉponlbcH-
tica, b. T. in Siier ^ dat men aUhana nu oitlpreeku Sijer^ leent
SUtr^ Slar.
IKkj in Bjear 9 dj^ar f ook dieer^djier.ytjean^êjeany geacht ^
Ijeaf. wiealde^ êjeack^ üjealpiein^ gi^wjen^ bjealgy bjeatfchjen^
Ifftald.Doelï hier onder zijn woorden, die de Litera Epenthetica
hebben : En in deaen ia geen driekknk*
lEâU, in lf€aw4fe^ (lieve) Ijeauipen^ fgelooven) Doch in de«.
se beide is de Litera Epenthetica, en misfcbien zelf nog wel
OTertollig, wol er de E reeds is. Zie voren,
lEO, in Itjeachi in Sljeochi. In de Lépe^loer fen G<ibe
Siioor^ bi. 11. ^
lEOUy in frieourij bij TVaatze Grièb. hU 7^% 89. Indien
dit woord wel gePpeld is , dan rcbijnt men hierin meer dan eene
Epenthetica aan te treffen • Doch ik zou het zoo niet fchrnven»
Zie EO, EOU, 10, lOE, lOÜ, lüE. G. J. fchrijft /r/oe/i /
dat hetzelfde is met Jrjoen. Men leest echter irieouofkety in
de Ldpe^koer fen Gabe Skroor, bU i5. Ljeouive^ bL 35. —
lEU , in /chrieuiPen , prieutven , drieufPen , irieutpen , blieu^
werin Lieuufe» Dit is onze drieklank in hieuw j nieuw. Doch
de uitfpraak Terfcbilt met de onze daarin , dat men in JchrieU'"
wen^ enz. meer op EU dmku
10, in Dio of dyo (die) diore (diere, dure) tjorre ^tuyer)
4r;ocA/ (zïei) ^or^ (vier, vuur) Sljolpjen (zie lEAj ijocht C«ïa
ftld.) anders Ijucht^ en Ijuecht (zie ald.) .A'^^^'^v anders /rioun ^
Jreond ^ freound y frieoiui ^ f zie ald.) Snjon (zie lOE) Hier is
ook foms, de litera Epenthetica.
lOE , in Dioe of dyoe (die ) djoer (duur) fjoer^ (vuur) tjoer^ .
re, ëjoecht^ (ziet) s/W, ejoenj betjoedenj wjoeden^ ijoed^
djoeyeny lljo&fenf ftjoeren^ l^Rieren, Kuren) y?j/eo;x, {ook /njon,
B
Xtl
Jnean , fneawi^ /^oeg {ftjiétvg , fVn^) nioeggen (ook njueggen)
gijoer jen (gtjuerjen) njoe C^jue) njocr (njuer) njoet (njuet) be^
djoepl j {bedjuptm de U yoor O IC) Ijoe (l/ue') sjoec/Ue ^ meestal
siocnte (zacht y ziekte, j Zie lüË. Ook hier is de I vaak eeQO
£penthetica,
lOEU. in /Ijoeucht in rjoeuchi j II d. bl. 21. Men kon hier
met minder letters toe. Ooze Dichter gebruikt s/yaecA/ mrjuficht j
v?aarin de UE klinkt bqna als OE,IOU, in riouM^enfint (zij heb-
ben berouw, O, F. Vf.^fjoutper of fjouuir {y\tr) jouM^er ^ (ha-
yer) Tot dus ver naar onze uitTpraaK ; doch /riou/i , (11 deelybj,
5 en 10) heeft OU voor O E.
lü, in rjuecht (O. F. W.) rjachte^ fjuchle ^ (II d. bl. i5)
bedjupt^ (bedient y oppresfiis} ijucht jem. in welke woorden de
U klinkt als OE. Zie lOE, en lüE.
lUE, in Tjuesier^ bjufsler^ rjuecht in sIjiMceht^ sljaerctjen,
gljuercljen^ grfeus j krieus ^ wjueck (wjuwck^ bij djue (^djoe)
ijue Ojoe) fjuechlen^ fljueg jfljuenen^ Ijuecht (zie IhA.) ijuen^
ijen iljoentien^ l/uerct (lerk , leeuweriK) pieuck (prikkel, prik,
pik) njuegqen , ijuestre , njuencte ^frinea {frioen , enz.) Zie voren,
lUW, in ü)Uiv^^ /ijwvn j tjutpgjen (tuigen) jriuwn^ wjuwck.
Zie voren. De VV rdiijnt hïer tot de vocalen te bchooren. Zie
den Gramm. II d, bl, 18, fin. Vergcl. UW.
OA., hl LacLjen ^ fehoagjen (zameugetr. Jchofa^ O. F. VV.)
Zie meer^oorbeelden bi) de vocaal O , en de Afdeeling over de
fpf^U. -van tsal\ en dubb, voc»
O Al, in JLéoayj moay^ doayter^ loaylsjen^ boecl-floay ^ knay^
proay ^ plociye ^ ploayisjenj troayen. In vele woorden wordt
dit zamengeirokken in óy^ als lóy^ Tnóy y ploy ^ enz. Koayeny
kóyen^ en koagjen ^ Verled. Tijd toagge.
OAlU, in forfloautv y verlloof, van flutveny uitgefproken als
ftoutven ^ doaufv van duufpny douwen, enz.
OE, in floede ^ roer^ koer^ boeck ^ doech ^ hroeckj hoed^
bloed j moed^ goedy enz. Bij (\e.ï\ Gramm. Il d. bl. 11 leest
men cour voor loer. Onze üichtcr geeft iu zijne V^oorr, bi.
XXV, houck y douck n bouck als Zeeuwsch op. Eenii;e malen
wordt OE met UW afi^ewiMcId , als: goez y guti>ze y terwijl men
bij onzen Dichter 1. 1. XXVi vindt uii>ne j gruwne y jmvney
enz. waar anderen fclmjven oene y groene y joene. Zie UE, eu
UW, enz,
OEI, in oeyt^ roeytter^ moeyle^ boeylle y boeyt y goeyty enz.
Moemi9 en Muyniê. Eénigen dezer woorden vindt men ook me
Uw, als: uwtj ruwtlery buwtiSy buwt^ enz. Maar gheyen
Inoeyen j fnoeyen , floeyen , bloeyen , bebonden OE , en ncmei
ook voor de 1 de 1 aan , als gloeien j enz.
OI, itï floyte j fioytjen y nioyle. B^ zamen trekking; voorOAI
rSyj móy^ enz.
OU, in bouwen^ mouwey mqude^ roiuve^ boute, floniPen
trouwen y grouw, goud\ jouwer^ grouM^eljen. Tot dus verr<
naar onze tegenwoordige uufpraak. Maar OU voor OE wisfelt me
UW, als: gruwle j gruwjen, gruwljen^ enz.
UA, iniuayiuangf cfi/a^/i is geen tweeklank. Die U gold oudlqd
zoo veel als na onze W. Men fcbrecf dus naderhand itia y enz.
UE, met OE verwant. Zie ald. Zoo leest men in deO. F.W
dueck voor doel , gued voor gped. Soms isUE ons UI, als /lue
bij Gabbema , tuejent bij Martena. UE met EU gewisfeld , z\
ald. Docb deze verfcbillen in klank bq de niirpraak : in Ui
beeft men meer den OE-klank.
Ui, in bwy, bruyen, druyen^ enz» als onze UI. Docb ii
'ftruyêy huyny haynigj bruy/iy dayn, enz. is UI een e Diph
tbongus impropria, overeenkomende met der Grieken UI, ij
"tiioc, /uvr«, en der Latynen cui^ huic^
UW , fchoon op zich zelve zoo zeer geen tweeklank , word
echter meermalen voor OE gebezigd, doch fchqnt tusfchen O^
en OU een middenklank te wezen. Zie 's Dichters Voorr. bi
XXVI. Voorbeelden daarvan vindt men voren, doe er bq
fwuwgjen , Jornuwge . fuwge. Mogelijk wordt bij -zamentrek
|ung eerst moelijk y dan moelky en zoo muwlcki Wen, eers
oe/2, en zoo own. enz.
Intusfchen vindt men UW ook voor onze O , in huwn (hond
juwnj (jonde, avond) gruwn (grand, grond) yt4^/2 (gezond ei
gezonden) Juwnerling (zonderling) wuwne (wande , wonde
wuwgjen (gewosfen nu gewasfen) — Voor onze OU, io du
iven (douwen) b. v. kuufy in de O. F. W. ku en kwj thans a
overgegaan in koe; duufy bij den Grammaticue du^ in Fries
land thans uitgefprokén douj waar van het Nederduitfche dof
fer. — Voor onze U, in uwre (ook oeré^ ure. — Voor onze(
of U, in buwtsjen (butfen, botfen , beuken) druwckjeti j (druk
ken, waarvan drqk« drok) duwbbel j (dobbel, dubbel.)—- Voo
onze UI, in duof (duif) flhwck (Rruik) huwz^ muH^Sp iuwl
B 2
dtuuflf hnupzertf /hsM»^ Jlutpeft^ tnuipBsf t^'^^t t^U i^M^if
'•iUB« eoz.
$ 4* OVER DB SPELLfieO XRT fiMlLËtB BV
)DCBBBLB ILLINKkRS.
Oök l^er !l , OTèr het algetfieén , teel OTereeDkomsl met de
NederduitTche taal : De klinker! t^n kort en hit^g , sachlkort eti
lachtlang, fcherpkort en fcherplang. Meki raadptegis deswe{[efis
met onxe Taalkundigen* Over de /cherplange ihnterê ecntcfr
moet ik hier het een en ander opmerken ^ om se ook in de L-F.
taal grondig te leeren kennen. Voorheen is reeds gelegd , dal
de E\ zoo Teel geldt als onze ER; doch dezelve Raat ook roor
andere Toealen en tweeklanken, b. t.
Voor OU ze fcherplangè EE, in Jreatjen (doch ook freetjeff^
learen^ (ook ieêren) kearen (ook keeren) wread^ u^a (ook iPe^)
heare (meestal heere) Jea (fce^ tn faeâ) zee en put.
Voor onze fcherpkortte E, in liedearren^ Jlearren^ earnsi^
hearêt^ freamd. Dé fcbcrpkorte E, zal hier beter iiitkomeb^
Wanneer inen EA. aitfpreekt als JE, bekerren ^ fijerren ^ jern^,
hjerêt j frjemd bn fi^aafenb. In de B'qdr. VremdL) Zie vorea
over de Literae Prosthclicae 6c Epentheticae.
Voor onze lange X , in Peark , iearn , bear»^ eiirsjjenrn , iréft'^
merf fealj Jchear, ieai^ (kaal) Iréag, mamnte^ meä^e^ meev»
ger^ méalen , pream^ prealie jjfcfteä , pleatSy hettch ijiodci) bé^
iieagjen^ (behcegjen)^ enz.
^or onze korte A, in earm (bracbinm, pauper) lenl (kalf)
healy feag^ bea , eangsi (jengstp)
Voor onze fcherplatige OO, in heag^(ook hasg en heeg) kaf^
{JUef) /learen , hearcljen , keappjen , Ijeappjen . keap , teanen ,
kanjen ^ Jiream , brea , dea {deacl) lead^ read (in Hindelopcn btA ,
ddj lA^ ra) biea^ bUat^ greatjbeam, beane ^ nead^ leaZy teorh^
ïne^ eag^ (^cegy ^^g) ear^cerj eer) Ireast^ enz. enz.
Voor onze. zachllan^e OO. en O, in fleag ^ flecigen ^ ^^^g j
Jorlearn , hagen , bea , bean , fcheat , leafy (loqf^ lover , A^,) fea-
re (1^2®» leuze) geate^ bedreasfen, {bedreegen) bedrogen , eni.
Voor onze I , in ïjeacfit , licnt.
Voor onze IE, in sjeän^ betjennj Ijeafj tjeafj ftean^ fchtftn
'(gefchïeden) eatj neal*
^ Voor onze UI, in Deak (Daivel.) Schean (fchuinscb.)
De Ibbet^lfttigft OA» TObr ODze OO» in troam^t^aî^ IroatM^
Jbam^ flocan^ anxany moarif roqf^ ^^/9 igoar^ oâriove^ oarr'
lige pwujén.
Vo<»r onte tadiüatiga OO^ en 0« in Ttoap^ boqde^ boage^
hnie^ jToak 9 ôalfe ^ /hhoaUe , /hhoatyen n bhazjen y hoaven « hoayi'^
êjen^ (tjytajen) hoarn, poartte^ toarne^ oafi^ g^rjen^ ent,
Vook* Ottzer Ichetpkorte O , in mêarn ^Jbrdoarn , moacht (micAi)
gottd y froast , froaich ^fröai ^ loaf^foalder ^ hoarê f flroai (^ftrâl)
ÎoA/ , Höärm y Jlútiti C /Kfeit) poalk , Inöaite (JbnAtie , knoi , kiicf ,
noop.) boarncj hoaî^ roan^f^rén^/c/ioqfifen^ ioarêi^/loar^eMm
V^r onse O bij isfvrisfeUtig raet EU, in koachne (koken , keu*
leen) haatte ^ /haren y (Horen , ^^^wnin) JpoarieH^,toaterj hoaschp
QM^cé) hoal^ iMis, roate^ €har^ dr^an^ doaren^ (dealen^ d«r*
Ten , doren) font y {/kr , VüW y Tear) floane , ens.
Voeyr ónxe OE,ifi draaf y drouve ijiróvé^ brooTy "maar f moatf
^9t) hoat/By naag (nógj roost y toafferiy woa^U
Voor omte Ittege a, in tnammey moanjen^ toalf(it^.)
Voor onze korte a, m iaatn (Mm) ook haemy uooniy ook
naem^ naemenm
Vúot ónte techtlange E, In moaly (meel.)
Voor oh2e -IE , in hóaHk Imld.
Voor on!Ke OU« in goéldy hoediy Jühangjen^ èoz.
iDm echter de {Asêér^ >of bttrd-knge E eii O-, in de L-Fr«
^aftl , ^00 veel doenlijk is , te -leeren kennen , voeg tk liier n«?eni
^ëene Y^t Yïin ^«roorden, gerMigfebikt nftir dié v%n ^iegenbeei^
in ^stt\(% Bijlade , aobter ^^e /peiling^ "Oai ie dtenea ioi een^
Prctóf ^n vergelijking,
E.
Éèer^ L-K A^/ir« Dit f4df , bterf voor de bm^dlange E.
Begeetén of bêge?en» ^ Jearfen , -bejearjen^y viet deazelüi «f-
tVarmmelingen , fcriijtoen de hardbeld der E te bevestigen. Doch
Jtiren^ Jèreriy Jerny m de O, F« W, voorkomende, plieiten v6or
de tathte E, Ten ware bier de «bkele vocaal , uic fpaarzaebt,
%\\ tie Onden d?<^ 's^ldz^aln, voor de dubbele gebmiki is»
Doch hier tegen over (laat, dat men teg«nwoord% ia FriesU&d
itegl jerjen , bejerjén , jérn y etir.
V 5
Deeren rs( d^ren. — Dearêri picït Voor de harde E« maar het
Teel gebruikelijker derren ^ bij onzen Dichter en Dera, in de O»
F. W. en bq den Teuianist. bevestigen de enkele E. Het A. S»
Dceran en derjan ^ bekrachtigt bet. De Ea in dearen y en de
cc in dceran^ geven vaak 'wel verlenging maar geene verfcher-
piug aan, en liaan hierin gelqk met derren^ derjan. Zie ine-
den , /cheren , enz.
Geel'^^L'^l^ giele^ Cchijnt voor de hard-lange E te pleiten;
doch liet is alleen maar i'cliqn, want de IE is hier door ver-
loop ingefcliovcn voor JE, waarvan de J e«ne Epenthetica is.
Zoo is het gelegen met Hel^ zie ald.
Geneeren^- generen. Tweemalen vindt men bij G. •/. neering ^
en zoo ook bij den TeutonUt. Doch in dezen kan en mag men
op de fpelling van G. J. en de Tqdgenooten niet altijd veUig af-
gaan. Ook in de uitfpraak is dit woord bij de L-Fr. zacht
Heeten of iieten. G. J. heeft altijd hielten en onthielten. In
de O. F. W. leest men liaety Iieet ^ zeer dikmaalsen gewoonlqk,
doch enkele malen uit fpaarzucht mislchicn , lieten ^ hetet ^ het.
Keek ^ lek. — G. J. Kiely A. S. ceole* wat wq bg geel zei-
den j geldt ook hier volkomen.
Keeren^ keren. — G. J. Keeren^ en learen. Bij Martena
heeren. Doch in de O, F. W. en bij Gabbema ^ kera^ keren.
Dat gif dat kar (verhindert) ibid. bh 124, lees kear of teer^
want die a alleen kau niet in dit woord worden geduld , en is
er nergens zoo te vinden. Dat de E in kera uit fpaarzucht is
ontllaan, wordt bevestigd door honderd voorbeelden van dien
anrd , waar geen twqfel is wegens de hardheid; in de O. F. W,
leest men toch era^ erem^ (eer) hera (hooren) /tera(heer) Ae-
ren (heeren) lera (leerenj enz. En hoe vaak komt die E voor bij
Maerianty Sloke^ enz.
Keetenj keten. G. J. Keilen j kettcnge j O. F. W. keden^
Bredero y Hooft y enz. ketten^ waar in men de Rotterdam'-
Jche quafi-hardheid zeer wel hoort. Lat. Catena. Du? zachte E.
Knceden, kneden. G. J. Knettjen^ w. v. knetter jen. Beide
pleiten voor de zachte E. De A. S, ^ , in cnc^dan kan, mag
en moet men niet vertrouwen ; in uitfpraak is dit hetzelfde
met cneddan, en dit geldt van de Rotterdamfche uilfpraak me-
de. Het is om die reden, dat ik in G. J. op h'. 2iu, de Oude
lezing /vicr^ veranderd licb in knett ^ zoo als het zijn moet, ea
overal in gebruik is. Ook het A.S, cnedan >vijst de zachte E aan.
xvrt
Zie deren ^ let^n^ letten j l^tting^ \n welke Tvoordcn de ter-
dahbeling der T voor het oor eene veiraagde uitlpraak geeft»
en dus wel verlenging, geen verfcherping aanbrengt.
Kweeken ^ Iweken. G. X Quicljen^ Quicte. O. F. W, Qui-»
ia, Quick-^fia, Deze woorden, met ons kwik ^ kwikken y vev
kwikken , wijzen de* zachte E aan. De verdubbeling der con-
fbnanten geeft ook hier eene verlenging aan , en van hier do
fchijnbare hardheid in aitfpraak bij de Zeeuwen en Rot^
terdammerB.
Mepnigte^ menigte. G. J. menni^^ mennigte^ O. F W»
manith^ mannich^ Dus de zachte E. Wat het A. S. mcenig aan*
gaat, zie men bij kneden ^ enz. Mcenig werd uitgefpvoken als
mannigy of liever mennig ^ welke beide in Friesland dagelijks
worden gehoord. Bovendien wat is vaak de A. S. R. an-
ders dan de AE? zie voren. 'Behoudt men nu al eens deze
JE^ in, de kracht van AK, dan is mcenig hetzelfde 9\s maenig^
waarin wel verlenging , maar geene verrchcrping wordt erkend ,
zoo weinig als in onze AA. Én dus ontdekt men hier al weder
eene dier moegelijke, en niet altijd gelukkig flagende pogingen
der Ouden , om den klank der woorden , bij de uiifpraak hoor-
baar, door de letterbeelden uit te drukken. Ik geef aan man"
nigy mennig^ of gelgk de Zeeuwen, in overeenilemming met
de Friezen, fpreken minnigj de voorkeur.
Ontbeeren^ ontberen. G, J. ontbeeren^ O. F. VV. onibara^
Sloke en Maerlant^ ontberen ^ ontbaren^ onberne. Deze laat-
Hen bevestigen de zachte E, welke hare volle kracht ontleent
van het grondwoord, baren ^ beren ^ beuren j fcrre , iigurate au-
ferrc, i. e« accipere, wegdragen, bekomen, verkriji^en. Van hier
onthoeren y niet krqgen of bekomen, en dus miajcn. Out Haat
bier, als dikwgis in de beteekenis van on , wanrom men wel
eens vindt onberen , onderen. Maar een allerkrachtigst be-
wijs voor de zachtheid levert G* J. nevens de O. F. W. op in
barre j berre. G, J. gebruikte, in navolging van de gewoonte
zijner eeuw vaak, zoader noodzaak, de dubbele E. Zie Nee^
ring én Generen ; cmiz.
Peeren, peren, ffet HerkRc bewijs vo 9 r de zachte E, geeft bet
lé-Fr. parren, perren. Sehoon de Engelfchen Fear fchrqven,
weet men echter dal zij uitfpreken bijna als JPjér^ waarin de
Kpeulhetica. Zie vorcngclegde gronden.
Sc/ieeren, /cherea. Ook bier geldt hetzelfde. G. J. beeft
WfOt
/hkêrreMf /chêrl^ /ehêrméê^dûO^F. W. Schera^ Jhltêran^ ofT^
Jchmrren^ hifcherU De A« 5. iE iu Jcmran v^st» Tolgeoi torige
bewi)Sgronden , iiieu anüert «ao (kn de Terdabbelde K. R.
Stoepen , flemen G\ J. Slgpf^a. Tegenwoordig echler hoort
méxk in FriesUqd ook dl Slepen* Beide pleiten Yoor de uciite E^
wanl de U veiichiU hier, als elders^ nieu van de !• Oe ?er«
dttbbeling der P, in de uiifpraak £ehoord^ wijst verlengde lachtr
beid aan y gel^k in grqppjen , O* F. W. {firipa'^ waarvan begr^^
pen^ begrip \ flrijppjen% waarvan ftreep ^ ftrep&n j enz.
Smeeren^ /mêreéh G. J* Smarren y /merrtru Zie bij Deren ^
Scheren^ enz,
Speenen y Jpenen. A. S, Spana. Wat de gewaande hardheid
der A* S, A. in dit en loortgeliïke gevallen aangaat, daarop
kan, mag, noch moet men zich verlaten: niets is bedriegelq*
ker. Spana is op iqn allerRerklt nitgefproken niet harder daa
fpanna. Ook Jhenen is overal in Friesland in gebruik. Zie de
l/e voren gelegde gronden in menigte^ enz.
Teeder y teder^ Het L-Fr. heeft bij zamen trekking alt^d teer^
iiery en kan dus hier niets Heiligs bijdragen. Zie ik op het Griek«»
fche Tlpi}v,het Latijnfche Tenery het A.S. Tedriariy en op meer
andere, b^ IVeiland^ in zijn ïVoordenboek y opgegeven voor-
beelden uit andere talen , dan ontUaat bij nHf tw^lel aan de hard-
heid; of het moest zïjn, dat die er naderhand ingekomen is.
Ook bet L-Fr. tingery het Eng. tender y het Franlcbe tendre
begunstigen de hardheid niet, 'fxi^é
Teeleny teelen. G. /. Teeljeny waaruit betrekkelqk de hard-
heid niets kan worden afgeleid. De O. F. VV. Tilet. tgleuy til^
Hnge, Deze pleiten voor die zachtheid. Indien dit woord in
herkomst hetzelfde is met ons tilkny tollere, waarloe ik zeer
overhel, en waarin ik door 't woord tillinga uit de O. F. W»
wordt verllerkt; dan is dit een bew^s te meer voor de zachte e.
Die Latijn verflaat, kent ook de natuurlqke en eenvoudige verbin-
ding iiisfchen de eigenlijke en figuux'lqke beteekenis van toUere^
opnemen en opvoeden^
Teenen , tenen. In Friesland Tienen. Hier is wegens de hard*
beid geen twijfel.
Teereny teren, G. J, Teert ni^e y en het van teren afgeleide
iiermjen^ uwt-iiennjen ^ fchijneu de liardheiJ aan te wfjxen.
Doch For-tearren ^ {c, i[. for-tjerren) Terd^ forlcrdy Jorlert en
forteart (^for^tjert) Ter-jdd^ welke alle bij G.A voorkomen;
. tn verteren j verteri^ verier den ^ verteme^ enz. bij Maerhhti
ket tegenwoordig ia Friesland gebruikelgke iarren en ierren % •
deze alle beTestigen de zacbtheid. Over de EA, bq de oit-*
rpraak met JE verwisfeld, zie yoren. In lïermjen is' de JE
overgegaan in IE« dat nu quafi een tweeklank wordt , of al-
. thans iets 9 dat er naar gelqkt. Dit heeft men meer,, gelijk ro«
ren reeds is gebleken. Zoo is ons kermen^ in H L-Fr. kierm^
jen f ons werm o[ worm het L-Fr« wierm^ enz.
Teeren^ teren^ A. S. Tare, Men Tertronwe hier, even wei--
nig als voren , die A. S. A , als ware ze hard : zij is bedrieg^sljgk»
Het Frlefche Ter y tar , tetyen , iarjen . geven de zachte E aan«
En wat verfchil Is er tusfchen der A. S. Tare^ en der Friezen
. Tart Wie heeft toch aan de A« S» A het eerst die hardheid
. zoo onbepaald toegefchreven ? Wat wil , wat moet zoo iets be-
teekenen r waar zal ons dit heenleiden ? In der Hindebperen
Brdf dâ^ Idj rdj is de A lang en fcherp, nit hoofde der za-
mentrekking , en bij ons beteekcnen deze woorden , met de fcherp-
. lange 00, brood ^ doodj loody rood; maar hoe kan deain 7a«
re fcherp worden? Doch geen woord meer over de ingebeelde
hardheid dier A. S. A , welke op lonter vooroordeel rast, ea
op volftrekte onwaarheid uitloopt*
tVeereny weren. G. J. fVarren en werren 5 O. F. W. VTa'^
, ra , warane , wer^ wert. Dit alles pleit voor de zachte E. En
v?at de hardheid der A, S. A, in waren ^ de zachtheid in we^m
. ran aangaat, daarover is reeds genoeg gezegd. Elk ziet uit het
wara en wer^ enz. der O.F. W. de onbezonnenheid dier opie-
. nie overtuigend, zonder nog wan warren en tierren van G» J.Xq
fpreken. Deze zachtheid wordt nog meer bevestigd door het afgeleid
de warnen , wernen (weigeren , afflaan) waarvan men in de O. F»
W« vindt wernt en warnet; in Mieris Charterb, waernet^ waer^
nen , welk laatllc Kiliaan ook opgeeft in de beteekenis van
waarfchuweru Wegens die AE. Zie vorep.
Zweeren , zweren^ G. J. Swarren , /werren , /wart , /wem.
O. F. Vf. /waren ^ JiPerre ^ Jwer ^Jwor. Dit alles pleit voor de
zachte E. Het Tslandfche Svaena^ dóór Weiland misichien
beter opgegeven Sveria^ levert geen bewijs voor de hardheid,
wel voor de verlenging op. Zie voren. Zweren, voor ulcerare,
door G. J. ook oitgecfrukt door /warren^ /werren, is hetzelf-
de woord als het vorige , welk in de figaurbjke beteekenis luidt
G
'fôrartf, d. i. iichy. Trâbtieer tnen een mrinéeil cToet* mïïe bocrze
üUféreri f plagen ^ rampen en ellenden toêztveren en op den ha/a
'laden. Verjgèliïk'hier de goddelijke wetten, rakende den eed«
welken de Yrouwen verdacht Van orerrpel, doen moesten , in al
derzelver gevolgen.
Zweeven , zm^even. Wanneer er nn én dan tuardicn de har-
de en zachte' E y bij de Ouden eenig dialect- verrdiil is, dat zich
door de gelegde gronden niet voJdoende Iaat oplosPcn , gelqk
'anlks hier plaats heeft, dan wordt men gedrongen naar de re-
den daarvan onderzoek te doen, en te beproeven, of zreh
•enig middel ter ontwikkeling opdoe. Wat mij belangt, ik ben
met vreemd van het denkbeeld, dat men uit dat dialect-ver*
ibhil, ZOO' als hier is, ook verfchil van betcekenisfen zou kun-
nen , ja behooreii af te leiden* Ik vind het niet alleen mogehjk ,.
maar zelfs waarlchqnlijk , dat men aan een en hetzelfde woord
zoo wel ëene zachtere en fcherperc nilfpraak, als zachtere eo.
fcherpere bóteekenis lichhe gegeven. A.nders weet ik mij althans
ïlier niet te redden uit den tWijfel, waarin ik door de verfchei-
deiiheid van dialecten word gebragt. Welaan! ontwikkelen wq.
âe>.c gódachlo wit ûa<lcr: misfcbien kan zulks^, ook in andere
gevallen , tot ecne proef dienen.
Bg onzen Dich'ter lecsi men Jli^efjen^ in de O. F. W. /^l^
ven voor onzeker zijn, Vbti /ïi^even komt fn^erven» Vau ftiyab^
jen (oï\^zwabhen) krtmt Jl^aberjen. Hier mede komt overeea
het H. b. /f'éÄe/î, of liever /cA^^tó/7. Het grondwoord is w^e-
ben , lifeven , w. v, 'weber , wever , gelijk van Ut ten komi flikten ,
van nfjcten , fnijden , van 'Icin^ , fl^^ng ^ van nikten , notken , friik^
ten ^ /nokken ^ enz. enz. Dit alles wijst ons op ile znchie E%
Maar lifèwen^is v». het frecTuent. bij Kiliaan wryfelen. cu met
de S vooraan, bij Kiiiddn fweijffen en flveyt^en ^ w. v. het II* f>.
fi*<ïqadi»l. Zti>ei/èln ^ vcvwnni Biki\ wey/êlen (zegt TVei/nml"^ onz.
geven de harde IC aan, Pasfen wij dit nu- e^ns toe. fJ'^ei^en en
/weven Qeveii eeue zachtere beweging (e kcnne», dan zce/i^en ^
{wuiven) en Jweioen^ die eene geweldiger hcleekcnis uiiilrttk-
kén. Een we^er op. zijn wecfijeiouw, of een die op ccn' ])oom-
tak zit, welke ge<!urïg 'öp en ncdergaïit, öndirvindt cene zach-
tere beweging,, dan' de fioed^ zakdoek ^ of eenig ander din^;»
'dat mén ,. om te eei^dfer gezien , begrepen en geholpen te wor-
den, rasler én llcvkbr heen en wodcr hewcegt. Ncciikt men dit,
WO als het is, en. door de dagciijkfche ondervindig wordt bc-
• ■•^^
Vfifögd, \q0T. zc^et, aa^, Aslh rie|.ï^9^ le,?C{tt3,v^pOJ,d6. liari|erf>^
en. zac\ljere Tocalcii, bg«de ^qdeq, èi^ Jatprea,, eeiie Tolcioéndé^'
reden 9 en men kan deze verrchcideiil)ddj'i^ lïcfPiie /pè)|in^ n^eäf
gy^rond viuden. Het iSf gclqk ik zeidc;^ ^ecliU i^è^^^
Xiezec oordeele«
O.
Bft€fogen^ beiogen* — G. J. ^V^'»; *^ *7ö^> Verled. 1ïd«
ieagy Deelw, ieyn ; O. F. W, Tjugj taeg, tag/ien^ ^V^*
teyn $ tjuga , Ijoegha , (/e^^^ , ijo^ch , ifogeii , enz* Dete
«llen pleiien voor de zachte' O', want de ae geeft hier alléén
verlengiiie te k^nnrn^ en de ea \s hier niet meer dan é^ ea
wordt ook vaak alleen door é nitgedrokt. Teyn Haat bg zamen-
tr^king voor iegen* '— Wat de onderfebeidmg tusHchen I^etoo-^
gen en togen (trekken) gemaakt, aangaat, deze is niet in de
taal gelegen , en kan er niet in gelegei^ zqn , om dat bet Ter-
lèhil van beteekenisfen tiguorlqk is, en derhalve de Rhetorica,
niet de Grammatica betreft» Dit zelfde heeft plaats in fieren^
opfieren en verfieren^ fingere, enz., en moet plaats honden ^
wat men er ook tegen in moge brengen, zal niet alles op losfii
fchroeven geraken.
De eerSe beteeken is van Togen is irelien^ van Betogen ybe'^
treilen f vervolg, aanhalen j bg brengen ^ t.w. gronden van over-
iQJlgiDg, enz. Ook de Heer fV eiland in zqn PVoordenboeh i on«
aangezien, zegt hij, Kiliaanj de Staten Bqbel^ en Ten Kate
dit woord met OO fchrnven, is het echter zeker, dat de alge«*
meene uitfpraak alleen 0« en derhalve Betogen vordert."
Bloode ^ blode. G» J. blea. Zoo is het met bleatej reade^
enz* anderen meer gelegen. Dus OO.
Booge^ boge* G. J. Boaj^e. O. R W. Boglia Daar de a
in oa hier in gevolge de afleiding van Boegjeny (buwg/enj al-
leen een hulpmiddel is om de O te verlengen, kan zij ter ver-
fcherping even weinig toebrengen , als in moanne (mane > yoa-*
Ie ( zole; Schoalle ( fchole) poale ( pol , polder) poat , (pot) groai
(gort) enz. Met Beage, {bagge^ enz.) is het, wat de ver-
scherping aangaat, niet beter geüeld, want het Haat voor 6;€^6 ,
dus op zijn fterkst voor biege* Dus zachte O. Zie voren»
Boor en ^ boren» 6» /• Boarjen. De a is ook hier een mid^
r. n
«UI
I
d^ fitl Terlencing, niet Ttn yerrdierpmrj en hoarfen Raat hî^,
Toor borrjen ot borjen. zoo als men vaak gefchreven vindt, m
TQor de uitTpraak voldoende is.
' Dookriy ooien. G. J. heeft dwae^en^ dwijljen^ dat ons code
duelen o£ dufeien is, in het tegenwoordige dolen. Ons zachte O.
Gedoogen , gedogen. Het AT. G. 2'augan . gataugan pleit
TOordehardeO. Zie wat wij in het f F oordenboe i op /^o^^ zeggen*
Dogen voor deugen ^ is iets anders t reeds G./. eAent eeiie O.
Genooten^ genoten, G. ƒ« Genoaie^ gunst-'genoaie. De OA. ii
er aellig hard : dos OO.
Hoonenj honen. G. J. heeft meermalen huyn en huynjen^
met de diphthongos impropria; Miierlani ^ hoenten\ M. Stoke^
hone. Gevolgelqk de zachte O, Eens heeft G. J. en dat nog
wel om het Rqm, hoane^ waarin echter de a Hechts verlen-
ging aangeeft, gelijk in het voren vermelde hoanne^ V^aan) In-
tusfchen zou men knnnen vragen, of hoane voor hoon Land*
friesch is« of veeleer uit het Nederduiifche hoon overgenomen ^
en zoo wat geplooid? Dit doet de Dichter enkele malen meer*
Zie het Woordenboek.
Klooven , hloi^en. Oalings had men twee W*W die beide nog
in wezen zijn: Klieken en hlooifen^ waarvan het eerlle het
grondwoord , het andere het afgeleide nieuwere en regelmatige
is. KlUfenj eigenl. i/et/<?/2, adhaerere, inhaerere, vervolgens //2«
dfr^>2^e/i, penelrare, e\i\Ae\^\i küet^en^ cnneo adnioto penetrare
Î. e. fcindere.) A. S. Clijpan^ruinpere j abfctndere, re/ecare. V,
h. -KA/, kUn^ A. S. ook käf^ ons klip ^ rupps. De VcrJcd. Tijd
van cliven y is bij Maerlant ^ ^J^fj A. S. cleaf\ waarvan het
nieuwe woord in *t A. S. cleaïan. Van c/a/" komt iiet Eng claw ^
O. F, W. clatva en klewe ^ Feuton. clawe. ons klaaiui^y die te
gelijk kleeft i klieft en klooft. In het L-Fr. heeft men klieu^
wen^ voor kleven ^ küevF.nj en klemmen^ klioimcn. Zie het
Woordenboek. In den Verled. Tijd kleautv ^ waarvan het nieu-
we regelmatige en g-eUjkvloeijendc kieauwen^ kleauivde ^ kieanwd^
ons klooven^ kloofde^ geklooJJ. Het is dus niet ie verwonderen,
dat er foms in de fpelling eenige verwarring is ontdaan, en fom-
migen kloven^ anderen klooven^ hebhen gefchreven. Dit laalUe
komt met de Rollerdamfchc uilfpraak overeen. Men behoude
dus ook hier den nikdom onzer taal, en fchrijve : käeven^ klooft
gekloven j doch klooven j kloofde, s^ekloofd.
Koozenj kozen. Meer dan waarfchijnlijk is dit het oude kur^
Jeriy wdAfTan i(ei^<?/i9TerwaiitmetIiet6riekrche Kufiv, fat K-Vfir,
per redaplicationem. KvVr€iy« Dorisch KiVo-f», letterlek ons lu9^
Jeru Zie 't fVoordenboeh op kuwjè. Alles wijst kier de zachte
O aan.
Loochenen j lochenen. G. J. beeft Ljeagen^ roendacïum, ca
Leugen, ideui, waarvan Leugenjen. Het eerile fchijnt voor de
harde, de auclere voor de zachte O te pleiten. Ook hier is
wederom nit twee onderfcheidene W-W. ongelqkheid yan fpel*
ling ontl^aan. In het L'-Fr. heeft men Liegen j ieag^ (pfÜ^^S)
Jeagney ons liegen ^ loog^ gelogen . waarvan ons loogenen ^ na
hochenen. Doch Leugen ^ leugenjen wqzen op ons logenen^
Hm bchenen. Het Griekfche Kiyuii . (p. m A|Aoyfli,undc Ao^oc J
hier mede venvant, bevestigt de zachte O, die door fVeÜand
wordt erkend , door iiilderdq.k gebrnikt. Ik verwerp echter
loochenen niet , maar gebruik het zelfs , als een gelijkvloeijend W-W*
Noopen y nopen. Bi) G-. 7. en in de 0« F. W. vindt men dit
woord niet. Nopens meen ik gehoord te hebben met de zach*
te O, ook in Friesland. Indien echter, gelijk fV eiland wil,
dit W-VV met Nijpen verwant is, is noopen ook ^oed. Want
pelgk van cnipa (met de c praefîxum) de Verled. Tijd iscnaep^
waarvan ons knoop ^ het H. O. hnauf^ en ons W-W. hnoopen^
XDO moet gevolgelijk van Nipa komen naepj welk imperfectam
bij ons, uitwijzens de voorbeelden die hier telkens znllen voor-
komen) dan eens met tf6,dan met ooy wordt uitgebragt* Knaep
\oor knoop j knop ^ komt ook in de O. F. W. voor.
Per/oonen ^ parfonen. G. •/• Perfoane en Perfonen^ de O»
F. W, behouden Perfona. Doch de O wordt m perfoane door
de a nilcen verlengd, overeenkoraftig met bet Lat^nfchc per-^
Jona (de midrleiAc lettergreep tang) en dit doet lot de fcherp*-»
beid niets. In Friesland erkent men na ook de zachte O»
Pqogen , pogen. Noch G. J. noch de F. W. erkennen dit woord.
Het Dialect-verfchil is echter misfcbten wel op te losfen, door
het grondwoord Piga aan te nemen ah wortel van poogen^ ter-
wfjt er een ander grondwoord Poga ook zal bettaan hebben»
Doch aan de ontwikkeling hiervan waag ik. mij niet. Ik vind te
weinig b ewijsg.ro n den»
Roome^ ïiome. G. J. Romen. Roamere^' Roomfehej Ö. R
W. Rome , Romera , en Roem , Roeme , Roemera y Roemjclm^
Hier is volgens de tegenwoordige niifpaaak , ^el verlenging , gcea
verfcherping« . i^ S
rtiy
jRooMê j roze. G. J. Kof en. LaU R oRu ^"^ '
Schroomen , /chromen. G. J. Schranken , Ihbll. Schramme.
Deze w^sen de zacbte O aan.
Smooken , fnioken. G. ƒ. Smoekjen» Thads Smoken , met de
caclitc O. Uovondion komt dit Yan moken^ meuken y met de
re eb t-fl i ngcre n d e 6 , /moken , f meuken , fmoeckjen •
Smooren yfmoren. G. J» Smoarien. Zie wat wq zeggen bq Boren»
Snoode^ Jnode. G. J. Snoad/Cf. Dit rchqnt op de bardbeid te
vijzen ; Docb fnuedei, ver/nodeien , bij Maerkmt geven de zacbte
) aan.
Stooren , floorpn, G. ƒ. Forfloard, Dit bedist niets. Maar bet
ifgclcide yïoflr/7y>/i , als m^iie Jtoarm (^Maerlant Sloren^ waar
roor men beier Fcbrijd fhrmjen^ florm^ geven wel verlenging
naar gcene hordbciJ. De twee KR, in 't M-G. and^fUiurran ^
'crzachtcn A.U aanmerkelijk. Ook kan mca op een dialect, ols
Ie M-^GotiTchc, die eeue bastaaid-docbler der oude Teutoni-
'che taal, en van korten duur geweest is, zicb niet zeker genoeg,
illbans niet alleen , verlaten.
Slroomen^ flromen. G. ƒ, Slreamme ^ fïroame^ en Jlreamjen.
>. F. VV. jlraem^ Jlraeme. Alles fpreekt voor ontw^feibare
lardbcid.
Toonen. , tonen» G, J. Tean , Teane , toone. Dit is Heilig icr
»evestigïng der bard-lang OO.
Troonen, tronen. G. J» Troane, trean. De bard-lange OO.
). F. W, Troen. Ia 't Gf lekscb is bier ook dialect-verfchil :
ï^p^ro; geeft de zacbtlange, Cp^v; en Gfavot de bardlange OO
an. Men fcbrijve veilig Troonen.
V^roomen^ vromen. G. J. From^ Jromme ^ O. F, W. F roem ^
rom.e. Beide wijzen de zacbte O aan.
PF'ooneny wonen, G, J* wenjen. O. F. W. Tf^enlieed^ wen^
úcheed ^ voor gewoonte ^ als mede ons wennen ^ gewennen^
feiten alle voor de ^acbtbeid.
Zoo^ zo. O. F. W, Soe en /b^ G. J. So. In lateren tijd
chreef men (bms wel /ba, docb dit geldt bier niets ter ver-
cbcrping, zijnde de A Hechts een naklik der tonge. Thans is
t/cif b. V. in de Lape koer Jen Gabe Siroor, Sao voor in-
\ien^ is in de L-Fr. taal, zoo ver ik weet, altijd door az of
^9 (voor als) uitgedrukt.
rrt liet Tofe^Rriamfc «tèt hiite (fch^dïl ic dden ^ïen xtBtn mqn
doel) dat er eene ecnpatige co grooie overeen kotnst, over het
alpemeen, bellaat tuârctien de hard-lauge EE eu 'OO der Ne-
deriandiche en der Friefche taal. Men ontwaart er derzelver
Terwantlchap en eenzelvigheid dnidelijk u!t« en erkent hier
Moeder en Uochler. IntusFchen heb ik mij Hecds verwonderd
over de laamvc onverrchilligbeid onzer vorige Taalkundigen, in
het raadplegen der Frielche Taal. Doeh het ophouden der on«
derlingc veete tusfehcn Bondgenooten , niet ai de verachtelijke
gevolgen daarvan* moeten eens aan die. der moedertale zoo na-
decligc, onvcrrchilli§hckl een einde m^iken. Ik heb er het mq-
iie toe zoeken te doen , en 2al niet aflaten dit doel fieeds te fie-
fchieten..
5 ovE^n DE Mbdeklinketi» kn wei
1. OVBR DBRZKl^VSa VERWANTSCHAP.
Na het geen Siegenbeel en ^«fo/7rf hier over gezegil heb^
ben .^ valt er weinig over te zeggen. Veel is ook hier, dat de
Nederland Tche met de Friefche taal gemeen heeft.
Vcrwanifchapte letters zijn : B. O. G. 'V. en 5.
en: P. T. CH. F. en Z.
waarvan de v^ eerHe zacliieri de vijf andere rcberpcr z^tu
De C werd oudtijds byna overal voor de K gefcnrevón ib. t»-
Baccir Spicir ^ enz.) ïn navolging, zoo men wil > van de Latijn*
i'chc taaly die eeuwen lang ook bij onze Voorvader-en, zelfs na
het Ilonpcn van het Westersch Keizèrinik, !n gebruik bleef. En
geen wonder : h'cr uit heeft onze taal , nevens vele *andere vao»
Europa, hrtre letters ontleend, en is voor ^ het overige daar-
door merkelijk befchiafd geworden, gelijk elk Hgt opfnerken zal ,
die op den vorm der woorden en derzelver beieekenisfen , voor--
nl de figuurlijke, en voorts op derzelver geheele Phrascologie
let. Dat echter de K ook al zéér vroeg, én Biisfchien zelfs
vroeger dan de C, bq hen bekend zal zijn geweest, zal men
voor waarheid mogen aannemen, indien het waar is, wat fom*
migen, (en daar onder de Grawmaticiis j II d. bl i4) bewe-
ren, dat namelijk' onze oudHe Voorvaderen Griekfchc letter—
beelden zullen hebben gebruikt , gelijk alle volkeren van Azië.
Ti'oiiwcns dat C en K in derzelver bouw en ceiRen aanleg Woi—
nig veifchillcn. kan 'mèn opmaken uit het geen de groote Bil'^
dinlijk deswegens betoogt , van het LeUerJchr^ bl. aS. Omä^
xxn
. Dichter gebruikt do^C niet of althans weinig op zith ielve,eii
men vindt die TOor de K , in het begin des woords alleen ia
. Cliupjener en C/irctf voor de S in Ongel en Cyê. Maar seer
dikmaais, met de K. vereend, in het midden der woorden, alsc
lek ^ becken^ ff eken ^ brecken^ fprecken^ ens. En in plaats Tan
de S h\ flcrecijn» Voorts in vereeniging met de H in boêcH^
mmêch ^ flescJi ^ enz, ifvaarvoor hn echter, op zijn Grieksch^
. veelmalen de SCK. gebruikt, als Èoêck^ minêck ^ Jleack ^ zqnde
deze nitfpraak der Friezen nog bijzonder eigen, Vergeh De
Lape-'koer fen Gabe Skroor y waar men zoo de bK, nog Griek-
Icher, vindt. De Grdmmaticus gebruikt de C voor K. vrq be«
' iieudïg.
De CH is bij onzen Dichter, in navolping der Ouden ^ overal
gebruikt, ivaar de blazing plaats heeft in het uitfpreken, zonder
altoos acht te flaan op de Etymologie der woorden. Zoo z^a
Jluclit ^ jacht ^ macJUy klacht % enz, met de CH gefpeld, Ichooa
• deze woorden thans meest doorgaans met de G gefchreven wor«-
drn. Alleen daar wordt de G door hem gebezigd, waar geene
* blazing gehoord wordt, als in ding ^ viingen y bringen ^ heag^
leegy enz. Hier is dus de Regelmaat volkomen: fchrijf gelifk
gij /preekt f fpreek gelijk gg /chrtjfi. Hier ziet men een aan*
klcefl*el uit het Grieksch.
De F IS overal eenparig gebruikt, waar de NederJuitfche taal
thans meestal do V erkent. Ën hier voor is eene gewigtige reden ,
de V was oudtijds, zoo als nu nog, in vele zelfs zeer befchaaf*
de talen, voor onze tegenwoordige W in gebruik, welke laatHe
haren ooiTprong verfchuldigd is aan de verdubbeling der V, en
eerst in lateren t^d, vermoedelijk toen het gebruik van de V
. voor F doorbrak, iügevoerd geworden. Hier uit ziet men, dat
het tegenwoordig ondericbeid van F en V van lateren tijd en
gekunsldd is. De Ouden kenden het niet, en behoefden het
ook niet to kennen: big hem was de F, alsmede de 8, zachter
of fcherper, naarmate dil door de uïtfpraak zelve gewijzigd werd.
Schoon {;ecu woord bij onzen Dichter wordt gevonden, dat
met de V l)ei;int, vindt men ze echter in het midden der woor-
den, maar in de kracht der W, gelqk wij thans nog vrij belien-
dig doen, b. v. fii>evel^ dij vel ^ droave y Ijeave ^ havc^ enz.
Doch ook daar, waar wg tlians de F gebruiken, als in twijifely
twijifeljen^ lijve y lijv\ wijv\ enz. En in het gebruik van V,
in de Kracht der Wf is onze Dichter zich zciven gelijk, terwijl
dé NéâeriMdeik (käni »p ^ai ndk èëtilgéMÉle zk^ séhéD oh^
gdi)k zî>a, K i. ohte Dicbtèr gebruikt /ef/^^, pigmeätttMr'V^
^erfen. vèf^; H^ fert^è^ Wij gevermii Hq firfjeh^ Vérlctf.
T^d»^'^* ^ i6M« féhferj ^^ vèrtPènf vérmiey veftPér^ tt^M.
ddcii ipervèn^ f^ierf^ geUforutn^ túz. flier ait iiet niefci bèÜ
dtigeâoäk, door die troegtijdi(>e Térwisreling Aitv Letteren tc^^
éöriiâakt, all liiede, dat dé L-Fr, taul in dexen defiegèltoafat ia
fiïèlliag Beter he^ft gehdüdi^, dan de Nedérdnitrciie taal, Wifar-
is zi^b dë klaauw dés véMèrters al vroeg heef gèflufgéii,
Dè S efa Z Tä^h bij onzen Oicbter, tlrât té brj dé gébeéle 'önd*
kèid wareiü , én óog zqb in onderfcheidene b^rchaafdè talen yaè
finropé. De S namel^k is zactt of fcherp, ingevolge dërièlTeC
piaatnug, de Z alleen fcherp, de SS uitdrukkende , gel^k M^'^ds •
itiäsfk, irdrfl^tê^ l^trisso, in 't Grieksch en Lat^d. De tegen-
l^bof digé bepaling van h«t onderfcheid der zachtere of fcbc« -
-pet'e uitf|:^raak in $ en Z is trouwens , in de ibeésté gévatkn ,
#Iftékènrig en van tateren tijd. 0e brave T^n Knie fclireef daar-
om naar v^aafl^èïd, i d. bl. 121, dat de Z voor ómtrèht cehe
eeuw (dus hu twee eeuwen) bij ons itoch büitén gebruik was.*^
Die bet bewijs hier voor begeert, fla de oude Woorden böekèti
<^p: f iä^aâ/2 Verwijst o|> de Letter Z zijne lezers haar S. Cfok
in de oude Hukken , door Bilderdgl in zqne Tanl'^ en Dicht-^
lundige J^er/cheidenheden ^ onldiU^s uitgegeven, treft men de Z
niet aarf, of het moest eene énkele maal bq verfcfarqf öf mis-
druk z^n* Andere oude gerchrif ten baal ik niet aan, want daar
läét men, boewei zeldzaam^ eebter dé hand des verdervérs hié^a
tóch meermalen. Al is het nu zoo, dat men zich gaarae aaif
de meerderheid onderwerpt in hét gebruik dier leiteraii, én
naar hedéndaagfche gewoonte fchrijft, mag ik het echter niét
verzwijgen, dat ik gaarne zou hebben gezien, dat het langdu-
rig en revolutionair pleitgeding anders om uitgevallen ivare, en
dat wq in het gebirnik van SenZ met Grieken, Romeinen, Ger-
ipanen en verdere hefchaafde Volkeren van Europa gelijk l^oü-^
den, en niet onderhevig waren aan de ongemakken, die ér nu^
vooral voor Leermeesters van onderfcheidene talen met derzel-
veV Leerlingen , uit voortvloeien , en het onderwijs ntocijelijk en
hoogst-vervelend maken. Experto crede Boberto,
De S op^nt en Huil dus meestal bij onzen Dichter de fijlbén ^
tèrwnl dé Z veelal iiuit, of lieTcr, volgens zün geVoelen^ Hui-*
D
ZXVUI
.*• a
iea moest f dat is de S ii zacht en fchern^ de Z altqd en al*
leen fcherpt b, y, Seft^ fi^% Jl^iet^ /hgsiien^ enz. • WQ%^
huwM^ muwty doe^ az. iz, huufzjen^ bruwzjen^ Inuiigjen^ en
ook Iranêêjen^ gelijk CcUê en andere Tqdgenooten , krcmèfen^
danëjen^ jchansfen^ VergcL onzen Dichter Voorr. bl. XXVI,
mijne korte Aanteeteningen ^ I d, bL 5/ f rcg. lo. Wegens het
floiten der fijlben met de S, dat men Yeel malen vindt, moet
ik echter doen opmerken, dat dit niet is volgens 's Dichters re*
geU kortelijk in de Voorr. door hem opgegeven; doch in de
vorige uitgaven « na zqn dood gedrukt, dit zoo vindende, meen-^
de ik geene vrijheid te mogen nemen alles te veranderen, en
overal gelijk te maken. Te meer nog, om dat ik geloof, dat de
Dichter zijn gevoelen over de fcherpe lisfiiig der Z te veel over-
drgft, gelijk zulks nog meer blqkt uit de verdubbeling der Z ja
dizze , Üzzen , Jizz^.n , lezzen , glezzen , wezzen , genezzen , enz.
Hierin immers kon men zeer wel toe met de So, die hij ook
elders gebruikt, en men vindt de genoemde woorden in Rukken
na hem met SS vrq algemeen gebruikt; bij voorlu in de Bif^
dragen van fVoêfenbergh ^ waar men leest deafe^ dia/e ^ lUJen^
Jié/eny lesfen^ oï Iceèfen^ enz.
Van de verwantfchap tusfchen B en P, D en T. Zie men N®.
6, over de wisfeling der Lattere.
2. OVER DE VERDUBBELING DBR MEDEKLINKERS.
Ingevolge de gewoonte der Schrgvers van *s Dichters eeuw,
gebruikte ook hij vaak de verdubbeling der medeklinkers, waar
wij thans de enkele fchrijven, b, v. Jijnnen^ /lelljen^ rammen y
kommen , roppen , fchamme , namme , ajietlen , fijielten , jiet-^
tenj blomTnen^ enz. enz.
Hl) verdubbelt ook de medeklinkers in de verledene Tijden
der W-W. en Deelw. waar eigenlijk voor een der dubbelen de
D of T. behoorde te liaan , h. v, beteile voor betelde van be^
ielljen ; beminne ^ voor beminde yAn bemin; en ; homppe voor
Jiompte van hompjen ; tergge voor tergde , getergd van ierg^
jen; tierre voor tierde^ getierd van tier jen ^ kiamppe, voor
klampte ^ sehlampt van klampten ^ enz.
itordea met de enkelen gefchre^n , eQ de D Terzwegen*
De yerdabbeÜDg van GGH kende onze Dichter even weinig
als over het algemeen ^ deszelfs Tqdgenooten , en fchreef ZièA-
e/Tty pochjen^ rachel ^enz. gelqk Bilderdgk^ niet Vonder reden ,
nog met de oudheid fchrijft.
De SGH in het midden der woorden kent hij ook niet zoo
menigvuldig als wi) « maar gebruikte daarvoor de Z of SGK^ b«
T« /{cifps/e/if rnirchen; bruwzfen^ bruifchen of bruifen ; wasct^
jen f wasichen ; tereckjen , dorfchen ; pohcljen^ polfchen , . enz.
Dat de SGH evenwel gebruikt wordt door onzen Dichter, za-
gen wri N®. 1 9 over de Verwcmtpvhap der Letteren.
' De TS voor onze Z of S, vooraan, b, v, Teingerjen^ for--
ieingerjen^ teegetig^ têantig; tseagjen, Jor-tseagjen, Óver
Teeetig enz. Zie men BiUterdgk^ T. en D. Verjch. IV f 49«
5, OVER HBT WEGLATEN TAN LETTEBS*
Vaak vallen er in 't L-Fr, letters weg 9 grootendeels om de
nitfpraak te verzachten (want in zachtheid van nitJpraak overtreft
de L-Fr, taal vele andere reeds befchaafd ere dialecten) deels ook
om andere oorzaken. Zoo wordt de D achteraan weggelaten in
jyea voor dead f ó kt men echter foms ook leest, in brea^ joe\
goeftjoej hdn, lan^ bân^pân^ nea^ rea^ bea^ bka\ die^ Ue^
hie , riejftoen , Jiien , huivn , )uwn , butvn , JuM¥n , bij Baardt
von ,eD z. Soms zelfs DE , b* v. eyn voor eynde ; heyn ^fey , laey , enz.
De D in bet midden, úii'fyen^ fiyen^ myen^ dyen^ oere^
öone , bye , meye , ondere , fcheynen , Jeyrien f faer. Soms zelfs
DE 9 b. v« moer , broer , hânle , wdrUe , fmljen , ndnljen , wânljen.
. De G in 't midden des woords, als: jrejen^ ftvyen^ kryen^
hgnet. Achteraan , als : joe voor joeg pdsLl men ook vindt , ejoe , zag.
.. De F in 't midden en achteraan, abs heal^ keal^ /te/t, dijen ^
hoedt en /laud^ fiearêt% koer f doUjen^ doar (durf) flear (Jlerf)
Jordear^ enz.
. De L in dd^ wâd^fAty kAd% fock^ dock^ /lädenj kâljen.
• De ND in koe voor konde; ftoe yoov ftonde.
De R wordt in het fpreken zeer vaak of niet , of Hechts flaauw
gehoord in Bern , Bom , dat men , elders , en in de Bbdragen van
ff^aa/enbergh gtrchreyen vindt Ben f bon^ jjel^k ook ald. wiect
Toor wierd; $4H>dden voor woorden; wod^ woM) hot^ /lotten^
Da
liart hiMTten; tu^oé^ tfoe^^ ooê^ dwerij imM Micivn 4^%^ W««r
pil«e Di((Jiler echter de K overal^rehrgft. Ooi de ElqiBalogie , en
om groTe iiisQagen toot ie komen, is *l niet Cd mia seer a«n tm
ri^dea die R ie ichrqvea^ om dm cc hoe flaauw ook« foini tocht
eeiiigzins wordt opgemerkt bij het uiifpreken. Onae Oïebier gîo^
wel eens te verre laet het plaailen dezer R ia wootrden , waarin
dezelve niet behoort « b. v. injcherlte tnJhhirUe^ fchoot, welk
^iroord mee Teel beter gelpeld vindt tycAo//«^ in de Bgdr» vcui
fVasfenb, I» i64. Gelijk ik daa ook, om gemelde reden • Il d»
bU 66y r, 4. JFóri/eitei^-Aoel/en heb gegeven voor hei bedor*
ntn fortjearttel^lfoetjenm Zie het Pf^oordsnboei,
TE valt weg in Ber voor berie ; b&Jeär voor -htjearie ; wit
Toor witte \ Ut voor litte^ enz*
W, in Het^ hat^ O. F. W. Aoo/, ^oor Hwat. Zie bij ik
Voornacwiwoorderu
i. OVER HET BIJVOEGEN OF INLASSCHEN YJLN LETTERS.;
Dit ia wel zeldzaam y doch enkele reizen treft men bei aan.
De T op bei eiode der woorden* ia BJealgert^ hffert^ dd^
Jwaberty ijeopert^ f wie ter t^ eyn^witiert ^ ünctert^ nin^quea^
tuickert , w^s^ajochêig^rt. Ën aoo ook b^ de Tijcigeii ooien « als
bij Baardt^ lloecierl , pronctert ^ als mede J nor cAaert ^ K''^^
gaert ^ Jtechtaert % weLk (aatlte fcbq^nen kunnen z»mf?nge(leld te
zijn -met aerty aardw - Ook in m^nent ^ Jijnent ^ /lerrerdy uw^
fenty gelijk bij ona» Zie Weiland en Siegenbeek.
De N of NE 9 achter den tweeden perfoon^ van den Verleden
Tgd y als : y beminaea y y be/leaten en beflatene , y dreauwnn ^
y for}Qene y y katefene^ y mochten j y moattene y y ackttene y
contr. achtne. Doch Y is Meervondig',. en zie daar voor den
uitgang EN voldoende reden. Die E in befleatene^ enz. zal ons
elders weder vooi^omen* Bij, de Tijdgenooten van onzen Dich-»
ler vindt men die N achter meer andere peribncn, b. v. Van
der Veeny bl. 171, gij brandden y hl. 24i ik redden ^ bl. 24»2 ,
men noodden \ bij Baardt ^ bl. 149 \ gefcliiedeny bl. i5o Sa^
turniLS hoeden j bl. i53 ♦ hij beefden y bl. 21 3 daar woonden
een^ bl. 3o5 men ruckien^ 5o8 men vulden^ hij leerden y Sio»
ik feiten ; Bredero bL 55i , ick fireefden , 552 ick fchraepien ,
enz. Oocli men kan die N vaak aanmerken ais- eene N altrao»
tl luim
Wi^câs bet iroorT9eg«n êkv'H Toov 'de t»- L, ft« W, Zib
t>Dze lorie Aanieekeningen j bl« iS5* Wegeas het inlftiirchM
yao dezelve na G, T, R, U z« pU en dett Grtmiimticiit , U dU
hï. 3X9 reg. g.
G in fchoeg^ Toor het gewone fchoê. vaa Jchoeytn^ Hier b
echter ref^elmaat,
De W in wjoedén^ Vhn Joeden^ in woecierjen Tan câûierjen^
io whippen vaa hippen.- Tâû îti weaze.
Van de T in Ueg%iig,y tsantig^ tnjueggeniig; ia Umgerjen\
éêeagjen is reeds elders gefproken.
Van de C in /ci,G<V*i6,enz.; van de S in Jhnge^JUngeijênj
Van de G in glqdeny em. sulten wij niet fprékea» om dal
deze tot de algemeene taal behooren,
5. OVER HBT lAXBKTRBKKBK Ö7 IliKORTBN DER WOÖRDBV.
Dit fchijnt aan de ottde talen orer het algemeen , bijzonder aam
de L-Fr« eigen te zqn» B); onzen Dichter tindt men zoö eamen^
getrokken Bern (Hinl. Born) voor boven , met het angment ge^
boren ^ van *^t oude Beren ^ ferret Forlem^ verloren; be-/chernf
bofbhoreb $ for^döarn ^ Vei^dOlrven ; moarny morgen ; dreyn^ ge*
dragetf; flêyn^ gevlogen $ y^/l , zegen en gezonden; weyn^ wè*
gen; eyni dgen en einde; fieyl^ hagel; fèyl^ cegel ; reyn^ re^
%etï% Jpeyn^ gefpogen; lerl^ \öTtúy fúa^ Voogd f fianj flenn^
éb^eân^ du^aen^voöv dwagen, doogen, doen; jaen^ €i, javén^
jéren, geven;- dr uyen yoor druufgjén; fieän^ tjeanf Ael-dey^
hdK^-dag; gin^dey^ goeden«dag; hloer\ voor klovcr, klaver^
klaauw; Inyn ^ könrjii^ iniet^ fclinier^ fcharnler ;7(»r^e/, i^cke-»
V7ol, eredWel ^ /o^jra, A>inmige; oer^ oircr^ mui^lctj moelek ^
mogel^k; uivn y oen, oven^ enz, enz.
Ingeko^ Wot*den geúne^ géan^ fi^^ .^ dwea^ f of dfPaenej
dufäehf dUme$ jäefte^ jaên^jae^ sjeane^ sjèan^ ejetky enz. in
Töle v^^cf kWöö^dén ; tjeä , ^ljean , leden ; bóp voor boppe ; tina eit
^ iincky Karftfrfm^zen het gedenck • Baardt verhng voor verlan—
'^ gen; voorjit voor voorzitting ^ enz. enz. ook bij de overig Tqd-*
6. 'oVEft ÖE MTlSSÈtlNG VAN LÉTtEÄS*
- De aafhvefwänie Medcklixikers B ,en P wisfelen in de tale»
XXXII
foms clkatider«a «f « aök it het L-Fr. b. r. Ba^hey (Caiê Bo^
pof^ bof 3 boffen^ poff^rt\ grope^ grubbe y Kiiiaan.
Oe CH of G met H in Naeily nacfU (Eng, Night) Do€tyter^
Aochier i pkichijen^ pUilcD, pleiten (middeleeuwsch placitirew3
l^ooiien, tochten; brooiUiiy brocbten« bragten. Hiertoe brenge
jnen voorts kkyeny klagen ; jeyen^ )agen ; feyen^ vagen, vegen f
j iet ten y VerI, Deelw, getten; teyn ^ reyn^Jeyiiy weyn^ dreyn^
Jleyny eyde^ dey ^ wey^ faey^ daey^ laey ^ mey (mag) verder
jaeriy joe^ jiuvn ^ gaven, geven, gaf, gegeven; jondy gond^
gundj gegund; j re jen , vragen ; jern gaarne ; jefie , jüd^ ji»ter^
gmer; tjUiy legen ^/egs^ iMns jèie ^ zes»
De CH met F, in hecht ^ ejtei ^ achter, echter; nocht^ nqfi\
iocht^ io/t; irefff kracht; grefi, gracht, gerofte^ gemcnt,
manheftigy manhaftig ^ manaohtig; u^ier/z^/j^, waarachtig» enz.
De CH, met G, in mog. mogge^ mocht; nog^ nogge voor
nog en noch', dog, voot doch en toch^ sjog\ êjocht; fljueg^
fijïiecht ; weagen , wicht ; jeyen , jagge , jacht ; lleyen , klegge ,
klacht; it dog y hg docht \ jleg ^ Jlecht y enz.
De p met T, in Dechy deck je ny tecty teel jen; dancljen^
ianckjen; dingy ting*y teckeny deken ; tichty digt; ///ec?, draad ;
rfo, aocn , toen; twang y dwang; twingjen y dyNin^en ^ iwera^
ilwers, dwars; iwierjeny dwarlen; tryë^ drie; term^ darm;
^er/cÄ/e/j , dorfchen ; teyen y dooycn; ijeay dye; t/eafy dief;
tjiensty dienst; tinckjeny denken; tiny dun; tonger y touwer ^
donder; tor y dor; trogy durch, door; tuwzeny auizend; luw^
fely duizel; tommeljeny dommelen, tuimelen; tgggCy deeg;
fortriet y verdriet; tranteljen^ drentelen, enz. enz.
D met S, in djaggeijeny ^jaggeljen^ faggelen; doek y fock^
dus , fus.
D met ST, in djoeyen y fljoeyen ; floam y floom, enz,
D met Y , in deyen , deadjen , dooyen , dooden ; groede , groei ;
fiedjen , faden , faeyen ; mjean , meyen y. maden , maeyen ; bried-*
jeny braayen^ braden; mey y mede; mierey mader, maayer;
boyem^ bodem, enz.
G met K, in g nor jeny knor jen; gnep^ gnap % knap; gnuu;^
jeny kiiouwen; Joncfcer ^ Jongher (3/. Stoke^ khnckjeny k/in"
gen; klangy klank ^ enz. enz.
H met K, in rninschy minscky enz. Zie meer voorbeelden
L mtl N , in dertien « derlielf dartel $ n^id^if midden ; form
miei ten f yermeieli /orjieiten^Jorjiettelf enz»
N met D, in fchanney fchande; tânnen^ tanden; hânnen^
banden; pânneri^ panden*; lânnen^ landen; beminne^ bemm^
de^ enz,
M met T, infcluimme^ fchaamte.
P met F of V, in boppe ^ boven; roffen^ roppen^ roepen;^
groppey groeve, KiUaan grope^ grubbe^ ^ovea.
SI met SGH « in êjietten yfcheat Jchetten ; *jaggeljen f/chaggei^r
Jen; êjoM, Bgdr. van l'VaeJenb. I^ 168, doch /c/üold ^ fcniold^
ner. I, i42« Zie Juniu» in Shield. — jis/che fpreekt men ia
Zeeland nit, als ware bet aêije. Eu dit is ia Duitschland de ait«,
fpraak iafchöny en vele andere woorden,
SGH met S, in fcIUl^ fit; Jchoe^ Joe^ enz. In Holland en
elders is men wel gewoon menfchen te fchrqven, docb uit X%
ipreken, als ware het menfen. Deze gewoonte fchqnt oud,
TS met Z of ä. Zie No, 2 over de verdubbeling der Medehlinkere.
TS óf TZ of TI vooir onze K , in Tzcef^ haf\ tzijz , kaas ;
izierlf kerel, karet; tzglck^ kelk; tziesjen^ tsieêjen^ kiezen;
tziaia, kaak; Tzieria^ kerk; in de O, F. W« en 6« /• tjercke^
izettel^ tjetielf ketel, ellz^ eit/ y elk; Wije, lecllike. — We*
5ens de verwisfeling der Z met Y zie men het Étymologicon
^uniif op de lett, Z«
Voorts vindt men nog eene groote menigte woorden , waarin de
TS met K afwlsfelt, b. v, buwtsjen, buwcijen^ beuken, li/ctm
jen , i^'têjen ; Uiecljen , laeytsjen ;• loactjen , loäytajen ; koachjen ^ '
koaylsjen^ waarvan koackne^ koken, keuken ; /b/cX* , foltseny
Jierckjen^ /lerlsjen; brecken beeft in'tVerl. Deelw. ór£//e/2;^rcc^
ie.it , fpriifen 5 fiecken , ftitjen ; luu^cken , Ut f en ; /Irijcken , flrii"
Jen\ deckjen^ dil/hn.- Voorts nog weyUjen voor ons waken ^
meytajen^ maken; reytajen^ raken; wirtja^ O, t\ W« werken ^
V, d. wirtje^dey^ werkdag.
Ook geichiede dit met S en K, in tanckjen^ iaensjeny tinck^
jen^iin9ien\fchinck']en^fchinsfen\ drinckjen^ drinafen^ enz,
X met GS, in Ogfe ^ jogfe ^ ipae^ajeny geufaega ^ wuwgCen^
ivaega^ waar voor men in de O, F. W, en elders leest oxa^xe^
fpdxie^ waxs , wax^ wacfia^ H D, wasch, ccra. Voorts Ping*
yfer, Pinxteri Jega^ fex ^ zes, enz. Dat onze Dichter de X
evenwel gebruikt, ziet men vAtBlixeme^ hixfey Japicx^ enz,
Y met Yf, ibms ook G| 'ia Jlotpia^ fîoycn^ beide in de O, P*
W, bîj tnnen D, ftoöyen , in hoeci^/toayèn , l><iclftaTen % fcko^
wia^ fchoya ^ fchoutctn ^ O. F. W. (r. •/• Sc1u)afntn\ /vyeh^
flraaien^ fhuwen^ Jlfè (Jr. JintVttn. Zieald, Jun. Gu>âJ^ aU mede
ilr fiogan of ftofcin « llouwen , judieare. Trouwens gel^ de A*
S. G. in der Eng. Y is overgegaan , zoo ook de Gouffcho G
in onze Y oï i,.^^Troayeny troagjen^ irtiwiay draven; koayên^
aoagjerij knauwen^ enz.
Öat de W, KW of QU gednrtg terwisfelen. is bekend : tron«
Wens bi] aUen is zekere blazing« i>e M-G. O ts onze W , en de
LatTJuFcfae zoo wd als de Franfehe OU. Ten Kate hoodc de-^
äIvc voot H\V, Juniua voor Q, Bij not v«n rekening komt ket
öp een uit. fVede ^ QueHei wel-tvaterj lu^e/water.
7. OVER DE OMZIÏtTING OF VGRPLAIATSING lyER LETTBRÉïT,
LE, van den Diclner, ïs bij ons EL, b. ▼• Orgie ^ orgel ^
Srijz'e^ brijtel\ hA^le ^ Inndel ; pi>dnk ^ wandel; Sijpple ^ ^9P*
pel 5 tvancHie ^ wankel. Doch men kart het er hier ook voor hou-
den , aïs ware er E of DE nitgevallen, door de zamentrekking^
en dan zou het zgn : orgeley brijzele ^ hândeîe j enz. behoorcu
loc No. 5.
Zoo is het ook gelegen met NE voor EN 9 in mólne , molen •
j^lnft^ el\e^'Jle/ne^ gellolen ; komme^ gekomen; onderworpne ^
onderworpen: teckiie ^ een deken; teeckne een teeken; dertne ^
dertien^ dartel; heerne^ heeren ; Froin4>ne . vrouwen, enz.
Vaak wordt de B verplaatst, door omzetting, b. v. in bom ^
firon; gera^ gres ^ gras \ hors ^ ors ^ ros; yerptn^ y^^r; êtrôt^
stort % tratien ^ tarten; trotten ^ torlen ; lorsle ^ cru^la ; /chrep^
Icherp; groat , gort \Jersck , frisch ; trossjen , trosfen , torfcheu enz.
5* 6. OVER HBT KOPPELEN OF ZAMENVOEGEN VAN WOORDEI^.
«
geweest te^ sniu Hét koppdce^n eebter, dat Iq Taak ge-
bruikt f en OOK nog bq ons alle aanbeveling Terdient , beirorder
de daidelqkheid en bet regte vertiand der woorden b:^ nitne-
mendheid. Waar dit ontbreekt, (en foms is het bij het herdmk-
ken weggevallen , foms wordt het in de vorige uitgaven niet ge-
vonden, daar bet behoorde} daar soa dikmaals daisterheid en
misverAand plaats kunnen grqpen. Men vergel, b, v, de iorU
jianteek. bl« 221, reg. 5« Zoo was eens een zeker iemand ver«
iegen bij het lezen van het woord rekwest^ waar hq de fqlben
moest fcheiden : of hq lezen moest rek^weit of liever re^ku^est
En wie kan het den man kwalijk nemen ?
Zeer talrqk zqn de koppelingen van twee woorden. Wij zullen
flechts van de honderden, die men er vindt, eenige weinige uit-
kippen, en wel zulke f die ook vatbaar zqn voor omzettingen,
en door den Dxehter zoo ook, meestal met verandering der be-
teekenis, gebruikt worden*
Äge-wîjt; wqt-flBge. £g-drippe; drip-ceg.
jEg-gloerckjen ; gljoer-aegjen. ^g-pinckjen; pinck-sg|en.
£g-blier; blier-aege. £g-wetterjen ; wetter-eagjen.
Beam-bosck ; bosck-beam« Beam-frucht ; frucht-beam.
Blocy-blorame ; blomm'-bloey. Bloey-bly. Bloey-grien.
Blomme-tuwn, tuwn-blomme. Brân-aeffer; aeiFer-brân»
Dey-ljeacht; Ijeacht-dey, Dey-klear: klear-dey,
Gruwle-grnmme ; grgmm'-gruwle. Gmwn-djiep;djiep-gruwne.
Lân-minrche, een die op het Land woont»
Lftnz-ljoe, Landslieden, populares.
Län-Heere, een Landheer, die zqoe Landerijen verhuurt.
Ldnz-Heeren , 's Lands Heeren , regenten , beftnurders des Lands,
Lof-tanek; tanck-lo£ Tanck-lied, Tanck-luwd,
Noas-wijs; wqs-noas« Kea-gounc; goud-rea.
Bea-fchamme; rchamm*-rea. Rots-liien; Uien-rots.
Teamm'-twang ; twang-teammjen. Twang-drieuw ; diieuw-
twang.
Tinck-quea; quea-tinsfen,
KOPPBLIHO VAN DRIE WOORDEN, ENZ;.
Men vindt niet alleen Eer-pr^al, Eer*glanze| eer-gloarjej
maar ook Ëer-glans-prealle,
h*rii^
rf*Hh
Dej-klnr; kleftT-cIe]^, «oz.
'■■■*■ Kletr-ljaicht dey; dey-ljeacliUkleen Ijftit^kliM^deyfc
■ ' Btoey-blofDinc ; bloiiiin*-bioey, enz,
— — Blocy<-grien-bly-bloinnieKproDciD»-prcÉiU
* LoA^fang; en iof-gesjODg^ ens»
■ Lof-sjong-iict;
■ ■ Lof^psalm , —. lof-psalm-sjongeiu
■ ■■ Bopdoer-wirck , — bordoer-wircb^triedi
£g-gloerckjen , enz; — Ag-dol-gljoerjeii»
' ■ Freogde-fjoer ; — ffeagde-fjoer*b9kenè
■ '■ Haed^Aeaf en Ëero-Heaf; — baed«^er*»(leâC
' ■ ' Haeze*ifvqn ; — bè€ce-wiJD«>bawti«
■ Sjoog-maesfer'; — barp-sfong'-iiiaester,
' HiJmmel-reyn, hqmtnel-kranz; — bl^iMl*Ièyn*branze«
— — Jelds-H^ppe; — jeldâ<^(Urppe*treaai*
— — — Inckel-hertiff ; — ïbokel«-bertig-goK
• Fied-wiet', lauwg-wiet^»— lauwg*6cdi-wïtti
■ '"^ Wol-ffert; — woUfcrt-ftyne; — wol-fcrt-iicr-fcyne,
— Scbied-tOBw ; — niielie*-lcni w ; — fchicd* nrietie-iouw.
" Tuchi-ri^z*biezine ; — riji-biezme-tuchu
Rio-l\reame , rtn-floed 5 — Rin-ftreamm^-floed.
Men heeft niet alleen Oer->hftd en bâd-Iloack;
maar ook Oer-hâd*Iloiiciu
iEffer-bloed ; — Äffer-bloed-wîM,
• ' iEg-\net , en trien- wiet 5 — îBg-trlen-wîet , en gjeotp-^
trien -«g- wiet,
> ^g-drippe; — »g-drippe-rcyn , en »g-drippe-
lUrt-reyn.
■ Sinnc^fjocr; aegen-finne-f jocr.
" Moarn-rea^ — D>orn-lhiwn'-reaw
Dea-wnwne; — - mord-dt^a-wiiwne.
Tril-kad; - eanglle-tril-kâd, cniril-kâd*-eang1e, enz.
KOPPELING VAV vlER WOORDEN EN UEER,
KuDStmalïg zijn de volgende:
Jonw-leaz-ninamend-jaeii,
Kiel-fnacr-floyt'-luwd.
Kner8-kimp'-»knorr'-kpaeg*« tftnneb
lAa' Red-lte-^Ufu^gs^loclu
IVear-fiUig-paed-rpoar-bjaester*
Sliitgtr-fjoerîg-weer-rJjeacht.
Suwz-rawz*bitiwz'^hoUbol-IiobbIe-tobt
HET EEN KO^ttrOdtoy Bf mWllD , «SK&
m
Owql-in-dweIm-finnig«
Fers-in-rnmme-kunste.
•^Haey-^cf* oea-A^Boainie.
'Klaaw**îa-rhoni-iliier
Macht-in*froa8t-for-jeyer«
Tj ienst- aef- fl eal- j ieUer.
SIette~oon-fietten-lâo«
^Naet-tkick*i>p«nead.
Seyn-fwiet-fol-proppe.
On -grawn'-rwi€t-«*lawdig«
'Om««Iîiie«boUwircke , enx*
Deze zamenRelIing yan ^voordcAy 4ie nog.Tcrder, |a fchier tot
5n het oneindige kon worden voortgezet, is een fterk bewijs en
van den rijkdom der L-Fr. taal, en van derzelver oorfpronke--
lijkbeid^ en van bare hooggaande beTcbaving^waarTOorvvéle an-
dere talen niet vatbaar zijn. Hoe .veel wisheid Inoeten onze
Stamvaderen reeds bezeten hebben! '*Men vergelijke hier het
geen fVasfenbergh zegt in zi^ne Bedragen ^''WlSi. Voorr. voor
de Verband, over de Eigen-namen der -Friezen «^bL I en IL
Om echter den B^kdom der Landfr. . taal in het koppelen vaa
woorden wel te doeu zien, vergeïqke men haar en hare Doch-^
ter, de Nederdmtfche , met de veel overeenkomst met haar heb-
bende Griekfche taal, waarin de .koppeling van vfoordeu insge-
Iqks zeer mestgvnlidig is, en voor die oltdrokkiag der ware be-
teekenis juist berekend.
In 't Grieksch dan ;vi»dt men eene menicte van ivoonden za«
mengelleld met BaSt^t diep , in de beteekenis van zeer^ die
meestal met de Land-fr. woorden , met Djkp .z^m^msAiiA f
kimnen worden tertaald. b.T^ j3«i9wVof0r,dj{ep beroemd ^ héag*
beroemd.
/3«iv)3ov\0f , djiep-finnig , enr»
Met Wwra Î0 'c Grïeksch, — falm^ ejn^ enz. ia 'c L-Fr.
^%tlifio^af\ falmwilHg.
'êtvroyh%iK9f ^ falm-ceeljend»
êtvroetyt^tQT^t ^ faim-goeheijc, de goedheijd-falme.
mvrówMif^ eyn-berne, en2«
Met d^lêf achteraan 9 b.v. ^/AAvrorfeyn-minner^falm-Ijeaver,
en 9/A«vr/ai,eyn-]jeafde, falro-ljcatde»
Id dit laatste opzigt gaat de GriekTche de L-Fr ea Nederdoit-^
fche taal te boveiu
Mcc sre;}, Lac. per« het L-Fr irog^ oï om tn om in de be-
ceekenïs van zeer.
yrniyyfint. — trog-bllj; om en om bly.
%ifiifiXoi. — crog-ïn-trog-bekend , al-om- bekend.
Met fv, in 't L-Fr. ï//i, b. v.
IV ^if Aoc , ijn-bekend.
Uiêlo^^ ijn-beroemd , tijgge-of heag-beroemd, enz.
Met jttom — allïnne, yen, b. v.
Mo'ftfvAo^t yen-teanïg, yen-Iuwdïg;
Movoy€»>ïV, yen-geboren.
Movii)c:|7or, allinne-wenjende, enz.
Met arjfr, îtäju, — heel, al, b. v.
vdfjLUïKa^y heel fwart» oeral-fwart.
TFûiiJiOttyQi^ al-flijnner, fllin-al, frec-al,
TT^iJvxfxtï^ al-machcig, al-moggende, enz.
In het achtervoegen van a/, winnen wij het van de Grieken^
Met JwAv , — fol , folie , b* v^
9ú»cltfjiêir^{ ^ fol-bloedig*
wox^ayxêffTfufj folie. hoeckig*
woXvdxyiffj moeijce-fol*
aroAvtfpitpof, fol-cailig, tal-fol, eQZ«
In het achtervoegeo y^xifol^ mnnen in] het Tan de GriekeiW
Met Äi^Ti, — weer, tjin, b. v.
*vTiAl}^fiy, jin-fnappen, tjin-fpreckeo*
ûirrifeif^ weer-ljeafde«
âfriictfof^ tjtn jefte,
m^li^ofj tjin-lhijdig , weer«borstig » enu
Met wêtkiff , weer , weeram , b* v.
waXinvz^i , weer-ftoycjend ^ weer-om-ftoytjenct
3rÄA<>^ui^f, weer-bern.
iFdXtvâfoi/ttti^ weer-om cochce, enza
Om te zwijgen Tan.de zamengeHelde met wan f on^ Lat, m
Gr. ei of ai» ; — mey ^ Lat. com , Gr a/** oppw, «iji*, « en ä ; -^
mû?, quea, wariylj^U dis, male^ Gr. «o^xo, iytvl -~ ^<^» ^^'»
rjuechtj Lat. ócwe, Gr. x«Xo, Iw; — Ljeaf^ Gu ^Ao; — heâl^
Lat. femi^ Gr. ij'jmi; -^ Jchgn 9 fahck ^ \Mm faljiy Gr. 4^v^o.; ...
met de Praepoiitiones tot 3> 4 en meermalen , enz., enz.
Indien iemand die allen wilde bij een zoeken , dan zon hij niet
bij honderden, maar bij duizenden ^ znlke gekoppelde woorden^
zelfs in Woordenboeken ontdekken» En hoeveel is er in dage*
Iqkseh gebruik, dat nog nooit, hoezeer het zulks ook verdien-r
de, in eenig Woordenboek is opgenomen: hoeveel kan er nog
bovendien door elk, des begeercnde , worden-nitgedachi , gevormd
en in gebruik ^ebragt.
Tot den rijkdom der L-Fr. taal behoorcn vooral de eigen-'
namen, die zeker veel menigvuldiger in het kleine Friesland ge-
vonden word CU , dan in eenig gewest van geheel Europn, aUeen
de oude Gcieken uitgezonderd, die er meer hadden, om dat
zij, behalve den grooten rqkdom, nog omzetting gebruiken, en
dus het f^etal bijna verdubbelen, b. v. /Irchippus. Hipparchns ;*•
Ar^ijrophilus , Philarpiyros j Agatharchus, Archogathus , enz. enz».
Sed manum- de tabula!. £ 5
$7* ^^^A ^^ TAALDBBLBV» MZ.
Alles Wit Siêgenbeel en /F!fiiiii<2 hj«r reedi gelegd faebbeo^
kan men raadpliïgeiu 'Wij mogen en knonen niets anders Ter-
handelen, dan eenige bijzonderheden « tot goed TerHand iraa
•de iGedichlen onxes Dicbtora;'en zullen -dit «oo kort aaaflip*
pen, als mogelijk is, om dat hier , 0¥er het algemeen» alles ?rg
oyereenkomliïg is met de Nederdiütiche taal.
1. OVBR DB GBTAIXBN DBR KAAMWOOBDEy.
Ue getallen zijn Enkel- en Kfeer-Tondig. «Het Meer-vond
wordt als in de N. T. gevormd door het aannemen van a« n^
en^ b. V. Ader- Aders. 'Libben-libbens. Bcane-Bcaneu. *Balèke-«
Baleken. Beck<*becken. Weuer-Wetleren ; enz.
Die uitgaan op heyt y hebben het mccrv. op lipyten^ doch
meestal op heden ^ welke uitgang meer en meer veld heeft ge*
wonnen, en thans vrij algemeen in gebraik is.
Vekï woorden verdubbelen in 't meerv, den medeklinker, qvcr-
eeukomlUg met de uilfpraak, ook daar, waar bet in de N. T«
nu niet meer gefchiedt, b. v« Bled-^bleddcn. Fet-fetten. For-
Iriet, for-lrietlen. Broar, broarrcn, enz. en».
UttzoBdering. Goez -ktijgt in 't 'IVkerv. Gier.
Knw " ■ ■ ' ■ ' ■ ^K,Y.
Klacd Klean.
Lid -■ ■ ■■ Ijca of Ijean.
^Wcy ■ — ' ^1 ■ I I weagen , w.c^ea.'
•Dtïy ' ■ ■' » deagen, dae^^en.
Ilijnzer ■ ■ hijnzers enhqnzei:.
Bern behoudt Bern.
Schiep — Schiep.
Djier ' ■ ■ ■ ■ djier,
Gelijk de Nederduitfche woorden voet, duirrij jaar enz. col-
lectiva zijn, zoo vindt men deze ook in de L-Fr. en boven-
dien ioms nog andere woorden, als Fisch^ voor visfchen y I
d. 90» Zelfs met het onzijdig lidwoord U Jisch^ ld. loS. Schqp
Toor fcfiepen^ I d. 208, enz. üe woorden Xy, fchiep ^ djier j
en bern^ iu 't Meerv. alleen aan U Lidwoord kenbaar, zijn
ofmrbl^fleleèf * nk: cle^ Oude A«. &' uokll Zie* Lyè;, Grûmmtyulé ^Si >
T«ior liet Biymúlofficon^ AngL van^Juniuvy Ciégaeiti-B^dr. bl#v
leS eQ«vo%; OtfiilrH; U; (aid ook in vdè TfotréM bet E«^
kil^ en Mecf«on>ml getij (c- hebben , doch door^ti Lidwoorii cm^-^^
derfcheiden » b, v. c{«r Engei^dit^ Engels enz; is atgemeekt' beifiend*'
2. OVER DB 0B8LACHTBK«
Onze Dichter maakt (in overeenkomst met gelqk-t^dïge Schnj-
vera^ uit andere gewesten) doorgtiibs) Insrebeu* bet'maniielqke e»^
vrqawelqke geOacfat, zoo weinige- ohderlcbeid , . dat nxen bet cr*«
Jchier Toor honden zon, als of hij flechis twee gefléchtèii> na'**
meiijk het gemeene en onz^Mige heeft gebmikt, gelijk dit in-de-
Deenfche taal plaats hceft« Doch dit is flecihts fch^ii: hel Zft4-
ons nader blqken, dat hij wel degel^k drie geflachten erkent.
De Grammaticu8 beweert wei,, hoewel té onregt^.IId. bh 5.
Ifulfa font genera nominum: omnta fïxnt enim generis* oranisv En
bL 1 1 omnibus nominibus praeponitnr artieolus £/?• Articnius fe-
mininusnon est, etc. Indien dit waarheid ware, dan zon de> L*
Fr. taal volkomen Patois' zgn ; het geen er echter verre van af !••
Maar wij zullen den Dichter, ter z^ner verdediging zeive lak-
ten fprekJen-, en overtuigend bewigven, dat hij' de drie gielhicb-
ten heeft erkend en gebruikt. Vooreerst dan , men vindt niet
alleen bet mannel. lidwoord y^/2 , maar ook het vrouwelijk ye/ie ,
het onzijd. yen^ Van het bepalend' Lidwoord niet alleen dy- of
de f voor 't Ml en V. maar ook zY, of ei vpor 't onzgd» Voorts-
Tan hetmanl. in den genitivus £29^, van bet vrottw«<^r (dear«)
Ais mede de manl; voornaamwoorden A^ en cfy» de vrouw. ^'ú»«
en dy^ de onzijd. dat^ iij ei, enz. Zie bij de f^oornaamwooi\m
den. Eindelqk de Bijvoegt. N-W* zijn alle van drie geflacbten,
in twee uitgangen, als ni« o» breed ^ v. breede; lieaf^ Ijeape^
fieagf heagej enz.
5. OVER DE NAAKVALLFK.
Naams-nttgangén (caros> erkent- ook de Qrammaticus niet,
wanneer hij 1. I. zegl : NuUi practerea cafus hiy iunt recepii. •
Exccpto tantum genitivo nominuin dermentium in confonan*
tem, qni formatus addenda ad Plominativum inium litera S,.utf
dat'cads flirt: dy heams virtil: et nominum ciefinentitam in vo*
calem praecedcnto vocali^ ut: dat ays dirc^ dy cays eiste ^ dit
mi
toas cnoie; in fijiirs pijp^ leppils Aalle, «te. Eri hL ^« Dati-
Tam, acoalativumy vocativum, ablativam non habent. Sed ia
fermone cafaam loco Temper praeponitar parücola qoaedam. Pla*
ralis etïam genitivom nou faabet. Hoeveel waar- oi onwaarheid ia
deze woorden Ileekt, zullen wij weldra onldekLen b^ de behaii*
deling der
4. VERBUIGING, EN AANWIJZING DER NAAMVALLEN,
waartoe wij na* overgaan. •» De gewone manier der Taalkan-
digen volgende, zien wij ook hier, dat de naamvallen der Z^N-
W. zooder Lidwoord gekend worden int den zin der rede, of
door de v oorzeiMs Jen ^ oon^ enz. aangeduid, zouder dat het
woord»zelve verbogen wordt, b. v«
1. of Nomin. Brea is goed om te jtten.
2» - Grenit. De fmeyisfen ötea j of de brea^Jineyts \% oón^
gciiamrne.
3. - Dativ. oon brea jouw ick de for-ker hoppe alles.
4. - Accufat. Breay ijt ick iern.
■5. - Vocat. Brea! hoe lekker fmakkeRu!
6. - Abiat. Fen brea libjc ik; mey brra fiedje ick mijn
bern ; trog brea bediet men.
Dit in aanmerking nemende, kannen wij volflaan met te zeg-
gen, dat er eii^enlijk maar een geval is, waarin verbuiging plaats
heeft, d. i wanneer ac*iier het Z-N-\V, door hetwelk men een
perfoon of zaak aanduidt, de S gezet wordt, om ie betcekenea
eenen bezitter^ voortbrenger. En in dit geval fiaat zulk een
woord meest altijd voor een ander Z->-VV, b. v. Goadn ^oe-
heyt% mans krcjt ; wetlera gratpne. En met den Infinitivus
als naamwoord i;c'brnikl, b. v. dti^aens brgln of ey//. En dit
door alle gedachten, ook van het vrouwel. als: doclitersman ^
moer 8 Jc/tette ; Ijeajdê wuwne^
5. VOORDEELDEN VAN VERBUIGING.
Voegt onze Dichter een Lidwoord en ï'ijvoc^;!. N-W. bij het
Z-N-W. , er komt cclifer geern* verandering in de verhuigiiu. be-
halve die, welke het geUacht der Brjvoc^U JN-W* en Lidwoordea
xun.
Eenvoud. Meervoud.
YTen^oed of de goede man de goede mannen»
I* <Tene goede of de goede froaw* ■ froawen«
(Yen goed of et goede hawz. buwfen,
3. Fen yen goed of de goede man , ene* Fen de hawfen.
S. Oon yen goed of de goede man, enas. Oonde huwfen.
4. Gel^k de i. Gelqk de i.
5. 1« er in dïl geval niet. .
6. Fen, mey , trog , enz. yen goed, enz. Fen, etc. Zie 2*
IXt is bi; onzen Dichter de doorgaande verbuiging, waarait
men zou beQaiten dat de Grammalicus niet verre van de wa.ar*
beid ia, wanneer b^ ze^t : er zijn gcene naams-uifgangen , welke
Yerbuigiog ondergaan, behalve alleen den Genitivus. Doch hïer
tegen over (laat, dat T>nze Dichter meermalen andere naamval-
len gebruikt, b. v. II d. bl. 48, Fen Jbcken fieag-Jleanden
eaest-foroongenamme to wirdden. II d. bU n i r Trog focken
langen tgdj enz. voeg hier bg Hintj my^ uwz^ en meer an^-
dere voornaamwoorden : het voornaamwoord dizzer in Gcnit.
plurali, II d. 8o, 8i , dizzes twae geljearen'^ het Sijvoegl. N-
W. alder en het lidwoord der^ in Genit. plarali, enz. enz. Dit
een en ander geeft duidelgk te kennen dat men bij onzen Dich-
ter meer naams-uitgangen vindt, dan alleen den Kominativus
en Genitivus; als mede, dat de Grammaticus ie veel zegt,
wanneer hij beweert, dat de pluralis geen Genitivus heeft, tiit
het vorenliaande blqkt het dus duidelijk, dat het den Dichter,
indien het toen gebruikelijk ware geweest, gemakkelqk zou geval-
len zi)n , de taal even kunstmatig te fcliiijven, als men thaus de
onze doet. Doch hij fchreef, zoo als men doorgaans^ in den
omgang, toen fprak; en zoo deden ook Jiredero, van der Veen ^
ja zelfs Cata en anderen van dien leeftijd, zonder overal de
Grammaticale regels te volgen. Men ziet het duidelijk, dat ook
hunne taal ongekunsteld en onbefchaafd was. Maar gelijk de
INederduitfche taal thans , over het algemeen , naar vaste regels
is bewerkt: de gedachten kenbaar: de verbuiging geregeld, enz.
even zoo is de taal der Friezen vatbaar voor befchaving, en zal,
begint men in dezelve te fchr^ven, weldra met de Nederduit*-
fche, h.ire 'Dochter, wcdgveren. Zij heeft wat langer op het
Land geleefd y waar men het zoo naauw niet neemt; hare Doch-
F
ter is wat vroeger in. de Steden , op btls en concerten toegeU*
ten, en dus voor het uiterlgkc wat meer berchaafd en opge-
fmakt« doch ook niet zonder eenige natuarhjke fieraden en goede
eigenfehappcn er bq te hebben opgci^ct, soo als dat doorgaans
in de groote wereld gaat. Gelukkig, zoo de oude Moeder on-
der de denfchen komende, niet te Teel van hare kracht-Tollo
eenvoudigheid, en van het natunrlijkorchoone \eriieze!
Wat ik zoo even zeidc wegens de mogelijke befchaving der
Friefche Land-tale, zal gemakkelijk te bewijzen vallen. Ik neem,
om dit te doen, Ileclits ecuige zin-faeden van onzen Dichter
ter Proeve, b. v. uit het II deel, bL 88» dezelve fchr^vcnda
naar de in de Nederdaicfche taJe aangenomene regels, zonder
echter tegen de uitfpraak der woorden , in de L-Fr* taal ge-
bmikeink, te zondigen.
De Dichter heft daar dus aan: Mar fchien hy de reden, as
yene goede en nolke paed*lied(Ur, (bigjen wol, fo binne er
eak bjucster-greate ^wieri^hcHe^ for de han: want dan mot bq-
Iich to in doerhahig gcf juecht forlirddigjen, altijd fchrep en qn.
forwar üean, as wrefende fen foren, fen efteren , ten den yc-
nen en oaren kAnt, fen lijnnen iijne befet, dy him onophâ-
deii^k to keer giet« Wat k dat doch for yen Cjnne? Alles, wat
hun bcliDCget ; alles wat hij sjogt ; eynlinge de greainc fijnnc^
welken hy op de vvrad het, is de wrad lelie. Mar dat flimmer
ÎS., hij üelt folie mok-h-Rgen in to-gearrc-ipijlljendc oer-yen-
luw<lÏMgen ija lijn eygen llcsch , dy to gearre-mey de foitwijvele
drift-sjochlmcn (dy ijn disfe jieren herre folie kreft 'm Herktme
haLb n) naet oars iijkjen, dan fiuwne, uwre en foi falie oin hïnx
to ocrlljoipjcn, en ijn alle boasheyt to dwaen oniroJ'jen.**
Zie dar'ïr cene klcme, maar zoo ik geloof, voldoende proeve,
ten bewijze, dat het zeer gemakkelijk aan deskundigen zou val-
len om de Landfriefche taal volgens Grammciticale rcgtls te
fchrijvcn* AUeen het gebruik van S voor Z, Alï voor AA, de
Y foms voor de I heb ik behouden, om dat ik gefoof, dnt de-
Friezen, met onze Voorvaderen, zoo fpreken , gelijk ik reeds
elders gezegd heb. Eu ipreken zij zoo, dan moet men ook in
hunne taal, het oud en achtbaar gebruik volgende, zoo IcUriw
ven, volgens deu Regel: Jchrijj zoo ais gij Jiyrcekt.
1« JLANMEBKIKO OP DB TBRBUICING.
De Genitifns van 't Meervoud wordt , in naTolging van den
Genitivas fipgularis, met eeue fluitende S gefchreven. Zoo
vindt men b. v. treppens , oord* lens , wirckens , barmfiartig'^
heytensy wandroens ^ utpfers» En in de Bqdr. van fVasfenb.
Uena. Ook bq 's Dichters Tijdgenooten , en na nog, i$ dit gansch
niet zeldzaam.
2« AANMERKING.
Onze Dichter gebruikt, in navolgiog van de gewoonte zqner
eeuw, niet alleen Qods^freea^ maar ook Freeze Godsf Godê^
Ijeafde en lieajde Gods: Goda^foon en foone Góds^ enz. waar-
van het tweede, waarin de Genitivas net . Subllantivum' regens
Tolgt , met regt is af te kearen , als strndig met het gebruik der
Oaden ; doch in onzen Dichter te verlchoonen om het gebroik^
sgner eeuwe algemeen eigen.
3* AANMERKING.
Soms fch^nt het 'wel, als of onze Dichter, buiten noodzaak^
en tegen de Taalregels cafus obliqui gebruikt, 't geen aan zi^ne
eenw zeer eigen was; doch dit is, zoo ver ik kan zien« ook al-
leen maar fch^n. Men vindt vtel /beten ^ doelen f gelijkende naar
Tcrbogen naamvallen; doch zij Raan voor /bet yen^ doet yen^
of dat op hetzelfde uitkomt , yocit z/z, doet in. B. v. Er uner
Joeten rid^ f d. bl. i, er was zuli een geloop, enz. Zie Hwy'^
decopen - Maar reeds te voren hebben wg gezien, dat hg wel
degelijk cafus obliqui, baiten den Genitivas gebruikt, daar de
Hjntaxis het vordert, al is het dan niet in die ruime mate, als
vnj het thitns in onze taal doen.
4* AANMERKING.
Wanneer de Oude Grammaiieuê II d. bl. S zegtt dai ays
dire: dat caek flirt i dit toua cnote^ voegt hij het Artikel of
Pronomen dat én dity onverbpgen, bn den Genitivus, niet bif
het laathe fubRanlivum. En zoo doet hij bq het verbuigen ook
met het Lidwoord in , bL 6 en volg : Jn friouna-'liamnúrê'h^^
Fa
^ ena, Hoe sel^tam dit ook ia ooren , die ttn Tets indert
Ïewoon zijn 9 Uiokco moge, wordt het echter vaak door onzea
Kchter nagevolgd. Van eenige honderden voorbeelden , die ik
aaiigeteekend had , cal ik er flechts weinige geven.
Met De^ onverbogen.
D' Ijeav* breeds Ijcafde-eag, I d. 75.
D* iibb^ne lân , I d. iJg. enz.
Men wachte zich wel van hier de DWoor 'T te lezen: dit kunstje
behoort niet tot onzen Dichter.
Met Jt.
't Srhien wircks Rrielle, I, gOb
U Moarn -Ijeachts glanze, I, \2i»
't See -fchonjm*-woel-wicUe, I, i56»
't Wreck-fwird» toscken, 1, 180.
•'t Smolle lock-paeds wey , I, 3x3. enz.
Terwijl hij elders regelmatig ichrijft. volgens gewoon gebruik.
De âd-tgds diede. De bij diede : ad-tyds y adjective , I , i4ob
't üwls-holije, I, 6q.
't Wrads oer-great iee-beckcn , 1 , 207.
't Bliere jcrds gelaet, I^ 208.
Met mijn^ b. v. Mijn Goads namme, T, 12£>«
Mijn folcx oer-tred^ I, i3i.
Mgn oer-trcds grawle, I, i48, enz;
Doch regelmatig: Mijns kroes fwïet-Iibb'ne drïppen, I, io5»
Mgns dwacns lijck, I, 202.
Mqas onfchilds plachte , I, 2o5«
Met Jorij b. V. Jon goeheyts wïllc, I, i4îî.
Jon timpels glanze , I, i66.
Jon tjienners lijeken , ibid.
Regelmatig; Jons dwaens forjitl'nisfe , f, i8ï, enz.
Met fijn; Sqn troans gordijnne , 1, i4i.
Öijn dwaens iock, I, 191,
biju trouw' tjienners free, I, 20,;»
Regelmatige bijns tjienners, I, 2oiu
Si[ns gel^eke, II d. ioi«
Met uwxt Uwz misdieds lest, I, i53*
Uw;^ Heer^-Goads dieden , I, i57»
Uwz ftders bloed, I, i/S.
Met alle^ All' kr^gs-ljoe had, I, 86.
Alle heerne oer-heer, I, 226«
Regelmatig; Aller hqmm'Ien h^mmel-heegte , I, igi*
Aller heer-rchearne Heer,^ I, 226«
Met voorzetiêls , waar het Lidwoord mede verecnïgd is t
Fennc {y oor fen de) dejs klearjen, I, ir;^. .
Fenne moarn-tijfls yer, I, i56«
Fenne deads gqz«tuwt,. I, 21 5«
Regelmatrg: Fen *s Heerne berge, I, 225« enz»
En zoo vervolgens met gnne^ oone y oppe ^ omme y enz» enz»
S 8« OTER PB BIJYOEGELinLE NAAMWOORDEIT.
Ook hier is alles, gelgk in de Nederduitfebe taal, of regel^
ef onregelmatige en kan men dus andere Taalkundigen daarover
raadplegen. Alleen verdient hier melding, dat onze Dichter, om
de vergelijking aan te duiden, achter den Pofitivus , a;; gebruikt ^
en achter den Comparativus zoo wel az als den^ welk laatfle
echter niet tot 'den Comparativus, maar tot den Advcrfativnd-
behoort: doch er is geene tegenlielling zonder vergelijking, en
omgekeerd. Zie verder het Woordenboek op az^ waar men dit
nog bij voege, dat ik veel vroeger voorbeelcfen heb opgeteekend-
van als achter den Comparativus, dan i56i, door äuydecoper^
meen ik; opgegeven. Doch hiervan elders,
S 9. OVER DE YOORNAAMWOOBDEV.
. Db Voornaamwoorden worden ook in zes foorlen verdeeldi
Wq zouden ook hier onze Lezers naar IVeiland en anderen^
kunnen verwqzen; doch moeten, om dat hier afwijking en on'-
r^elmatigheid is, dezelve wat nader doen kennen.
yxnn
1. PBRSOOKLXIKB TOORViJLMWOOIIDBlf.
t* PerfooDt 1. lek Meeryood: i, Wy.
Eenvoad* 2. ^ijos, myner. 2. Uwfer.
S. My 5. Uwe.
4. My 4. Uwr*
5. - 5.
6. Fen my 6. Fen uw»,
lek falme, o(/elme^ ens.
Meervoud.
2^* Perfoon , 1. Da« T Jo, Jy, Je, Ju, Jou. 1. Jiemme.
Eeovoud. 2» Dij os y ys JoQS,Jys, Jius, jens. 2« Fen jiemme
fJieoimet)
3. Dy, y Jo, Jy, Je, Ju, Jou. 5. Jiemme.
4. Dy. y Jo, Jy, Je, Ju, Jou. 4. Jiemme.
5. o Du. y Jo, Jy, Je, Ju, Jou. 5. o Jiemme.
6. Fen dy y Fen y. Fen Jo. - Jy , J e , 6, Fen jiemme.
Ju, Jou«
Aanmerk. EïgenL is Du (dou) alleen Enkelvoudig , de andere
Meervoudig. Jiemme fchgnt vati Je j toen men tlit voor 't ccu«
Toud gebruiken giug . uit nood gevormd te zij n , om quaii vero
het onderfcheid tusFchcn de cetailen te maken. En in zoo verre
is het beter dan ons g^ Heden» Zie verder bij de BezUtelgle
f^oornaqmwoordenm
Over Yen of Jen^ dat meestal flaat op me, en onbepaald
onperfoonlgk is, zie men ons f f^ oordenboel. Onderlusrchen is
hier een mengelmoes van Dialecten , en mislcbicu zijn er meer
woorden voor den 2 Perfoon.
5 Perfoon: ManU Vrouwel. Onzijd,
Eenv. 1. Hy^, er. Ja (bya) oul. foe , fo , thans
ook fy , iie. It , et , (dat)
2. Sij !»s, lyner. llerres , iiaires , jerms — iSijns.
5. llini. Her, bar , jcr, jerm, fe. Il, et.
4. liiin. Her, har, j er, jcrm, fc, It, eu
5.
6. Feu Him, Fen her, enz. Fenit,cux.
Meervond.
I. J», thans ook fij , Te»
2» Uecrer.
5» Her, jer, jerm, Te.
4. Her,
5.
6« Fen her
Hy "jce^ itjabne^ enz.
Ün WfiDERKEEEIOB.
Het ondérfcheid tnsfchen de vorige en deze was van ond^ on«
bekend. Eu zoo is het onderfcheid tnsfchen dezelve bq deGrié-*
ken ook vrij gering « alleen beftaande in den fpiritus , waar foms
cfe E prosthetica bijkwam: «irrou — ^vrov — ia^xiu Soms vindt
men het eerfle ook voor het laatlle gebmikt. Voor het vinden
van den roiritus was er geen onderrcheid: de befchaving heeft
eerst het nulpmiddei des onderfcheids aangebragt»
ManK Vrouwel. Onzijd.
3« SiJDs» TIerrer, harrer. Doorgaans zoo als iit
5« Him. Her, har, enz. her ManK geflacht.
4« Hïm* Her — — .— Het meerv. als in N®;
6. Fen Him. Fen her — - i. behalve y^.
Aanmerk. Sich heb ik niet aangetroffen, behalve in de L-R»
van fVedde ^ enz. bl« 5o, waar men Sich vind. Evenwel is het
mogelijk, dat het ook thans in Friesland is doorgedrongen ea
aangenomen*
3. BEZITTELIJKB.
M. en O; VrouweL Meerv.
1. Mijn, Mijne. Mijne.
2. Mijns, Mijner. Mijner.
5. Mijn. Mi)ne. Mijne.
4. Mijn* Mijne. Mijne.
5. ^^
6. Fen mijn* Fen mijne. Fen mijne.
Zoo ook Dijn^ Vwz^ Jtriy Jiemme^ Si/n Hevj enz.
Aanmerk. Llit deze klasfc zqn , gelijk men ziet« een:ge naam-^
vallen ontleend en overgenomen bij do Perfoonli/ke^
u
; I
i. TR4GBHDB«
Manl. en Vrouwel. Onzqdig.
1 Wa of wae. Het (O. F. W. htet) yoor hvai\.
d. Û wat^
3. Waems (thans waens) ^aemf.
5. VVaetn Cwae oon wa) Het«
4. Waem (wae.) HcU
5. -
6* Fen waem (wae « wa^ Fen het
Mecpv. 1. Wae. 2. Wier-fcn, enz.
Aanmerk* Hei, Het-for, Uet^for-yen , worden onrerbof^en
bij woorden van alle gcQachten en naamrallen gezet.
Wiet'-fen, oi ÏVer-fen^ wievoon y wier-op , ^m. komen rail
bet oade Wer^ wie? lu 't U*D. nog overig , en zqn zoowd
Van 't een* als meer-voud«
RL en O» Vronw, Meerr.
Weick, enz. . Weicke, enz. Welcke,enz,
Aanmerk. Ilocler j voor Hoch-for^ oudtijds Hueckery h^
verzacbting voor IJi^lch-fvr» Zie verder hel fVoordenboek.
Ho'dienl^ , voor Hoct-dienig , oudtqds ook hodiene . äo-
denc^ hoedane j d. i. hoe-gedaan , van welk«î gedaante, hoe er
uitziende. Zie Huifdecoper op M. Stok e II, i6i. Uodierli^^
yen, contr* ho^dlenigen ; ho-mennig ^ luh-rnennig-yen ^ cns.
XGTQGLJb'dienig yoov /bc i-dienigm
5. AANWIJZENDE,
Hiervan is een vrij groot aantal , dat wij hechts zullen aanOippen.
M. /J:z en DLzze, Vr. dizze. Onz. dit, enz. Bij ouds ook
dcs^ d^.sfe , w. v, desgelijch ^ desgeüjchen , voo desgeÜjci: yen»
l)lz' felle ^ dizze^feih, dU-felie , oï Jelme ^ Jalme,
Der [decir) in 't II. D. bewaard. V. h. Der- fen j der-oon,
dèr-opi enz.
'il. V. dergelijvh ^ d:rg^^ii(he ^ dergplijchen, enz.
Dy ^ dy , daty of V. Dy- felle, dat-felle* Dy-jinge-dy ^ die
gene wellvc, dat jlnge^ '*t jinge ^oudl. gonc) 't laattle viudlmca
ook bef rel keil/ L\ Zie N®, 6.
Sockjjocke, focken (Jock^yen) voor Jalck f /ulk.
u
'Doei f tim. Yoor doki^ ételeif duJct. Beicle deta woorden
ÜMn op liet Tragende Hocl^ toor Hi^hh^ ODi W9lk1 V. h.
Jomdienigf yoor Jbci^dieni/^ ^ eos, Dcm-^dienig^ T6or doet-'dié^
nig* Dom en ifoci Haan hier, ala elU en êktf wat den form
aangaan
Herre^if herrelyck.
Yen j yene 9 voor iemand , qnidanu
Immerif nimmen^ Toor //s me/i (man) Nin men f ent*
iiiy inter - ^m, ninier^ iemand, niemand*
jiet^ aete • Naety naete^ iets, niett,
JS^t e/bite, TOor En-^üch. Jkh^ Hete ^, yoor In^licl^ fingoli.
En en In beteekenen één^ nnns. Een ie gel^h d.i. bij éénen^
één TOor één. Het is termoedelqk , dat bet jongere woord le^
gelgk ook nit len en gel§h is samengeRdd. Biiderdgh gaat (en
ga!) bier een' anderen w^
Oor, oare^ Yen^oan Elci^yen, Ekt^oar^ foms Terbasterd
tot elckam^ inhoar^ inoarf elijoar^ ens. Jfo^bt-oar, verbasterd
V6l manloar. Eigenl. man^lich''Oar.
Yder^ ydere, 0« F* W« ayden Yder^yen» Yen^derm
Sgcter f ^jclere^ fijcket'^yen. Yen^fi^cher^
Yenigf yenige. Yenigerl^. Mennig,, mennigerhy. Menniger»
hdnne.
Al^ alle voor elci. AUerley. Alkr^hanne^ enz*
Et^ifctef voor Aei of Eat^Ücle. Sommige^ fo^g^f oodt.
ookVom.
Weynige^ beyde^^ foïïe^ foBer^hânne^ folkiy^ley^ enz. Mb-
fchien zalleii fommigen bier onder Adjeotiva vinden: tinîürr*l*M»n
zijn zij bet ook ; docb zq doen bier wdnig kwaad»
6. BSTRBILKEUJKB.
Dy, dy^ dat f */, Genit. Ufaemê (waens) Eigenl. is dat Aan-^
§pn%ende , voor wa , wat of het , *t geen na meest als vragende
gâ>raikt wordt. Vask gaat dy jknge vooraf, waarop dy flaat^
zoo dat dy iinge dy^ beteekent de man die. Djjingej waems^
I d. 199. aie gene^ ufiene. Soms doet men er nog al bn, al
dy jingej waarvan bet nentmm al ^t jinge beteekent quodcum'*
que , gelqk *t iinge , quodm AhiHH 9 amet | ^evQiqae 9 qoae«
comqne, ^odcnmqae*
Dêrittamry ia der feri^ dêr-oón , thrójr , KigML
^ch nkk gebriúkt Toor uwr (wufr) in M^r-/«a,
geiil. vragande u. .Moa rudplvg» BüderUifi o
tVelcke , weici , qaÏ , qiiiie , (jiiod. Zie Toren ftnde;
Aanmei'k. Uel is mnytiijk, dat ons dé eeiie Al
fchnten ii. Ik vma hier, zoo ais «Idirs, eoiider '
zal daarom bij ni^ne initKellinijea op een eanadi
knpen. Hub ik iuuvirclten hier en daac h«l do«l
b«t z^ Badercn tea Ipourllkg.
S lo! OrBR DS WSRKWOOmDBir.
De Werkwoorden iijn ia de L-^Fr. , gelijk ia de
taal , in drie klasfen verdeeld , nis : Ongeiutvümt/
vheqnndo en O/ire/jeüntUi!^. Dnch voor wij dezi
vait hier aan la merken , dat de L-Fr. t«al veel
«nn den ecncD, eu veel regelnutïgs aan den ander
waarin zij van de NedenJiiiUche taal verlchUt I
aan Ie Hippen, zal nioe^elqk vallen, en verdient
MMte toegelicht te worden. Het noodsakelqklle i
melden, CH wtgcns het overige da Lezers vcrwi
}:Voorde nboek,
1. ON 6EI.I3C VLOEI IBNDB.
i> Sommige van deze hebben io den Verled. Ti
deztlfife vocaal, als:
Bidden, - hca, - bean. In plaats Tan beade , ■
Dicdcn, - ben, - bcaa O, F. W, bade^ betle ,
Sjiedcn, - fca. - fean.
Liejjcn , - Ijeng. - bdjeagen. O.F.W. Liga, -
np (een leugen)
Bedricgjon, - bcdreag (bcdraeg) - bcilrsegen, bi
Stietten, - llact, - Haet,
Licdjcn, « laete, - lact.
Spriedjcn, - fpracde, fpract.
Scliieden, - fchatt, - Icbaei.
Deyn, - daetc, - dael.
Blieuwcn, - bleanir, - bleaumu
Klieawen 9 - Uctaw, « IM^iauwn.
ficbrieawen, * (chreauw, - Ukteêmmn. O. F. W« Seiwtf^ m
rcbre?eB\ fehrkmo» *
Trieawen, - treauw* - treaifwa.
Prieawen, - preaawn» - preaawo. ook prievwdey prieuwcL
Bieawen, - reaaw, - reauwn. RieHwde^ riiiawd«
Wrïcuwen, - wreauw^ - wreauwB»
Sckawen, - fchoaaw» r fclioaawo. Ook Jbkäwâey ichaivd^
Siuweoy - Hoauw, - Iloaawn. Stawde. ftawd.
DaiTen, « doouw, - doauwn, Lieyer duwde, dawd.
Snitwen, fnoaaw, - fnoauwiu Snawde^ fnaVrd.
Fordearren, - fordoar, - fordoanu
Stearren, - Roar, - ftoam.
ForiieseQt (forlieren) - forlear, - forlearHi forlernt
Kiezjen, (Ûeren) • keaz, - for-koaro«
Genieijen, • gendat, -• genoateiu
Blincken, « bloack, - bionckeiu
Drincken, - droock, - dronckeiu
KUncken, - klonck, - kloncken.
Krimpen 9 kromp, - krompen,
Kringien, - krong, * krongen, en kringd.
Twingjen, - twong» - twongen, en twingd*
Springen, - fprong, - fprongen.
Scfainckjcn, - Ichonck, - fcbonken,
'$in€k)eii^ - fonok, • foncken»
Swingjen, - fwong, • fwongen, j
Hingjeny « hong^ -^ honge, en Hii^n^ - hing^,
BENXWlHa VBBLOOPSN 2IWt
Sjongien, - fong, - Tongen* \oot /Ingfên ens»
Stjoncken, - Honck, - (lonckeaé
Swomjen, - fwom, - fwommen*
Swoljen, - fwol» - fwoln,
S wolg j en , * fwolge , - Iwolge.
Úf
Giealpien» - riolp^ - ffolpet •« »••'??•• ^tJpt^
Stjealpjeoy • "iolp, R|olpe.'eii Rjealppe, ftjMlpU
Smehien, - fmolt, - fmolten,
Soelljen., - quol, • qaollen. En qaeltoi i|iidfL
[elkjen, - molck^ - moIcLeiu
HelpjeD, - holp, « liolpeiu
WerpjeD, « worp« - worpen.
Wasckjeoy - wosck^ - wosckciH
Beginnen , * begAn ^ ^ begon , bc;gAnne« En begoe ^ begoat^
TVinnen, • wAn, - wAn, - w6nne«
Rinnen^ - rón, - r6a, ronne. O. F« W* Rennen ^ rân^ r6a«
ne; bU'óanea, birund«
Spionen, - fpAa, *• ipôn, fpdnne. ^
Nimmen^ - nômy - nommen, nomn ^ en nimd*
• naem - O. F. W. Nimji» n6xn^ noem, ntem^y^ni*-
men , nunmen.
Forfionen, - forrôn« - forfônne* En forlindey forfind.
Reppen, - rôp, -^ roppeu en ropu
Kommen^ -. kom en kiem, « kommen , komn, konid«
Bijnea, - bawn (bdn) - bnwn, fbón, bAne.)
Fijnnen, - fuwn (fôn) - fuwn. (ion, fóne.)
'Wqnuen, - wuwn (won) - "wawn, (w6n , wône.)
Seynen, - fuwn (fdn) - fawn (f^.)
en - fe^ae^ - feynd. O, F. W, Seynde, feynte»
Fordwgnnen, - fórdwawn (dn) - fordwuwn, (én, óue.y
ForOqnnen, - fornawn*(An) - forflawn^ (6n, óne.)
Krippen, (kroepen) - krAp en krnwp, - kruwpen en krowpc*
Drippen, « drop en dmwp, - drnwpen.
thans ook druppen, druwppen -» dmpte,.dKiwpte,.drapt| dniYv:pU
Slnwpjén, - flop, flawp, - Iluwpen.
en * Sluwppe, Ouwpte, - Ouwpu
Stniwpjen, - Hrôp, Rruwp, -
en * Itrowpte - ItpuwpU
Snwpjen, - fop, fuwp, fuwpen.
Ruwckeo ,. -« roeck , * roecku
BrÏDgen, - brocht^ - brocht, enbrooltenbq TVasJenb.Bijdr.
Tiuckjen^ - locIUj - locbw
Keapjen, • kocht , - kocht» Éa keappe (O» F» W. kepede])^ «>
keape.
Fjoecnieiiy •>- focht, •- foohteiu
Spyen, - ijpey, fpeyn^ en fpeyde, fpyi
Soyeiiy - (nej • fnejn.
ipitfCléüw
!i. Eenifl;e Werkwoorden nemen alleen ia den Tcritdea T^i
een andere wortel-klmker aan* air» '
Glqden, - glied, - gleden»
Belten 9 - biet 9 * blqtten»
Krqtten, - kriet, -kratten»
Smgiien» - fmiet, • inqtvtm
Ttten, - iet 9 ytten.
blqtten, - fliet» • fl^ten«
Ri^dea^ « ried, » njdden*
Hgsjen, - ries^ -* rqfèn.
Grijpjen, - griep ^ - p9PP«i _ .. ^
Knjpeoy - kniep, - knappe en kniîp^
Strôd jen » * ftried f * ftri}den«
W^ckjen, •* wieck (w^ckj - ¥ri}cket
W^ttjen, - wiet, - wqjtten»
litten^ - iiet| ^ litten»
Sitten, - fiet, - litien.
'Saliéppeny — fcbîep^ - Icbeppen*
en - (cbeppe. O. F» W« fcfaeppay ftkoep^ tcfiiffy <
fcheppeD« fchepen* .
laèêkuy. - liez, - lësfen.
Stellen^ • Riely - HeHen* .
GeDësfen^ -» genièz, <- gen&fen^ . . ;
en - genèsle» v^
liyen , - lie , - Iqn , en Ut» Eenigzins- Terfoopen»
Slepen ,. (fliepèüj - fltep j - Diepen. — ^
» Oiepte « Aiept'^tf SÊjftfhf iftplU
:■■-'. li
vn
Befelljen, - befea}» - befelo. O. F. W. BeiM, - bifaUm.
Weag]en, - woeg, - weagen.
Dreagjen, - droeg, «* dreageBf drif»»
Fallen« - foei. - faln.
Bliezen, - bloes, -i bliezen*
Ferreo, C ') ferreiu
^ foer S.
Fearjen , (^ j feanu
Scherren, - fcboer, fclierreiu 0« F» W«
thans ook fcherde, «* fcherd*
Swerren, O. F. W. Swrocr, enz, - fwerren, fwem.
Waegijca^ • woegs (wuwgs; - woegfen, (wtmgfen.)
O. P. VV.Wâxîa, - wo«x, « w&xen.
Backen, • boeck, (buwck) - baetfen. De CK in TS verwUreliL
5. Andere nemen in den Verled* T^d ea Deelw* Terrchil*»
lende vocalen aan.
Jietlen , - geat, - getten.
SjietCen, * fcfaeat', - fchctten.
Mietten , - meat , - mctteiu
S Snitten, - fncat, - (fnetlen.)
Z^nuwtten, - fnuwtte; <- fnuwiUn*
bluwtien , - Qeat , - fletten*
Fri^feu, - froaz , - ferzen.
Brecken, - briek, - britfen.
Deckjen, - ••• - ditfen. O.F. W, Theca,lh6ga, - tacht, tacht,
^ bprecken, - fpneck^ • fpritfeu»
Stecken, - liiek [,^^k^ - Hiifcn.
Strijcken, - Hriek, - üritfen.
Spli^tteui fpliet, - fplitleo, - fpIgtteD*
Luwcken, - loeck (luwck) - litfen.
VERLOOPEN ZIJN:
Sqppjcn, m fijppe (fleppe) - fijppe, fijpt»
{Kijcken, - kijcke (kiecke) - Jiij<ke (kip^WJ^
Kqtsjen^ - kqtsse, <- kijtfe.
Kqpp|eii« - k^ppe, - kijppfl^
Sl^ppjen^ - -iiijppe, - Hqppe; flqpt.
St^ppjett, - nijf^pe, - flqpfw, QijpU
Maaien, - niidd«, • beAijd.
Plogjen» - plüggCy - pJqgge en 't Impérf, p|»g,
Scnquefi^ - IbhijiiB«, (0-. P«. W. £clu|iui) - fatnindt
Swijmjeo^ « rwqinnie, fWiioid«, - fwijmd.
Prijzjea, - prijee»— piize« Prijz{;e, - pc^Bge*.
Wqzjeiiy - wijsde^- wqsd» W^zge, - "wqzge»'
Lijckjen, -» lq.cke^ - li^cker
Bl^ckjen, - bl^cke, - biijcke-
Kryen, - krijgge, krigge, - ^ÏW^r • tong^^ .
Swijen, - i'wiji^gc, - Iwqgge,
Sawgi-cn., - ftmsge, • luwgga»
Bawgjen^ - bawgge, - buwgge»,
Duwckjeay - diwvck€, duwcke»
Hei ÎS meer dan waarrdiif nlijk , dat de noeetten der eersfge^
inelde W-W. in den Veried. Tijd oorrpronkdjjk de IE znljen
bebben gehad ^gelijk wij nog de EE hebben* ^Eenîgen zijn er
onder, die gei^kvloeqend zijn geworden, als zoodanige reeds bij
•M', Stote ^ Maeriant ^ en anderen Toorkomende.. • Dit 'znn.de
▼oornaamfte, bij Gv «/• voorkomeadè , ongel^kvlorijfnde W-*W«.
Die er over mogten geOagen zijn, jml men ia 1 /^f^oordenioeè
Tiaden. Andere voer ik hier niet aan.
3; GELIJKVLOEIJBHOB WERKWOORDEN»
I>5ze gaan ki den Verled; Tijd: allen uit op- D£| doeh bij tê,^
Bien trekking ook op TE« ena., b. v,
^rbejdjen^ - «rhejdde^. - srbejdar
Baeriien , * bacrnde , - baernd«.
Paeyen, - baeyde, — baeyd..
Bloeyen, - blotyde, - bloeyd, enz;
Het Dcolw. üaat hier^ foioit b^ verkorting: cerbeyde voor Ofn^
beyded of dct
tvin
Veeligds wordt de D ia den Vtfled. Tijd wmrefn^ ta kif
de ailfpraak uitgelaten » als:
Freegjen, - megei • freege,
Freeijen, - freeie, « freeze»
Folgjen, - foige, - folge, eni»
Dikmaals wordt de confonant Tan bet W*W« rerdabbeld , la
plaats van de D in den Verled* Tqd gezet:
, Amien, - ammey • amme.
Banjen, « banne, - baone^ Toor banned, contr. band«
Schamjeny - rehamme, - fchamine,
Scheyneni * fcheynne» - fekeynne, enz.
Vele gaan wel nit op TE in den Verled. T^d , doeh hq samen*
trekking.
Rjaechtjen » * ijnechtte, « rjaechtte, Yoor rjnecbtede^ «
rjuechted*
Rruwckjen, - bruwckte. « bmwckt, • bmwckede. —
Ljeapjen, « Ijeapte, - Ijeapt» » Ijeappede.
rStappen, \ - flapte, - Ilapt, - O. F. W.flapeTOorflapede,
«-Saeppjcn. J en floep, M. Siote^ fticp.
Acht jeu, • achtfle, - achte, — achtede,
Dônssjen, - dônze, - dônze, - dónflede, donste, donst^
welk laatlle als Deelw» ook in gebruik is TOor donfet, enz.
Soms vindt men , onder de gelijkvloeijende , zeldzame zamea-
Irekkipgen , die minkundigen van 't fpoor zouden brengen , b. t»
Rieden, - rette, - ret. voor Riedede j riedde, rette • en
fiiedet, ret. In de O.F. W» Reda^ fpreken, aaofpreken, toe*
fpreken ,
£n wat is dat anders dan raden ^ aanraden? Doch het be«
teekent ook giefen^ ratione asfequi, conjïcere. Zoo dat Reda^
rieden ook de be teekenis heeft van denken^ d« i. bi^' zich zel^
ven fpreken. Zie fVeUand in Rede^ enz. hóyo^^ oratio et ratio.
Zoo ook: Lieden^ (kloklniden) - lette, • let.
'^Êrmmmmmftmr-mtiÊm n' I «^^a»!—" **Wit— — wwaï— fc
mmmm^^m
; poor de wisfeling fan TS en K^ komt ay ook eene merk*
yliBre' veticheid^nbeid in ibïnibciige woorden , die men wel. moet in
echt nemen « als: ...
Smeytsjen^ eigenl. fmeckjeo^ • fmecke, ^ fmecke»
Meytsjen — mecke, - mecke. Midd. miet^ Verh Tqd*
O. F« W. mackia , • makede , «- maked« •
Zoo ook verder weijtsjen, reytsjen, koaytsjen, loaytsjen^
laeytsjen, plóaytsjen, ens. . . . , 'j
Nog is er eene verrcheidenheid in fommige W* W^ die de G
Toor dep uitgang van den InGoitivus, Jen^ krggen. . ,
Achtjen, en aclitgjen, - achtte en aehtge, - acbtte^enai^ktge.
Doch dU laaifle achtgjen, Uaat eigenl. voor achtigjenf van
achligy enz» Zoo ook Jachtjen ^ jachtgjen j enz«
For]3lichijen en gjen, enz.
Kost) en y en kostgjen, enz, enz*
«
Met verwisreling van G en T heeft men foms ook yerfbhet-
denheid., daar men op moet letten , aU:
Koayen, - koayde, - koayd* Tv'
en Koagjen, - koagge, - koage. S «^Aanwen,
Troayen, - tróayde, - troayd. •> O. F. W. Tranfia^ ons
evTroagjen, - troagge^ - troage. •* draven.
» Sch<»s|.n, - Idioüsje, - rdiMgS'-J rchooï.n,fdiooW!n.
Stoayen, - ftoayde, - ftoayd.
en Stowia» en ftoyen, in de O. F» W. ons /laven y fiouft^pn.^
vastzetten , bevestigen , verzekeren.
Zoo heeft men ook ftryen , Hraaien , - ftronwen ^
M-'G. S travan f zie JuniuSf GIosC M» G*
Met verwisfeling vma G en T heeft men Verder:
Fcyen, - iaggc^ - fagge.
Jeyen, - jâgge, -^ jeege,;W jaggf;
Kleyen, - klegge, - kiagge , - klagge.
Met D en Y, ais: deadjen. pf daetjen, -^ deadde, daetle, -
deade, daet, deyen, - daetle, - daet; enz.
t Aanmerking. Ui( het voreoRaande ziet meóy dat d^ Yerl. T^d
«. ■ ■■'■. ^^mi^^^m^t^mmi^m^^tmf^mm
Ï%Éê$è hckbM, «Mr ?Mk /iü^ nrUkHUUf (WMI «06 nMt «M
aar lezea.^
9^ ÖNRB^UIATIGB WÏK&WOOBDBIV,
Hiervan zullen W9 fleebts de tMrnatmRe hicrr aaft(li|]r^ft^
Hebben, - 1m, -• liin, en bâad«
O. F. W. Hadde Toor Iiabde ; /led^ voor AeM^ êf>nUé Aémtp
hmdj hai.
HIdent - kldde^ hield, hoaldy ^ bftdden, blihiC
a F. W. B^da, bakfot - bUde, hield, - baldéow
Motten en meyen, - mdclH, mo^, - moggeuw
O. F. Vv. mogen , BiOegen , - mocbt en ttiielMe.
Motten, - mdfti, - i^Atieiw
O. F. W Müeiea , aiodten <p - moélm^
Wèsfen, - ik bin, - wier, - west, wèsfen , weyTen
6^. P. W. WMfir, - ticiw, #cer, - wtisüefb^
Gabb Wasfa , - wae« , wa#» Woét Moeten en Mn^cfe/i^
Wirden, - wirddc« • wii^détr.
O.F.W* Verdane, T T
Wirdane, ( werd, werde, J _^«j
Worden, f meftt, wurd. ) worden^
Wardw, J L
Voor uHirden , wszerirg^fchieden , iom^/i , ylntU^ , ^otfAyln^ag.
Wollen ^ - ik wol , -• Wo«^ , -^ wofltJ»^
O. P. W. Wilk», - ;«^l, - ffoWe, öfiWy. ^oohJor
achilïen • lillen , - ikfchil, Til^ - fclioe^reey - fchild-, lild.
O. F. W. fcbillen^ - leW , fcJielV - fctolde, fchulde.
Kinnen, - ik kin, - koe ^ koest,, kost, - kinnen, kïndl
O. F. W. kannen, kenna, kinna, korincn, - tonde, kaudfs^
Voor lennerïf riosfc, en Üttnneftf posli?.
Van eenen anderenr aavd) aijif :
Flean, - ik fiiucg, fleag, - flejw/
Tjean, - • ijug, tjo^;, - tcag,. uytH
Sjean, - - sjn^, sjo^, feag , dj.ocv, -^ djoietiT
Joa^t jfl^t» - jouw, -• joe,. joe^, - jpen,^ J4iWm
O. F. W. Jaeny eotiU*. jaev j^^ jouw^'^ joiiwane, jowa, jo«-.
tvaner jowiän« joon ;» gewèms. Ik^ 'ip^f^f* f jouwe ^ joof^^ •
joe, jo en gaf, ghaef^ - joun*
Slean, (Iaën/- ik paf , • |toM# W Omv* Iam«
Steaa, - Itea • Aflo^ ^. flpf^ i«Pr -» iumit Inen, ftinzeil»
O, F* W. Veri. Oi?|slw, g#WMi» gigAiiy •» Tegeaw. DedWr
gODg^a, gttngeoé^»
Feao, fangen, «- fiong^ «r finnB».
Dwean, dwaen, - 4og^ «^ die, • dian*
Lisfen, - laey, - leyd, le^rn*
Sisfen, - föf , y feyd, ïiu^m.
Witten, - wt, • witiro. O. |?. W. ilïlp, wiiC^'
Treddan Y «t tvedd«, (eig. traad) «e Iraddem
Ottdifda: Tarnen» • terdd», -- lardden, omgaiet tmderiy ge*
treden.
^. Tarden, - (ar(Ïdii, ^ lasddan^ 9 ttad, inde*
Tarten, - urtte, ^ Urura, t. h» Wi0n^ infaltare.
Torden, - tor4da, - tovddtn*
Torten , - tome , -? lortUn t t. k* ons iorien w. y. tort.
mat emzettiog« troUjeH^iomMtroifen^ trotêeh^ ttin^
4. ONO£LIJKVLOBI7BNDB BRE1V6BN WBDEB GBLIJK-
VLOBIJBIfDB TOOBT.
Zoo komt Tan t Stietten , •* ftaet , ^ ftael ,
S^aetjen, ftaelte, ^ ftaete,
Tan Ferren, finien -> foev, feaf Cficr} « ferrea^
Fieren, • fierdc, - fietd»
O, F. W. Fara, - foer, - faian,
Fera, - feerda, - feerd*
van Drippen, - drAp, dnxwpf • dmwpM*
Drawpen, - drnwptet - drnwpt,
van Krippen^ - kroep, krawpt * krawppan^
Kmwppen^ • kfnwpta - kmwpc
van Dreagjen, - drnwgge, ^ drowgga»
Ornwgjen, - drnwgge, - drawggtt
van FaUen, - foei. fiat, fel, ^ Müf
Fdljen, - felde, ^ feld»
v« ^
Tan Jaen^ - joe^ )o\ - jAn',
Jonnen « - jonde, jond.
Tan Glippen, - gioep^ ^lawp, - glawppeny
Gliiwppeo, - plnwpte, - gluwpt.
Tan Slippen, - floep , Hawp, - slooppen,
Slnwppen , - sluwpte , • slawpU
Tan Klicuwen, - kleauw, - kleauwn,
Kieaiiwcn, - kleauwde, - kleaawd.
Tan Knettjon, - knoat,
Kuoaijen, - knoatte, - knoatte*
Tan Liegen, - leag, - leagnc,
ons loogenen of Io3choncn , enz*
G. ƒ« Leugen jun, * Ingene, - leogene.
Tan Schepa , - fclioüp , fchlep * fchepcn , fcheppen ^
Scheppen, - rdiepte, fchept,
Tan Schera« - fchoer, - rchcrrcn, «^
Scherren, - fcherde, fclierd.
Tan Splijieu, - Ipliet, - Iplrjlten ,
Splitten, - fpütle, - Iplit. enz.
Dit getal zou raisfchien vergroot kunucn Mrorden, doch wq
laten het hier bij; de weg is gewezen,
5. Soorten der werkwoorden.
Dat de W-W. zgn bedreigende ^ lijdfinde ^ onzijdtge^ weder^
leerige en onpersoonlijke^ behoef ik niet verder uit Ie halen:
men zie deswe^cns IVeiland en andercn.^ Maar men merke
hierop y dat vele W-W. bedrijvende eu onzedig tevens zijn, als:
Baernen , urere en ardere. Zoo ook jeldjcn,
For-woastjen , vastare en vastari.
For-oarjen, niutare en mutari.
Begcan , begaan , en bedrijven.
Bekommen , bekomen , en iets heI;omen.
Sincken , zinken en laten zinken,
liisfen , liggen en icij^en.
Kinnen, kennen en kunnen.
Brieden , - Fordcairen ^ - hictlen , - liuwzjen , enz. enz.
Men zou deze woorden met Bolhuis iicmceulcijappelijke of
communia, of liever media kuaaeu iiocnicn.
BEDRijVEKDB OF 0KZI7DIGE EN WEDEEKEEEIGB»
»
Bedearjen^ bedaren, zich bedaren*
BelHIljeii, belUllen, ziek b.
Betrouwen , betrouwen , zich b*
Tinckjen , denken , danken ^ zich laten danket|*
Buwgjen, buigen, zich buigen.
Lqen, l^den, zich belijden, d. i. vergenoegen.
BBDBIJVENDB OF ONZIJDIGE EN ONFBBSOONLIJKB.
Droagjen, droomen. Him droagget^ bij «IroomU Maerh
hem droomde.
Berouwen* It rouwt of berouwt him«
Tinckjen. Mij tinckt.
Dearen. Mij deart.
It nuwget my, it lest my^ enz. enz.
Sommige W^VV. zijn dubbel-bedr^vende, en kannen dus Ter«
ba praegnantia of gravida genoemd worden.
Werzjen, - w^tgjen, enz.
6. WIJZEN DEB WEBKWOORDEN.
Eigenlijk gezegde W^zen zi]n er niet , buiten den Indicativus en In-
finitlvas , en deze z^n zelfs bij na even eens j overal bij het fpreken.
B. V. Ik achtje, - Iniinit. achtje.
- srbeidje, - aerbeidje, enz.
Zoo is het ook in de Nedcrd. taal: ih hoore^ heminne^ Inf.
ook hoore , beminne. Zoo dat het voorzetten van 't voornaam-
vroord eigenl. den Indicalivus van den Infinitivus onderfcheidt*
Doch de Infin. bekomt achter zich eene ]S , wanneer er voor-
af gaat to^ en wanneer dezelve als een Naamwoord gebruikt
wordt, b. V. io libben of libbjen ; it libben^ libbjen» E enige
hebben echter die N bellendig, als , gcan^ fiean ^ dwaen^ enz*
De Gebiedende W^zc vcrfchilt van den Infinitivus niet, dan.
alleen door het achteraan Hellen van den 2 pcrfoon, b. v. A^- *
are y mar to; doch de 3 pcrfoon heeft het voornaamwoord hg
voorop of achteraan» als: hg heore of heare hij ^ enz. Hier
zijn het dus ook de voornaamwoorden, die den Indic. en In«
fitiit. van den Imperat. ondcricheiden.
Wegens den Suhjunctivus heb ik hier niets nieuws te melden,'
daar elk weet, dat dezelve oorfproukelnk tot de taal niet be-
ff
hoort , mur |L9iiitmalI( i$ gevpriiMl* Ji bm^m^^ wm worlieem
de lodïcaÜTas, accu oa gaai hei Toor deo babjunciivaa, en het
afgekorte Jt bemin houdt men |iu yeor dco IndicatiTOf s een
aangenomen kunstmiddel ; nieU meer»
net denkbeeld echter van den SubjanctiTOi tfordt kepbiMr
uit de Conjunctiet da/, fchoon^ hoew9h% enz.
Schoon het alaoo alles onbeltemd e^ ondaideNjk moge feh^oenv
aal men echter uit de vervoeging tien, welk een r^kdom ook
hier is vereenigd met xekere regplimitigheid* WU men intos*
fchen de Landfrierchc taal befchaven, en doen deejen in alle
voorregteu die men der Nederdnitfche taal he^ toegevo^d,
niets aal gemakkelijker vallen : men heeft slechts hier ieU bij
te voegen daar weg te laten; en de LrFr. Uat zich fchrqven,
gelijk de Nederd. taal. Schreven, zeg ik, want in het daAelqki
fpraakgebruik zijn ze reeds minder onderfcheiden , gel^ elk
hoort cq onderiindu
7« TIJDEN BER WERKWOORDBir.
Hier is alles zoo «Is in d# Nederdmtfche laaL De Verleden
Tq.d ephl^er is meermalen dabbeU Zie Korie uianteeh. op bC
i57 1 re^« 4. Oojc 4-0 perlbnen ^^\\ in de L-Kr. Uai ab, in dn;
Nederduitfche : ih ^ du^ hy enz. alleen er en Je voegt men ad^«'
tcraao.
8. D^ELWQORDEV*
Peze zijn ook al9 in de N. T. De tegenwoordige nemen d ^
de (^chler den Inüp. als: Sjean, sjeande,
Gean, geande,
Ackijeuy achljende, achtjend»
DfB vcrledene zïjn foms met den Infin. gelijk, als: mSllea ;
mutleriy /lâilfn^ kaden; glijden^ glijden; ijlten ^ ijtten; enz.
Andere zqii met den Vcrled, Tgd gelijk , als: buMfn^ buwn •
J^wn^fuufn; rón^ rôn^ enz.
Andere gaan op eone andere wijze uit. zoo als men uit de
vervoeging zal zien. Men voej;t bij het Verlcd. ücelw. ook hcI
eens habbende ^ wtsferule ^ enz.
De Toekomende Tijd wordt gevormd door het hulpwoord
Jlllende te voegen achter de onbep^ldc wijze.
taf,
9. TOOBBE£l.l>fll fkÜf TERVOBGINGr
A. èöMaM ÛÊ SiOÊfl.
Onbepaalde wijze. De clwóord.
ScliUle y lille y to fcliillen 8tc« Schillende , lillende*
' Aaritoonéiitfif^ wijze.
TegeitWi Tifd, Eenv. Verlèd; Tifd^EéViV.
Ik AAil of fiK lltfcboe, foe iyó^r/èAöêde 4 etit^
Du Tcbitte - üue ^ im>r da TcliilRei Db Vchoèsté 4 ibes te ^ vocT^' KHoU
He, enz.
T9 )0 enz. fchilley Glle» ^tjo. - Fcboene , foene «• fchol*
, ^ . ie , fcholdcn^^,
(lii « i». it /cbil« fiU Aij , - Obfiôö, Kré, - ft^rfA
Meerv.Wjy jienKnei jafcbilley Meerv. Wij - Aftfoètfff, /bene^
AUe. fcholden - enz.
B« Haboen^ - PVeê/èn^ - Wirderu
Onbep. ^Irtï«« TcgeiiW* Tîj^. Declw,
Habbe, - wesfe, - wirde/of Tegenw. habbende, enz»
Tobabben, - wesAfkiy-iW/dt^. Véirllefl. KAnhabbende, westof
Verled. wesfen habbende , wirden wes*
fiân hobbey-westbabbé^-wir- fendé".
den wesfe. Toek. T*
6f bftn to habben,enz. Silletfde habbe, of bftn habbe«
1. Töetétti. T. -»z — — wes&^ of ffest bs(bb|e;.
Sïlle babbe-f- wesle, - wirden wirdef wirdén' wettig
Of to liilen babben , enz.
3 Toekom. T.
Sille bin habbe, • west babbc, wirden wesfe*
To fiUen f en*.'
Aantoonende wijze.
Tegen\v. T.
Ik babbe, of bab. Rn wïrd.
Da baste of beste, basta? biste bisin? wirdRe wirdlla?
T « jo • hab£e of bab. Cïnné #flM^
Hy,ja,ïtbeu Hei-ep? ir wir^ (liever wïrdt)
bet-fe 7 mea of me beu
ficl-mél^
kkta
*<
Wij» jiemme. ]se habbe,
habbe-le«
Ik hie.
Da hielte. hietda?
Y, jo-hiene of hienen.
ATeerr»
BinneCoffinhe)
J» flDU
VerL T.
wirde»
hij hie. hie-er?hie-(e? Wier.
Meerr*
Wier. wirddc
WierRe. wirddcfte^wik^d^fte.
Wierne • wirnen« wirddene , wirddem
wïrdde.
Wij, jieme, jse hiene,
of bienea.
Ik hab hân of hand,
enz.
Wierne of Wirddene of wirdd**
ne.
Wiemen* of wirdden.
Volm. Verled. T.
Ik bin west of bin wirdeó ^
wesfen^ enz. enz»
Meer dan Volm. Verl. T.
Ik hie ban of hand , enz.
1.
Wier west of wesfen, enz. Wier
wirdeoy
Ik fchil , lil habbe.
Du rchttte , filte —
voor dufchiine —
fchiillu, nillu? —
Coiitr. listii? —
Y ichillc, fille.
Uy - fchü of lil —
Wij , - fchllle , - ülle.
Toekom. T.
Wesfe.
ens.
Wirde.
Meerv.
«•'
i. Voorwaard. Toek« T.
Ik Tclioc, Toe habbe* Wesfo» Wirdo.
Da fchoeHei foeste, — — •—.«»
Y • fehoene, foene -« " ■
Hy « fckoei foe «—
M eery«
Wij *• fchoene, foene •«« ...i-^ .».«—
2. Voorwaard» Toek. T.
Ik fchoe y Toe b&Q habbe. West , wesfen babbe* Wirden wesfe , eni*
Wil men de Aanvoegende Wijze, men zette er flechts dat
toor^ b. T. dat ik habbe • hie - hdn habbe^ enz.
Gebiedende Wijze*
Habbe, hab V, jo, diu Wesfe, wes y - Wîrde,wîrd y -
Habbe, hab hy, of Wesfe, weshy, Wîrde,wîrdhy •
hy habbe, hab» of by wesfe» ol hy wirde. «
Meerv»
Habbe jiemme. Wesfe jiemme* Wirde jicmme»
Habbe j» of jse habbe. Jse wesfe. Jas \virae»
C. Moggen Clïevcr mogen) meyen (voor megen.^
Oobep. wijze. Deelw»
Tegenw.T. Tegen w. T.
Moge , mey e , to mogen , meyen* Mogende , mogene, contr. muwne
Verled. T. Verled. T.
Mogen habbe, of to habben mogen. Habbende mogen»
Toekom. T. Toekom. T.
Sllle mogen, en fiUe, mogen habbe. Sillende mogen <- iHIende babbe
To Cllen mogen - fillcn mogen habben mogen of mogen habbe.
Aantoonende Wqce.
Tegcnw. T. Verled. T.
Ik mog of mey. Ik mocht, Cmogte)
Du moglle, meylie. Mogda? - On móchlle. môchlla?
tamn
T moge, meye.
Hy inog , nHry. mog-er ? mey«er ?
mog-ie? - it inog*iiiey«
Meerr.
Wijy jiemine, j» moge^ mcye.
Volm» verled. T.
Ik hab mogen ^ enz.
1 Toekom. T.
Ik ni mogen, enz.
i Voonvaard.
Ik foe mogen, enz.
T m&cht«ne> mAclit*ne , mftchteiu
Uy mAchu It mAchu
Meerr.
Wij - mftclilene, enz.
Meer dan volm. vcrled. T,
Ik hie mogen , enz.
2 Toekom, T.
Ik rd Iiabbe mogen.
3 Voorwaard.
Ik foe kabbe mogen, ene
Gebiedende Wijze ontbreekt.
D. Motten y Ia de O, F. W. beter moleru
Onbep, VVjjie,Tegcnvv. T. Oeelw. Tegenw. Tijd mâtendew
Môte, to mulcuyeaz. Verl. llHbbemlc molen. Toek.
öilleude molen, euz.
Aautooncnde Wijze.
Tegenw. T.
Ik m^t , moat.
Du molllc. molllu?
Y - niotc.
Hy mot. môt-er? môi-fe ?
Rlcerv.
Wij - môte , tuz.
Volm. verl. T.
Ik hab moten , enz.
1 Toekom, T.
Ik rd môle , enz.
1 Voorwaard.
Ik Toe moten, enz.
Verled. T.
Ik mAst , monst.
Du mr^ste. moslii?
Y môsleiie, môst'ne, masten»
Hy must, moast, enz.
Mecrv.
Wij - môstenc , enz.
Meer dan volm» verl. T»
Ik hie muien , eu/.
2 Toekom. T.
Ik lil liabbe ïiióUmj,
2 V^üor waarde
Ik Toe babbe molen.
Gebiedende Wijze ontbreekt* .
£• Wollen.
Oobep, Wqze. Deelw»
Wollen. Wollende.
Wollen habbe. Tohabben wollen, Habbende wollen,
To fillen wollen y enz. Siilende wolltnde, tnt.
Aantoonende Wijze.
T. T^ V. T*
Ik wol. Du wolRe. WoIRu? Ik woe (woeJ, Bifdr. van Wasf.
ofduwotte^wot. Wotdu? voor woldcu Gats , wonde»
Hooft - wod.)
T wolle, wol» Wol y ? Du woest. Y woene» Woene y ?
Hy wol, enz» liy woe, enz.
Meerv* Meerv»
Wq - wolle, Wg - woene*
V-V-T. M-V-V-T.
Ik hab wollen y enz* Ik hie wollen, enz.
1 Toek. T, 2 Toek. T.
Ik Cl wollen, enz. Ik fil babbe wollen, enz*
Gebiedende Wgze.
Wol y, jo, du. WoUe jiemme.
Hij wolle, wol. (dalhy-) Jae woUe. (Dat ja-)
F. Kinnen y kunnen, kennen*
Onbcp. Wqze. Deelw.
T.T. Kinne, lo kinnen. Kinnende, - kind - kind hab-
V. T. Kind habbe* Toek. T. bende. - lillende kinnen,
lille kinnen enz.
Aantoon* Wijze.
T* T. Ik kin , du kïnfle, kinRu ? V. T. Ik koe. du koeste. (kost)
Y kinne. kin - y? Hy kin. Y koene. Koen,-y ? Hy koe*
Kiu-er ? kin-lb ? Koe-er ? -
Mcerv.
Wij - kïnne. Wij - koene.
V. V. T. M. V. V. T.
|k hab kind , ea kinnem — Ik hie kind ^ ens.
1 Toek. T. 9 '^ock. T.
Ik lil kinne, enz» Ik fii kind hab ^^habbekiooen^
1 Voorw. T. 3 V r.
Ik Toe kinne^ -<• Ik foe kind I. J« •-•
De Lijdende Torm is gemakkelijk zamenteliellen ,
door middel Tan W-W. ea Oeelw* met het holpwoord»
Onbep. Wijze. Deelw.
Kind wirdde, to wirden , ^e- Kind wïrdeode, of weslende.
kend worden)
Kind west, kiod west habbe. Kind west, of kina west habbcndew
Kind to lillen wirden , en wesPen, Kind lillende wirde , of wesf^ ,
en kind we t*^ nüenbabben, •— wirdeii ■ - wesTen*
enz.
Aantoon. Wijze.
Ik rd kind , enz. Ik wirdde kind.
Ikbinkind wirden, west, wesfen. Ik wier k« w.-w-w«
Ik fil kind wirde^ v'esfe. Ik lU kind wirden of west liaUbi^
Ik foe kind wirdc, wesfe» Ik foe kind w* of w. h*
Gebiedende Wqce.
Wirde y kind. Wirde jiemme kind.
Hy wirde kind. Jae wirde kind.
G. Hdden» Bedr^v. vorm.
O. W. Deelw.
H&de, To haden. IIAdende.
Haden habbe ^ To babben. Haden , hrtdne : baden babbende.
To lillen hâde, enz. Öillendehade; hadeuhabbe, enz!
Aantoon, VA'ijze.
T.T. Ik hade of had , enz. V. T. Ik haddc, -hiel of hielde -
V, V, T. Ik hab baden, enz. hoald.
1 Toek. T. Ik fil hAde , enz. RI. V. V. T. Ik hie hAden , enz.
\ Voorw. T.Ui'oe hdde,euz. 2 Toek. Ik lil haden habbe,enz.
Gebied. Wq«ec
éiâde óf hhû T had diu HÂdo jieir at.
Hy hftde, hâde fay of dat Jse hâde, aâdc jaSi — -
Iiy hftde.
De Lijdelijke vormt
HAden wirdcy io wirdèriy enz«
doch deze is reeds bekend uit bet vorige hinne.
H. Geanf • Steariy - Fean en Fangen.
O. W. Dcelw.
T. T. Gean , • Rean , - fean, Geande, Reande, feande, fangendc
V, T. Girizen, - Hïnzen, - Gnzen Hftnne - -
habbe, to babben. Gien , ginzen ; Rien.ftoen^Ilinzen}
Toek. To lillen gean , Uean , fe- finzen babbende*
an. En gien of ginzen ; Siliende gean ; gien of gini^en
Uien, ftoenof ftinzen,. babbe, enz, ,
finfen to fiiien babben.
Aantoon. Wijze,
T T. Ik gean , gea , gong. ftea , V, T. Ik ging , gong. Ilie, ftoeé fong.
lian, Fea, fong.
Du gietfie , gieste , gongHe . Riet-
fle. fanglle. giestu? -
Y geane , gean', gea. Rcane , Rea ,
Rânne. Pange, feane.
Hy giet , - Riet - fangl.
Meerv.
Oa gingRe. Rieste «- fongRe,
gongRa ?
Y gingen , gongen. Riene - fon-
gen. En gingene , gongene. enz. «
Hy ging, enz.
Meerr.
Wij - geane y gean% gea. Reane. -' Gingen. Riene. fougen , enz.
feane, faoge.
V. V, T. Ik bab en bin gien/gin- M.y. V.T, Ik hie en wier gien, en&'
zeil , enz»
—— . Rien, Hoen, Rinzen. — — — Rien, Roen, -
fiijzen, - — ' finze».
1 Toek. T.
Ik £1 gean , Rean , fean. -
1 Voorw.
An«.
2 Toek T.
Ik fil gien, ginzen, Rien, enz. faabbe,
2 Voorw,
UdAi
Gebied. Wijie.
Gea, gong. nea^ Atn. fet, fang. Geane, gean% gea. ReM#!,neaii|
ens« Rea, feaoe , fea f bof 6i» -
De Ladende vorm U reedt bekend,
Finzen wirde^ to wirden^ enz.
T. Sjean. Jeati^ Jaen. Dté^eany Dt^Hietu
O. W. Deelw.
T. T« Sjean, jean-^dwaen* - Sjeande,- joende, - dtraende.
V.T« Sjoen,- joeii,- dienkabbe. Sjoen«-> j oen, «-dien habbcndcu
Toek.TofilleQ sjean, enz, SUlende, sjean, ens«
Aantoon. VVijze«
T. T. Ik sjog, sjean, sjae. V. T, Ik Teag, sjoe, ajoeg.
- jouw, jaen, jae. - joe, joeg.
- dog. dwaen, dwee» - die.
Du 5Jo§(le. jouwste. dogtte. Du feagde , - joegde, -* dieQe«
en detlle , dcfte » dweist.
T sjeane , sjea , - jaene , Y feagen , sjoene voor sjoegene , •
jae. dwaene , dwae , jocgenc , joene , diene.
, en sjocgge.
Hy sj ogt, - jouwt, - dogt , Hy fcag, - joe , - die.
dec, dweit.
Meerv. Meerv.
Wij -sjeane, - jaene , jae, dwaene, Seagen, sjocgcnc, sjoegen, sjoene.
en sjogge. jouwe, dw», dogge.Joegeiic, joegen , joene. - diene.
V. V. T. M. V. V. T.
Ikhabsjocn,*jocn,- dien, enz. Ik hie sjoen, enz.
1 Tock, T. 2 Toük. T.
Hl lil sjean. - jaen, - dwacn. Ik fil sjoen, - liabbc. enz.
1 Voorw. T. 2 Vooiw. T.
Ik foe sjean, enz. Ik foe sjoen habbcj enz.
jûÊMii
Sjfs^pey sjogge jao. -
JLm Flean^ Tfearif Skan^ Slaen.
O. W. Dqelw.
Flean, - Tjean, - S)aen« Fleiincle. Tjeande. Shendo.
Fleyn , - Teyn , - Sleyn Imbbe» Fkyn - habbende,
-to Dabl>€iu SUUti^e flean, cnz*
To fiUen flean, euz, eu flcyn bal>b€ enz^
Aantoon. Wijze.
Ik fljuegy iljean. Tjog, tjéan. Fleag. Teag. Sloegt
flag, flean.
Dafljueg[le.-ijogIlc,-flag[le. Fleagfte. TéagBe. SloegKe.
Y£ljuef*ge^«tjogge9-flaene. T fleagen. Teagen, äloegéo»
en fleane. en tjeane. - cn y flca^ene.
>]y Üjaegt^-tjogt, «ûagt'^fleet.) Hy fleag, Teag. floeg.
Meerr^ Meorv.
Wij-ffcane^flea. Sjeane,siea« Fleagen, teagen^ floegeiu
Slaene^ Ilea.
V. V. T.
Ik hab flejn , - ley n , fleyn y enz.
l Toek. T.
Ikfilfleane. Tjean. Slaei>yen7. IkfilAey^ - habhe. *
1 Voorw. % Vpqrw.
Ik Toe fleane, eoz. Ik foe flcyn •« [labbt»
Gebiedende Wijze.
Fljuefif,<ljea.Tîo<î,ljogge,ijca. Slag, flea.
Hij lljuegge - Tjogge. - Slea.
Meerv.
Flfuegge, - tjogge, « fle^nf^, iU^üe jiemme^
Flèanë. ïjeanc.
M. V. V, T«
Ik hve flcyn , awzt^
2 Totl^. T.
j
UZIT
De lijdende Torm Tan Tjean en' 'Slaên gaat naar het torig«»
Im Lisfen. Siê/en* fVitlen.
O. W. • Dcdw.
T. T* Lisfen Sisfen. Witten, Lislende* Siafende. Wittendeu
V. T. Leyd Jeyn^-feydy-wit- Leyd — habbende»
ten to habben.
T(Hsk. Tofillenlisfenienleydto Sillende lialên, en leyd habbe^
habben I enz* enz«
Aantoonende Wijze*
Ik lis^ of lisfe. Sis, Gsfe. Wit witte, Laey, Sey* Wist.
Du leylle, eig. leytlie. Seyille. Dn laeyfte. Seylie. Wiste»
WiiRe. enz,
leytfta? feytftu? witfln?
Y iisfe* Sisfe. Witte ^ wit* T laeyen , - ene. Seyen -Wiateii,«
Uy ieyu Scyu Wit. liy iaey. Sey. Wist.
Meerv. Meerv.
Wij lisfe. Sisfe. Witte. Laeyen, - ene. Seyen* - Witten» «
V. V. T. M. V. V. T.
Ik hab leyd, enz» Ik hie leyd. -
1 Toek. T» 2 Toek. T.
Ik m lisfe, enz. Ik fil leyd habbe, euz.
1 Voorw. 2 Voorw.
Ik foe lisfe, enz. Ik foe leyd babbe, enz.
Gebiedende VVgre.
LÎS, lisfe» Sey,fiz,fisfe» Witte, wït.
Hg lisfe, liz. Sisfe , fiz. Witte , wit.
Meerv.
Lïsfe jïcmme. SIsfe jiemme. Witte jiemme.
Jae lisfe, dat jae lisfe, enz.
De Lijdende vorm is reeds bekend uit het vorige.
Zie daar een genoegzaam aantal voorbeelden van onregefma-
tigc W-W. DU noS: een paar voorbeelden van ongelijkvloeiiendc
O. . W. ■ Deelw. •
mm - «
Ie 9 Biede. To bidden, bieden* Bldden^te, biedende*
BcM babbe, to habben. Bea'n 'habbeiide..; { ,
To fillen bidden , bieden • bean ta Sillende bid^eyi, bieqeji^Mi*
lubben* - beaâ hal>be. '* ' *
Aantoonende Wqze* . «
bea« (vborbèadeybead»)
beadAe.
beadene • beane»
««
Biede, bied«
biedRe»
biede.
Ik bidde, bid.
Da bidae.
T bidde*
Hy bidt. liiedu
Meenr»
Wq «'bidde^ - biedé. ^ *
V- V. T.
Ik hab bean, kúz.
1 Toek. T.
Ik fil bidde , - biede^ enis,
1 Voorw. T.
Ik Toe liidde, « WedeV eris*
7 bea.
' Meerr« •
W9 «- beadetie, b^ane*
M.D.V. V. T.
Ik htè bean^ 'tm.
3 Tock. T.
Ik fil bean babbe, enz,
3 Voorw. T.
Ik Toe bean habbe, enz.
»ƒ
r •
f
0 W9ze»ij -i . f : j
Bidde « bid. - biede « bied , enz. Bidde, - biede jiemme. eni.
Hy bidde, - biede. Dat js bidde ^ - biede.
In den Lidenden vorm volge men het reeds gegeven voorbeeUU-
B. Meyiêjen. voor {Mêycljen\ in de Bqdr. van
frasfenb. Maaikjen en Meitjen.)
O. w^
Meytsjen pn meytsen. ^ ,
Mecke of macke habb^
Jo lillen merOnen.
Deelif.
Meytsjende, - meylfende»
Mecke of macké biabbende*
Sillende mevtsien.
fWnt
AantoOB. W^mw
Ik nqtuie, ntjlb, mtju.
Do meTlfU. T merttje.
BTmecket.ofmKkM.
\fi . oejuj..
Ik neeke, oael
Uameekelfe-ji
W) - mecieiie.
T. V. T.
M.D.1
a lub mecke, mnhi, rai.
U Ue necke, i
1 Toet T.
t 1
a ra oejuia, -
Ik m mecke - 1
1 Voor». T.
9 V
Ik roe me^uje, en^
Ik Toe mecks .
Gebied. Wqte.
Meyuie, meytre, meyUfCDi.
Hy meyMJc, enr.
Meyuje - jienu
Ib meyuje. -
De Ladende Torm Dur 't gegevea T«
e. Koagiea
0. W.
, en Koayen,
Dei
KoagjeD, koayen.
Koagehibbe.orkoiydti.
To rdlenkoagjen, koayen.
Koagiende, koa
Koage -koayd -
SUIonde koagjei
AantooD. Vfaie.
T. T. V.
Ik koagie, contr. koaye.
Dokoagelle, - koaylfe,
Y koagie, - koaye.
Hy koaget, - koayt.
Ik koagge, koa]
Do loagclle, ;
ea koayd ene
Hj koagge, -1
Mcerv.
Wq - koagje, - koaye, ena.
Wij - koaggeiK
V. V. T.
Ik bab koage, - koayd , eas.
M. D. V
-Ik hie koage, -
:i Toek, T» • ' a Toek. T.
Ik fil koagfe of koajre.* Ik fil koage-koayd habbe^ tos»
1 Toom, T* * a Voorw. T.
Ik foe koagje , - koajo* Ik Toe koage of koayd babbau
cnSs onz»
Voorbeeld Tan bel Wederkeerige W-W. Him tinclje Utte.
Ik Itt my ünck)e» Ik liet my t — — - enx.
Da litsi' dy tinckje. Ik hab my i — -» -
T lïtte jo tinckie. Ik hïe — — -
Hy lit bioi liockje* , Ik fii . **— lilte»
f litte ÓWB tinckje» Ik fil ■ litten babbe*
Jiemme litte jiemme lÏDckje, Ik foe -^ Htte»
Jae Ihle ber tinckïc» Ik foe ■ fitten babbe^
Zoo ook Ik Jchamje my^ enz.
Voorbeeld yan bet Onperfoonlgke W^W«
It tinckt my.
T. T. It tinckt my , ens. V, V V. It bet my tocbt«
V. T. It tocht my. M. V. V. T. It hie my tocbt.
1 Toek, It lil my tinckje. i Voorw. It foe my tinckjo;
% Toek^ It fil my tocht habbe. 2 Voorw. Itfoemy tocht habbe^
Zoo ook lirouufi my. It tongert^ enz*
'. i Aanmerk. Uit bet ope^evcne ziet men duidelijk^ dat er
overal Icbier zamentrekking plaats heeft : dal letters met letters Ter«
ifi^isfeleo: dat de VcrI. T^'d van bet Deel w. geen angment aanneemt:
dut het eene proefhoadende waarheid is, wat ik reeds elders meer-
malen zeide^'dat de 1 perfoon, enz. van den Tegcnw. T^ deir
Aantoonende Wäze gclqk is met de Gebiedende en Onbepaalde
Wgzc; zoo dat aaariiït gezien wordt, hoe weinig rervoegiog er
•adt^dsindat opzigt was: eindelijk, dat in vele gevallende 1 per*t
ibon vaudeoi Verleden T^d met bet Verled. Deelw. overecnilemteüz^
^. ^anmerk. Werkwoorden met voorzetfels zamengeReld wor-
den verbogen, gelijk in de Nederdnitlche taal. Echter hebben hier
eeiiige aitzonderingcn plaats, b. v. JEf-Utte^ in de Gebied. Wij-»
se voor lÂtte (of^ Ut) cef: op^luwck^ voor luwck of^ enz. 7'
Korêe J^anieek. op bl, 157 , r* i5*
tattfitt
S Aanmerk. Men heeft in de L»Fr, tatl» eTM JpeÜfk ia d«
Oude Nederdnitrchet Teel meer «Onperfoonljke W'W.ydeii me&
thans in onze gewone Land-taal georuikt* '
4« jianmerh* Wal in eene gewone Spraakkunst nu nog yerder
behandeld woTdt, tö wéten, M vier onvénmderlgkè deekn der
rede kan ik hier gemakkelqk «verflam , wijl er geene bqzondere
Tcr^nderingen, opmerkingen, onregehnatigheden , en ongelqkke*
den aan de Nedérd'. taal piaatfc hebben. £n wat er nu hier noc
onbefaaodcjd tnogt fchquen , daar over zal in het fVo<xrdeiU)odi
genoeg gezegd worden.
OVBUGSSLAGRV,
.Bij de Geflechten der Naamufoorden Toege men nog dit 9 dat
men uit het gezegde veilig mag benuiten , dat de Land-Frieiea
driegeflachten van Naamwoorden hebben « en dat daaromtrent eene
grootegelqkheidmet deNcderduitrcbe taal plaats heeft, zoo dat de
manlnke ook hier meestal maulijk; de vrouwelijke, vrouwelqk;de
onz^aige , onzqdigzqn. Maar men h^efl in de L-Fr. Taal foms eenig-
zins andere nitgangen. Indemannelijkeb.v. voor EEl foms ERT,
als Bjealgert ^ Ijeaverty linckeit^ etaz. In de vrouwelijke ^ voor
TE , TME « als : kegtme , heefrtme , ajeachtme , sjocfUme , enz* VOQT
kegte» — Ook zelfs eene geheel nieuwe uitgang, als: giergen9^
grecUfvhen% ^ hietena ^ freamdena j van gierg^ greaiêch^ hiet^
jreamd. Zoo ook : TJwt of on\ goedenn , tjoedent ; om heagem ,
leegen%^ fierena^ enz. Vergel. PVasfenhergh Idiot. hl. iiq en
i53. -* Vermoedclqk is uit dit ENS geboren de uitgang op SlS,
als: de tjueaterenê y by omzetting, de tjueêterneêy tjueêtemieje :
de betterens^ - be t ternes ^ betterniaje. Hier in Zeeland heeft
men in de dagelijkfche fpreektaal eene menigte van Z«>N-W« op
ens van dienzelfden aard, vermoedel^k op meer plaatfen des
Vaderlands.
WOORDENBOEK
5
O P D E
g. s 9) j c m r 8 ^,
^:yjs.
VAN
G IJ S B E R T J A P I C X.
Aa. Ad.
AAD. Meermalen vindt men Adj jide y oad, oude, voor jlalâ^
Aaide y van welke laatRe woorden men voorbeelden vindt in
de Bijdragen van fVaaJenbergh y I st. M« i54. Zoo leest men
ook, met weglating van de L, tddy wrdd, fdty hdde j yen»
fddigy waarvoor men in de gemelde Bijdragen leest: kaald^
wraa/dy waald^ faalt y Jiaalde^ yenvaaldig^ Men vergelijke
daarover onzen Dichter zelven inde Voorr» cuin den Naauw-
leurigen Nederlander. In de O, F. Wetten treft men meestal
aan Ald^ alde\ aldera% enz. In het Charterboek , door den
Baron van Schwartzenbergh uitgegeven, alsmede bij Gabhenut
verbaal van Leeuw. AiiJda^ aulderay aulderman^ hoewel men
ook bij dezelven vindt, a/rf, alderman» Vergel. Hoeufft^ oud-
fr. fpreekw. bl. i en volg. behalve dien JViardeiy Altfr.
Wörlerb. in alt \ Kiliaan in ald^ de Teutonisla in alder ^
Junii Elym. Angl. in eald^ old. Dit woord heeft in zijne
fpelling zeer groote veranderingen ondergaan, en bijna alle
vokalen doorgeloopen. Ald^ eld^ old zijn zeer bekend. H( t
€efl\e in 'Friesland y vooral in den znidhoek, aa/c? uitgespro-
ken , is in fommige gedeelten van hetzelve in dd overge-
gaan, in anderen in auldf dat elders oold^ of liever old voort-
A 2
4 A D. A c H.
bragt; en Tan bier ons oud. Van eld heeA men met toot*
setting der J ^ Jeld. Zie dit op zijne plaats. V« h. dd yoor
ouder I pareus, mater, I d. bL 177. Maar veel meermalen
âder^ b« y. I d« bU 5) 6y 11 9 ens. In de Bijdr. bi. i58»
cuilder,
ADERDOMiME , ouderdom, lid. 89, 100, loS, 107. Meerv*
dderdommerif II d. 107,
ADS ^bij) van oudsher, in otidc tijden. I d. 55 , 55. Fen dd^^
van ourts, oudtijds. I d. i48.
AD-SWA.BERT, oude zwabber. Zoo noemt Haytrc^yom zijnen
veel jongeren Neef Jolie ^ ld. 5o , bcteekcneiide schier hct-
zcIfJe , als ol hij zeide : oude Icnnis , oude x^riend. Het bc*
boort tot de vleiwoorden, waarvan , met voorzetting van âd^
vele gevonden fvorden, die nog in gebruik zijn,b. v. Ad'-feynt ^
dd^jonsre^ enz. Zonder echter op den ouderdom van iemand
te denken. Trouwens, het woord oudy heeft in vele talen het
denkbeeld van achting en waarde , die men aan Personen en
zaken hecht. Zoo beteekent antiquus (om maar iets te noe-
men) eerst oud^ vervolg, ook liej^ dierbaar ^ aangenaam^
AD-WRADS. in de oude wereld^ bij ouds. I. d. 7t5.
AD^YEM, oudoom: I i i5a. Cals I. d. 6o5, b. Oude Oomen.,
ACH, ach. L d. 4i. D3ch ik houd clit voor ecne drukfout « in
{>laats van och ^ dat men meermalen viudt, en nog in Fries-
and zeer in gebruik is.
ACtlT, acht, octo. v. h. acht&te^ octavos; ach tien ^ a^hticnde
en achtienate j II d. 11, i5. In de O. F. W. acht ^ ach^^
tcnda en achtende (achtste.)
ACHT, acht, achting, oplettendheid. I. d. 2o4, 2o5» waar men
leest: acht /laen j ijn acht nunms. Cals ld. bl. 222; b. in
acht treden. Bl. 54o, b. in acht hond' ris Bl. 5 f2, a. acJit
nemen op, - jichiinge voor hoogachting ^ en de daaruit onf^
Jlaande begeerte j vindt men reeds bij .Maerlanl. Zie II d.
Aan teek. i55 en elders.
j\CHTE!V, Achtten (10) acliten, meenen , oor<lec]en ; opletten,
acht geven; fcliaiten, rekenen. I d. G, 2"> . 62, 91, 96 , enz.
II. d. b^ ^ 87, 96. enz. VerleJ. tijd avJiUc I cl. 19, 11 d» 95,
Verled. Deelw. achte ^ II d. 89, achtsre^ II d. 91, 92, ^5 ,
enz. O, F W. achfuu Melis Stole y IX, i."^."», cUnc ergens
op achten y zich weinig aantrekken, parum iaborarc de •—«%
A D. JS. JE B. £ a s
AüDER-StiANGrE , een adder, la, i46. Dit woord gebruiken
ook Catêy I d. bl. 532 ^ b. en van der Veen% OTeri» gez. bl.
S79 en 455. Het eerste, adder ^ fchijnt d'e fpectes, bet laat*
sie , Jlange , bet genus aan te duiden. Zoo beeft men ook
JEver ^ zwijn y muil^ezel^ hoebeeatj enz,
iE of flp, ooit, immer, I d. 4i$ 44, 119, 126, i47,cnz. Altiid,
I d. ]54. In dit woord is de spelling bij onsea Dichter on-
derscheiden, want men vrndt ook ea. Zie ald« Melis Stole
en Maerlant gebruiken ie, hetwelk ook Klliaan beeft opge-
nomen in zijn Etymologicam, betzelltle met het Eng. ay^
lèmper, en met ons oude a^ e, femper. Zie Junii Etjm.
Angl., en Aanteek« op de F. Wetten^ bl. 3, en 4. t. h. ever,
femper. Zie Junius. En ewe , eeuupe , eeuw , aevum ; bet L.
Fr. ^vig (uilgesproken als het Uoll. ievig) nu eeuwig*^ ewe-'
lîck^ altijd» Teutoniata. Oöfc het Lat. aevrnn en het Griek-
sche «ittyfchijncn hier mede verwant. — Zeldzaam is as iijd^
dat men leest I d. 122, Ja for^ a* ti/d wier jier gons rin to^
feyd. En I d. 116, buwtte ce tijds beginne. Men zou deze
plaatsen^ kannen yertlilen : ja voor dat de tigd een aanvang had
senomeu , was de loop der jaarsaisoenen reeds beloofd. — Zon-
der ooit tijds begin te hebben gebad (vnn God.)
jEBARE, een Ooijevaar. In bet III Puntdicbtje, voov de Ge-
dichten. Hier voor leest men JEber y ld. 207; B5 PViarda
Adebar ; Junius Odebore , in dam ; Teutonista oedber , oedver ,
Storch ; bl. ^3 , a , oedewer otSlorck. Vergcl. hier vooral Prof. A.
Ten Broeche Hoehftra , K. en L. Bode voor i8i4 , 1 d. bl. 4i .
jEBEL, ^£e/e, /choon , bevallig, aardig. I d. 88. Zamengeit.
jEbel-Ji/me y klockzinnigheid, fchranderheid , q. d. ingenium
babilc, I d. 48. v. h. Rbeïheyt y behendigheid, schrandeibcid ,
II d. 65, 70. Cats I d, bl. 249 c. ee;z abel man. Bredero
gebruikt Abel en Abelheijd dikwijls, als mede f^an der Veen ^
die ook abeli/ck z'ers'cAoo/ïe/ï , gebruikt , Zinncb. bl. 58. Meijer
in zijn Woordenfch. verklaart ^6e/, door Aw/7*cÄ,yraaj,«?Äoo/»
geestig. .
^CK, ook. Zie Eacl. Welk laatde men doorgaans in het Eer-
Itc Deel leest, terwijl jEcJb 'm het Tweede voorkomt. In de
O. F. W. en bij Gabbenuif verlu van Leeuwarden vindt meu
aec en aeci. Â* S* eac.
A 3
6 JE c» JE F«
XCKUKK, akelig, II d. 8u Tf^eiland in tija Woordenb. eo
Synonymen, leidt het af van ach.
lEéV j of, zoo. O. F. W. of yoor of^ zoo, indien. Juniuê^ If
\\.^ Mft, of 't, 1 d. 67, 63, enz. JEfCer, of h^, Il d! 54.
Zie Er^ — In mijne korte Aanteeheningen heb ik reedt her-
innerd« dat tË/* dikmaals bij onzen Oicnter Haat Toor isocA,
nee ; gelijk zoo ïloratius en Virgiliaa ^ enz. aut^ vel^ t/e^ veel-
malen voor nee gebruiken, cf. Heijne ad VirgiUi Aeo. 111,
45. fVijttenbachiua ^ BibL Crit. Part. uit» in Cun poêter.
Ïag 4, leq. En mijne Aanmerking op Schellere Aanleiding^
1. 202.
/EF, af, van. In de O. F. W. leest jncn eenige malen aef^ ecni
af^ door eene fchrijf- of drukfout « bl. 183; maar meest overal
o/*en off. In de Bijdracren van IVasfenbergh , I St. bl. i58 ea
161 f aaiu Junius ^ of. — • ZamengeUelde met dit woord «ijn.
ÄF-AERD, ontaard, veraard, afkeerig. Het verled. deelw. van
JEf-aerdjen. Zie Ooad^cef-aerd» Kamphuijzen SticJiteL RiJnu
147, gebruikt veraard.
iEF-BRECKEN, afbreken. ld. lÄg.
A:F-BUWTöJEN, afnaan, afweeren , afwenden. II d. 69.
7EF-D1EN, afgedaan. 1 d. i4i. Verled. deeJw. van ^J'-di^aefU
A^F-DRrVEYKN , afdraaijeu , afwenden , afkeercn , ('t hoofd) 1 d. 102.
iEF-DRUVVCKSELEN, afdrukfels, het afgedrukte. Il d. 52.
iEF-DWEHZJEN, afwijken, verlaten. II d. q4. Zie dwers.
^F-FERGJEN, afvergen. Verled. Tijd. ^f-fergge, I d. q4.
jEP-FERREN', afvaren. II. d. 8>.
iEF-FREJEN, afvragen, lid. 98.
^F-GIEN,afgcsaan, weggegaan, vertrokken. II d. 76. Verl, deelw.
van y£/-^.a/7. Kamphuijzen Pfi. bl. 245 grbniikt afslaan ^
voor verloren gaan. Dat nimmer - nimmermeer zal a/^aan
noch verdwijnen. Dat afgaan bij Maerlant en Melis Sfoke
gevonden wordt voor verlaten , varen laten ; verloochenen
is velen bekend.
iEF-GOAD en iEF-GOD, afgod. I d. loj, lo-, 128, 22?. jEf^
g'oad'dwaen y afgoderij, ld. 107. jEJ'-goad-ptq^pc ^ Afgods-
beeld. 1 (1, 222.
^F-GRUVViNE, afgrond. I d. i5.ï, 206. Il d. 92.
iEFllADl'vX, afhouden, ophouden, nalaten. 11 d. 80. Verled.
tijd: heulde ctf^
JEF-KLIEUWEN, afkUmm^n. II d. 75. Vcrled. Oeelw* ^^
kleaim>ne^ XI d. 8o, ^
JBFKOMSTE, afkomst. II d. 64, 81. - ^fkomfU^Idn ^ }mI
Land der afkooist, Vaderlaiid. 114. ili« * j^lf^iomsl'^fiamf^
me « af llammelingen , geflaeht. I d* 225.
iEF-UTTËN, aflaten, ophoaden, I d. 126, ^ Ut naêt cef^ hij
. houdt niel op. I d* 157« HMb op^ mf^UUe. Ave laten voor
.vprgevert ea verbeten, Melie Stol^y IV, 776. V.b, aflaat^ ^b-
rolaiio ([paqcatoram,)
£F-]ViED, afgemat, vermoeid, afgetobt. II d.- 89, 95, iiév
Kamphuigfen ^ Pb* bl. i85, üemalU en k^iesch vna roepen,
iEFyüdJEAN, afmaaifeQ. VierL deelw. ook j^^mjean. I d, 125*
Zie Mien*
iEF*MIELJEN, afmalen, afschetfen, II d. 65.
JEF-MIETTEN, afroeKeix. H d. 68, 69.
iEF-^INIiVlMEN, afnemen* verminderen, Fen Ireften cef-mmme^
in krachten afnemen, il d. 85.
ÄF-RJÜECHTE, afgerïgt. I d. 70, op aUe cfing cef-rjaechte^ ^
bedreven , ervaren, bekwaam* ^f^rjuecfUepuufch^fanikeê^ It
d. 4?. VeriL declw.. van JEf^r^uechtien^ condocefacere.
JEF-bCHIEOEN en iEF.SCHIEOJEN , affchieiden , afzond^*
ren, l d» 22. II d. ioo« 102. Verl. deelw* ^f^fcltaeiy afr
gefcheiden, I d. 59, 66, 72, 221. - voor affcheid nemen ^
vertreihen ,11 d. 82. - voor verwijderen^ U d. 68« - Fea
JEffchiede^ ergens van afuen, laten va^'en. Il d. 106 - v«
h. jEffcIUe, het afCcheid, I A. H, II d. 59. En JS^^
fchied^ I d. 43.
;EF-SCHIEN, offQhoon, I d. 2i4. - Mfl-fchien. II d. 96.
jEF-SCHOMJEN, affchuimen, het rchu'im afdoen, FigaurL Ver-
^ doen, vernietigen^ als fchnim.I d. i23. H d. 97«
JEF-SNTEN, afliiijdeo. I d* loi, Verl. deelw. JEf-fneyne^ I d.
, 123, i34.
^F-SOiNNERLIJCK, afzonderlijk, afgezonderd, II d. 100.
£FSOTTEN, afzetten, van eenen posi of ambt afzetten* Verl»
deebr. JEf-fot , Il d. 94.
i£F-STEAN, aan ieoiand iets aflraan, H d. ii4*
^F'-STELLEN, oilUllen, ontzetten, beroven van een bezit ^
$ Mr.
jEF-SUWNERJEN • afzonderen; uch Tan ieU afzonderen,
* II d. lO'i*
jEr-TJKAN, aftrekken 5 't mom aftrekken. VerLtijd: Mf^teng^
Il d. 6q.
*;F-T0C|ITE, de afcogl, rcce«sas, II d. 116.
^F-WACIiTJEi», afwachten, II d. 117.
JEF-WKIJiNJEN, afwenden. Verl. deelw. JEf-weyne^ I d. i55.
£F*WEYSCli. Bijw. van dan regten weg af« I d. 1 18* KiHaan
AJi^egi^h^ avitis, dcvius. j1fii>eg^ Kofnph. St, Rqnu bl 5io*
^F-WEZÄKN, het afwezen , afzijn, 1 d. 4o, 4i , 43.
JEF-WIJCKJElV; afwiiken. Zïe tViicLjen.
iEF-VVIJZJEN , afwijzen ; iignurl. Verfmadeji , verwerpen ^
I d. 230« Bredero gebruikt zelfs ytj^wi/jigh^ herhaalde
malen, en vereenigt het met /chuw en koel ^ in Griane.
Met /fuursy in Lucelle. Ook als een Bqw. ^fi^gfigh
verf maden , in /loinm, Ridd. Afwijfis^h Ichu/ytenn in
Griane. Dit woord is in Friesland nog ia dezelfde beteckenis
in cebruik.
iEFFER, een offer, I d. i6!>. Tweede Naamv. JEfferSj ook ald.
iJlFTEB , achter, ld. 11, 10^, 216, 220. Doch meermalen vindt
men EJter^ zie ald. In fi^aaize Gribb. Br UU leest men agtér
en ejterx maar de fpelling is in dat boekje ver af van znivet
en eenparig te zijn. Bredero dikmaals ofter^ ook Siatietf
Fr^ Lustli* j bl. \\5f o f ter* Baard t deugden fp. bl 336.
E/ter, Kiiiaanj Af ter en EJ ter. Melis Stoke y Echter en Echt
A. S. Kronijk JEfter^ postea. TAq Iluijdecoper op Meliê Slote ^
X , 96.
^FTKR-BECK., achteruit, terug. Bijw. wye-a^fter-bech ^ yvQvp^
drijf terug. I d. 25o. Zie Efter-beck ^ Oerbeck.
^FTEH-DOrVRE, achterdeur, Il d. 67. AJter^deure ^ Starter ^
£ F» JE' 6» JE H» #
Jandj dte zegt, dat Kuyfe nog in Groningen in gebruik is.
Wij voegen hier nog Lij : ook in Gelderland en Oi^ergê/eL In
, de O. F. W. vindt men Keje^ Kees ^ dat met ons Kiee het-
zelfde is. Vergcl. fViarda \n Keee ^ die het van Kauen^ Am S.
Ceowan^ Icbgnt af te leiden» Van Koeê heeft men .het za«
zamengelielde woord Koeekühng ^ eigenL eene tintelende kon-»
de aan de kiezen^ kiespijn ^ of zoo ais Cr* J. het noemt vynr^
ne ijnne toecken. Vergeu LaurmcLi^ kleine TaalL Bgonig»
hl. 37 , en i45«
ÄFTRR-NEY, achterna, I d. 8.
ÄFTER-TOCHTLIJCIt, achterdochtig, I d* Sg. Bredero ge-
bruikt achierdentend , in jingeniet^ II d« 5 uitk,
a:FTEK-UWT, achteruit, 1 d. 203, JEJter^uwi^drieuwe ^
achternildrijvcn.
JSGofiEGC, het oog, II d. lofï, io4, 11?. Meerv. asgen^
ld, 59, 44» 55 enz« Men vindt dikmaals ook eag ^ zie al-
daar. Én aeg ^ II d, bl. 5. Kiliaan Aeghe. O. F. W.
^ï^^Ä» AJ"^» a^Ac. In de Bg dragen van tVasfenhergh^ \
Su bl. i44 e^^, doch hl. 161 en 1669 beter eeg^ in
•t Mecrv. bl. i5i en 161, eegnen^ \. h. de Zamenge-
Uclile:
£G-BLIE[UMIJLDE , rvan groenie der hoornen^ als 't
ware vriendelijk aanlagchende • aangenaam voor net oog^
I d. 44.
£G-GLOERCKJEN, het gluren met (?e. oogeh, het aankijken;
. met een woord, hei aangezigt^ II d. 70.
iEG-W^CKHEYT, weekheid (watcrigheid , zwakheid) der 00-
gen, 11 d, 43.
^G-WIJT. oogwit, oogmerk, doel. I d. 46.
£GENBLiJCK, een oogcnblik, II d. 67« JEgenblgcle^ II d.
68, 74» 81 9 88 y enz. Meerv» jEgenblicien^ II d. 109.
jEGJEN, oogen, zien, zijne oogen Haan op- ld. 196. Ileemê'^
kerk B. A« bl. iso gebruikt be-'OOgenf voor bezien. Zie
Eagjen.
JEMEDEN» tellen, optellen. In 't Eng. Ambkj het welk
Junius vertaalt door ambelen , tellen. Verled. tqd » JEme^'
le% \ d. 68, Vreemd zou het niet zqn» zoo '.t L-Fr.
Mmeler^ een mier, hier van af Ramde , propter colligen-
Bm. A.Bm* JRnb.
§0 4^JH«A.Sm*iEAnQ«
dom firrif fteenmm (zoo als Kirgiltuê sich nUdrüki)' e|
TÏclam festate congreganduin, qno hiemïs , tempore oUCnr,
Ïu S. ^met^ JËmêitê^ Eng. Emmet ^ Emet. Kiäaan^
jiemiê^ fVctêfenberf^h in Amelaar leidt het anders aC
In het woord het zij het met ambuUre ia Tcrbindleois
ftaat of niet) fch^at de groiidbctcckcnis te zijn van dren"
telen y fcmunelen; malen. V« d« A. S. JEmetla^ qnies^
otiam, en JEmettig^ Tacans, otiofus. Ook deze grondlie*
teekenis past wel voor de verdere beteckenisfen van jEmel'^
jen j praten , babbelen « fnappen , vooral temende. V. d%
Tervolgens vervelen ^ laelig vallen. Vergcl. fVas/enbergh^
Idiot, in Eamelen» Wat Ameîen^ bij Bredero^ in *t
Moortje y IV. uitk. 3 bedr, bctockcnen moet, leert de sit
menhang. Kkiaê Kluft vertelt daar zijnen kameraden,
dat er karsvarfche Oesters en nuwe Rijn(clie-w^a op de
handt-booghs Doelen waren, en zegt vervolgens:
Komt gawe - en laet ons dit (malle praet) eens door-Ipoeleo*
Waarop Rey nier le^li IV g ameldent al, enz, d, i. W9 ga-
ven, al pratende I en de Hemmen opnemende, irilen onze toe-
stemming.
AEMPTE , ambt , I d. 89. II d* 90. Zie Eer-aempt.
iENG, ang, bang, beangst, I d. 11, 61, i42, ii5 , enz. Il d.
86, enz. Zie Eange.
ENGSTE, angst, benardheid, benaauwdheid , ld. r4, 112,
ii5, enz.
iENGbTiVtE, heizelfde, II d. 89, 112, ii5, 116.
JENGSTIG, angllig, II d. io3.
£NGJEN, angllig zijn, vreezen, ld. 4i , II d. 86, 90, gi
enz. Onpers. I d. 3 , My cenget for^ ik ben bevreesd,
bang voor - ^nget Jo naet^ I d. 43. Vcrled. Tgd : JEng^
ge , II d. 98. Het Dadel, w. w. an^en , vindt men meer«
malen, b. v. bij Kamphuijzen j in zijne Psalm. bl. 008 •
doch onze Dichter kent alleen het Onzijdige^ of mem,
moest het daarvoor houden, dat in my cenget ^ het Z?a-
delyie lag opgelloten, gelijk iu het Lal. Jilvaty delectat.
opartet , enz«
jENGELlEa.LE\TEN; Angelier- loten, li d. 60.
■J.
JE K S. A E V. £ fi« A B B. £ S» tl
JENSICHTE, a^nzigt, aangczigt, I d. 67* U d. 8i. fFaaize^
Gribb. BrilL bl. 10, jEnfigt h\. 82, JEnficht. In de Bijdr.
van JVaafenbergh I Si. LI. i5i , 168, J^nfih , bl. i4ïi , ^c/j-
^fifi. Tcuionisla jin/icht. Kiliaan^ Aenfichij AengeficM
Breder o Anjicht. Maerlant Aenfichte^ en zoo ook anderen
meer. Zie EanfichL
AEPLE, ceii appel y II d. 111, Infcech dy naet in aeple wird
iz, die geen* Appel waard is. Om eene zaak van geringe
waarde aan te duiden , gebruikt men mijtte j hyer^ jioer^
poheyzin^ enz.
JER , liet oor. Meervond ceren , I d. 42 , SS* II d. 76» O. F. W.
aer « ara , are. Zie Kar.
jERBEYOE, arbeid, moeite; ellende, verdriet, II d. 85, 869
871 88, enz. De 2de Kaamv. jErbfgdêj I d« i.^S» Maerlani
Aerbsld, Zie Earbeijd.
jERBEYDER, een arbeider, floovér, II d. 85.
jERBEYDJEiN',^ arbeiden, Ilooven. II d. 70 , 8g, 102, io5, enz«
VerL dcelw, JErbeyde y II d. 96, 99, ii4.
AERD en AERDE, aart, geaardlbeid ,* inborst, I d. 53, 4o. IL
d. '^7^ 88, io4. Het W. W. aerdjen vindt men bij onzcu
Dichter niet. Kamphuijzen gebruikt hetzelve StichU Bijm.
bl. i6g, voor ergens lust toe fiebben^ geatirei
Mn i'ajarom niet naar liefde Jireefty of a^xrd^t.
Zoo zegt men in de wandeliog : hq loopt dat het een aard heeft.
Zie lÉf^aerd'' Fordoarn-a^rd -^ ontaerdgjen^
AKRDIGH, aardig, geestig, I d« 21. Aerdig oer in oer^ in al«
jen opzigte bevallig, overgeestig, I d. 52. Zie Buwn-aerdigh^
AERNE, ergens, I d« 10, i4« 18, 52 , enz. Aernze^ I d. 220.
II d« 57 , 11 5« Bij anderen vindt men ook a:ne y ane en zelis
iene^ doch niet zonder gebrek in de fpclling.
AERSTE, de eerfte, II d. 12. O, F. W. aer/èe en arjla. Zie
ccr. eerflcm
JESCK, een eisch, I d« i8q, 228. 3 Naamv. Rschey I d. 2o3«
Melis Stoke Eeach. Juniuê Aeke,.
JESCHJEN , eischen , II d. 80. Verled. Tijd : Rfvlie , 11 d. '^'j Deilw.
yEêc/ie { d. i34. Maerlant en Melis State Eefvfien en Jiejclif^n ^
Verl. Tijd, Hefchedey Melis VI, 3i9,waar in andere MSS
cclezcn wordt euschten dat van lateren tijd is. O. F, W«
ld
M 8. Abt, Abt. A f f. Al*
AEST, oost, bet ooslea, I. cl. 91. Hamconiuê in Friria foL^
verib, ook j^esU O F. W. ^esta» Onze Dichter gebniit
meermalen EasU Zie ald.
AE T , iet , I (1. 1 o , 2i , 42 9 09 , enz. II d. 45 , ';5. jieis , iets , HA.jf.
AEY, een ei, I d. i3i. Doch in het II d. 5, 11 leest men Ay^
2 Naamv. ay«. verkleinw. ayce ^ bl. 10, 3 Naaniv. ayciz^ bLil*
Srcdero in Rodd. en Alph. gebruikt ook j^y^ bet meerr*
ayprcrij in Jerolimo. Juuius , J^ye^ eg y egg.
AFFE\R, Oude Vader. 2 Naamv. yfjfeara, I d. 25i. Oude
J'^adcr^ Cats I d. bl. 172 c. fVaatze Gribbcris BrilL bl. 2S
Aad^faar. Baardt deugdenfp. bl. iS/, jl-jvaerëhri^ moetb^
de kop. Maerlant I d. 162, vs. 5o heeft reeds ouder Va*
der. Dit woord behoort foms tot de Vleiw oorden. Zie in Aam
AL, al , alles. Dit . W kooit dikmaals voor , ibms fchier overtoi*
lig. Kiliaan : AL^ ghehcel. - voor aUioeu>el j ld* 10« aSf 96»
60, enz. — Alheelj geheel, volkomen, I d. 4 , i49 lid. 70:
Alle heels geheel, I d. 42 , 68. II d. 47, 5o , 52, 5Sf cni. -
Al toj al te, nimis, I d. '•/ï.^Al to met y allemet, fomtijdSy
II d. 43, 5o. Kamph. Sticht, üijni,^ bl. 19, 170: Te met."
A/dearj aldaar, daar, I d. 102, 175* II d. \o\.* Aldozy al-
dus, dus, ld. 89, II d. 87. Teutonistay Alfue, hiäaan^
Sus j Jic. Zie doz. — Alhowol^ alhoewel, hoewel, lid. 49 f
ST^-Aloon^ bij aanhoudendheid, telkens, ld. 86 , i53 , lid. 71,
gS , 100 , Aloon in oon , hetzelfde , wat krachtiger. I d. 1 , 24 54.
Al-rjun fchicrgeheel; aldra, I d. 57. - y^/rr^,alrecds ,alrccde,
reeds, II d. 71 , 80. Doch alreeds ^ 1 d. .^9. Beide leest men
ook in IVaatze Cribb. BrilL ^ A l/o , alzob, zoo, 1 d. Sg,
116, 125, enz. -- Altijd y altijd, ld. 24, 44, 52. 69, enz,-
Altijd oon s beücndig aan, II d. ^^. -Alweer ^ alweder, we-
der, l d. 29, ?i^ó. " y'J Iwier y alwaar, waar, uLicumque, quo-
cumque, I d. 1 , H d. f^S. Voorts heeft mc«i nog zamengelt*
met iVaaniwoorden :
AL^BEHADER, albehoedcr , (van G^d.^ ld. 118, 122.
AL-BKTWIi\GKR, albedwingcr , (van (:upido.) 11 d. 65.
AL-FJUIlCHT-VVI^'STK , overwinning over alliii , algemeene
zegepraal, I d. 210, zie Fjuechf-wifiste ^ vicloria.
AL-FOi^MECKE, in alles volmaakte, 1 d. i3.
AL-MACHTIG, almagtig, ld. 1 i4.
AL-MOGGE-NE, alvermogende, U d, 89. Zie oer^alle Muwn»
AL-OERSTE, allerovcrfte, allerhoogRe, ld. 227,
AL-BJUEGHTËBE, aller regter, regier over allen, I d. 2ig.
AL-WIRDDE, alwaardij, alverdienate , I d« 175*
Zamengelt. met alder.
ALDfcR-ADSTE, aUerondHe, II d. ii5.
ALDER-BLIJST, allerblijdst , zeer blijd, lid. Si.
ALDi.B-DEADLIJCXTE, allerdoodelijksie, lid. \\5.
ALDER-DILDIGST, ailergedaldigst , ld. 212.
ALDER-EERSTE, allercerfle, II d. 69.
ALDER-GOLHERTIGSTE , allergulhariigfte , II d. 56.
ALDER-GREATSTE, allergrooitte, II d. 55, 91.
ALDER-HEAGSTE, aUerhoogllc, I d. i4o,i46, i98,22(xenz.
ALDER-ILEGSTEATLIJCKSTE, allerhoogflaielijkHe , alleraan*
zïcolijkfte, II d. 98.
ALDER H^GST-BEWITTENSCHIPTE, allerkimdiglle , aller-
geleerdfte« allerwijste, II d. io4, (von Sabmo.)
ALOER-HERTGR 13 WNIGSTE , allerhartgrondiglle , ïn den grond
des harten mijn beste vriend, II d. 55. (van S. A^ Gabbema^)
ALDER-KLIENSTE, allerkleinfte. lid. 55, 64.
ALDER-KREFTIGSTE, ailerkrachliglle , I d. 57.
ALDER-LJEAFSTE, allerlief lle , II d. 55.
ALDER-LEYE, allerlei, allerhande, lid. 59, 71, 72.
ALDER-LOCKIGSTE, allcrgelukkïgüe, II d. 107.
ALDER-LIJTSTE, allerkleinHe, lid. io4.
ALI)ï:R-SWIERSTE, allerzwaarHe , II d. 86.
ALDER-UVVT6TECKENSTE, alleruiiRekendRe , II d. 66.
ALDER-UWTTERSTE, alleruiterlle, allergrooüie , II d. 76.
ALLE, alle, ld. 5, 9, enz. Alie het j al wat, quodcumque,
II d. ?&.^ Alle^dcy y alle dagen* ieder dag, altijd, I d. 9. II
d. QG. ^ A He gearre ^ alle te gader. Voorr. Bij Maerlant en
Melis Stohe , Algader \n Al te gader. Zoo heeft onze Dich^
ter ook Al to gearrc ^ \\ A. 111. Vergel, den Teutonista in
Aldeger. - Alleman^ieAtTj I d. 6, 44,47. Il d. 81. Dit woord
vindt men ook bij Catt , Huygens, Kamphuijzeriy enz. -
Alle tijd. flltijd. Il d. 5o. Zie Altijd.
ALLRNCKOM. üllcngs, aUengskens. I. d. 42. AlUnclom, II d.
66, 6û. Kamphuijzen gebruikt Allenchen ; Cais y AUenxen^
JBaaratj AHejnslenas V* d. Veen^ AUenslen^ Kiliaan^ Al^
B 3
li. A L L* A L 8. A L T. A s.
leensleriè en Al^eenslenê; Melis Stol e ^ IX, 655, 704, jfl*
ei/iêkfn; de 'Teulo/iisla ^ jiUentclen^ AUenimen^ AUf-ynchede.
Zie meer bij Küiaan.
ALLINNË, alleen, I d. 2, 7, 2S, enz. Kredero gebruikt meer-
malen Allien. In de liijdrag. van l aafenbergh , I Su bl. 161,
i65, i65, Elonne. Alleene beteekent bij Maerlant^W é bl.
li5, hetzelfde^ idem. AUeenê /o bij A', d. yeen. Even MO
Alleens nft^ bij Broer C ome lis ^ als o/.
ALLER-WEAGEN, allerwegen, nbicjue, ld. 161.
ALLES, alles, I d, 4.S , 174. II d. 4.'» , 75. ,
ALLIJCK, nliijcle^ gelijk, even als, ut, ficut, /Imilis, Id« 1,
4, 5, 6, cnx. Eng. Ailke . rie Juniu8. hiliaan^ Aa/flijei^
Arnüïs. - AlUjclen^ licut, II d. 72, 108.- Zeldzaam is Aiäjck
oon grjuea , als 't ware tot Gruis. - Allijck cef^ als of ^ II d«
111.- AnijcLe Jode y evenveel, betzelfdc, II cf. 68. • AUijcke
wol ^ evenwel, nogtans, II d. 52. - Kiliaau, Allijcke^weL
Vergel. Ifas/enbergh , Idiot. Fris. op dit woord. Zie Even*
u>ol^ - Lijclefvoh
ALLJEX, (voor Alfjen o£ Ahjen.) fnappcn, kallen, mallen,
boerten, fpotten , I d. i3, 220, 227 , alwaar men bet rer-
ecnigd vindt met râlljen^ ons rellen ^ der Fraiifchen raiiiier.
Maar zeer opbcidercnde is de plaats, I d. 97.
Hy âltt^ hy mâli'*t ^ hy lâWt Tmaed , icbânne, on^eere»
Het schijnt met Alvcn hetzelfde te zijn. Bredero ^ in Luceik;
lek moet met defc knecht
Wat alven^ y^slI gecJten ^ wat lachen^ hoerten yjochen»
In 't Moortje lek moet met defe guijt
Wat alven , wat hoerten , en halen hem wat wy>.
Van hierbij denzelfden ^If^achtigheydtinAiiii Stommen Ridder.
Als lijn alf-ochiighvydt van gecl*li]ckheydt verdoort.
Voeg hier uo^ bij Ki liaan in V. en G. Bruining j Nederd.
Synonvmen, II d. 1 i5 Koot.
ALSSEST WETTER, alfem- water , 11 A. 83.
ALVE, Elf, I d. 99, V. d âlfde. de Elfde, 11 d. 60.- Alffle ,
II d 12. KUiaan EIJ\ elve ^ cUI^<^*
AMIR, meerv. ameren en amirs j II d. 4, een emmer. Het
fchijiil iu verbindteiiis te Haan met anic ^ cadns, liaiua - Bi/-»
derdijk ^ verh, over de gellachten der Naamw. bl. 44, leidt
Emer af Yanew^/2, wateren, d, x , vyalerfchcppcn. liicr iu be-
Aâ kW. 1$
nst tk« Het woord 'ampkora, eigenl. eene ivaiêrdraägfier j ea
<6^<pcp€vV €en waterdrager^ TerYoI^« een watervaty n uit
dezelifde bron, wat het eerfte gedeelte betreft. De eerUe
wortel ligt ia A., water ^ dat ook door E beteekend wordt,
'AMMK, de adem, anima, (gelijk Fenuna^ femma^ Jamme)
1 d. 54^, 87 9 88, 3o3. 11 d, 969 iio. Het is met adem^ afem^
enz. nit denzelfden wortel, welke in A ligt, voortgefproten.
Zie ook IJpeijy g^f^^ ^^ Ned. Tale^ bl. g8. Zamenseft,
Amme^Jhicke^ ademfnik^ de laattte ademtogt, animae exna*
latio, II d. 109«
AMJëN, ademen, adem halen, ld. 42, 209. • Toor uitfpre^
ken^ 1-d. 2.3o, waar de gebiedende wijze A)nrrhe y geli/k.ftaat
met fchamme^ helle enz. van fchain\en^ helljen. Het verled»
deelw. amme y ingeademd, d. 1. ingeblazen , ingeeeven, lid. 69«
A!\IK.E , eene min , nutrix , 1 1 d. 87« Maerbmt , 1 , 265 « vs. 25*
11. 49, VS. 10 , Amine. Kiliaariy Arrvme. Meijer 8 woorden^*
fchaty Amme. VergeU fV eiland o^ Am \ kVasfenbergh^ Idiot.
Fris. op amme.
ANCK.ER, een anker. t. b. zamengeR. ancVre lamme , anker**
klem; Fignarl. een vast vertrouwen op God, ld. 177. ••
Anckerjeriy ankeren, het anker werpen ; Figuarl. zijne hoop
vestigen, vertrouwen op-Waems hoopc a/iciV^/ allinne ijn
God, wiens hoop alleen op God gevestigd is, 1 d. 122.
Baardty Deu^^denlp. bl. 34. Zijne wortelen zoo diep in dep
menfchen herten heeft ge^anckert ende gegrond^veat.
ANTJEN, in arbeid of barendsnood zijn, parturire. 1 Ibeldicht.
Met vervvisfeling van de d in ty die in het L-Fr. zeer ge-^
braikcliik is, komt dit woord van het Nederl. anden y dat de
Hoo^l. A. Vpei/y gefclu der N, T. b}. 5i8,en Mr.J, Steens»
winkel y Aanteek. op Maerlant, 111, bl. 49, kq^, met zeer
veel waarfchij nlijkheid afleiden van hüt oade and , tegen , dtyr/.
Vergelijk verder over anden , «n deszelfs verfchillende betee*
kenisfeu den Hoogl. A. Ten Broecke Hoekflra^ in den K.
en L-B. voor 181!?, 11 d. bl. i54, voli^g. die alles uitvoe-
rig en naauwkeurig heeft behandeld. Voeg er hij Mr. J. A.
Clignet^ voorr. voor den Teutonista, bl. XXXVl. Juniua ia
V. Rane. eniti, et in V. Yean^ parere.
AWTVVrRD, antwoord, 1 d. 138. 11 d. 7.3. Hier voor vindt
men met inkorting ^ en gelijk men bet dagelijks fpreekt.
i6 A ir. A y. A B. A T. A <•
jindertn^ Il d, 5i , 67, 78. Dït is zeer oud, en wordt reedt
gelezen in de O. F. W. zeer dikmaals, voor woord ^ antwoord^
verantwoording , tegenwoordigheid. Vergel. Juniun in jirtfiver^
ANTWIROJEN, antwoorden, ld. 4». Verled. Tijd, Antunrdde
1 d. 4i. 11 d. 78. Ook hier voor vindt men anderdjen^ 11 d«
97. Verled« Tijd, onderde ^ II d. 6g.
A PLE , een appel , 1 d. 66. Junius , Apple. Zie Aeph.
APPfc^» een aap. VergeL fVoê/enberg/i^ Bijdrage 11 öl. bl« ii,
Kiliaan en Jurnus in ^/t^* Zie fvAd-appe.
ARBEYDJKN, arbeiden, 1 d, 9. Zie Rrbeyd.
ARCK, gereedl'chap, reeuw, ieder werktuig, 1 d. Sa. Fijt!
mijn arck iz fielney mijn fcliietgcreedrchap , (zegt Copido) il
mij ontilolen. Zoo duidt dit woord allerlei werktuig aan^
b. V. bij een* Boer , deszelfs reeuw ; bij een* Timmerman , des-
zelfs gereedjcliap \ bij een' Boeren- arbeider, deszelfsycAiip,
Jpcide y fpit, enz. Dus ook bij Cupido, deszelfs 600^ e/ij9;y*
ien. Het een en ander hiervan ben ik verschuldigd aan den
Heer Gouverneur van Humalda^ en den Heer BUderdijt.
Tj\e Sijl^arck.
ATER, een altaar, antaar, outer, I d. 4i, 121, \S5 ^ i65*
lid. 70. O. F. W. menigmalen , alter. Heemskerk ^ B. A*
bl. i65, autaar. Dat dit van *t Lat. woord altare is gemaakt,
ziet ieder. ZamengeOelde : Ater^betjienner ^ een bedienaar
van 't altaar, 11 d. 73.- Ater-fjoer ^ altaarvnur, 11 d. yj.-*
Aier-jefiey altaargifte, d, i. offer, 1 d. io5. Zie moard^éter^
jefle.
AZ, gelijk, als, wanneer, en achter den Comparativus , ai,
dan. Bij verkorting *z. Dat Az ^ als ^ achter den Compar.
zeer oud is, en nog overal door ons Vaderland heen wordt
gebruikt, zoo wel als dan y behoeft geen beloog. Elk die
oogeii heeft om te lezen , en ooren om te hooren , weet dit.
Onze Dichter gebruikt beide , Az en den ; het eerlle echter
meer dan het laallte : Wij zullen daarom hier eenige plaat-
sen, waar hij den gebruikt, invullen. 1 d. bl. i58 , karre deni
179, bet ter deni II d, 86, driemalen, mrer den: qi , 0/2-
Tiutttr den: ibid. ti-erer deni 98, hoefeer den: \oQ ^ fijcker^
der den: 116, wisfer den ^ enz. Die verder betoon; noodig
heeft, vergelijke de Verhandeling van Prof. l^f asfenbergh^
over het gebruik van ALS achter den vergrooteriden trap^
A z. 17
T Si. der Bijtlr. tl, 122, volgg. Ik lieb bovcnclïcn ccnc me-
ingle van bewijzen , die bet aangenomen llelfel , door Huij^
decoper zoo al niet ingevoerd , ten minde zeer aangedron-
gen, op losse schroeven stellen; maar, dewijl er hier geene
ruimte voor is, zal ik die elders geven. Alleen merk ik nu
nog aan, dat in de O. F. W. en gelijktijdig gesebreven stuk-
ken, meermalen yo gevonden wordt. In ae Uitg.van fVierds^
ma , 2 d. bU 24o , nier /o , nader als , waarvoor men bl»
24^1 leest n^er dan. BL 3^7 , marajb^ enhX.TtSi^meerfo.
Dat Jo een fynonymum is van als y weet elk: gcKjk^Jo^ alfoj
alê zijn woorden van lynonieoie beteekenis, die gedurig ei-
kanderen afwisfelen. Maar min bekend is het. dat f^. d.
Veen ook gelijk achter den Gomparat. gebruikt. Ik zal
Hechts de bladz. aanhalen: die wil, zie het Boek zelf na.
Zinneb. bl. 36, 85, i35. Overz. Gezang. h\. 317, 3i8.
jlls en dan bij eikanderen, arger als ^ en flus arger dan^
Haeds. bl. 55. Het ipijt mij, dat de geleerde Hnydecoper ^
die door dit llelfel den rijkdom onzer Taal verminderd, en
noodeloos zoo veel moeite aangewend heeft, op dat denk-
beeld, is gekomen. Voor iemand , die andere Talen , bij
Voorb. de H. O. , vooral de Latijnfche, eens geleerd heeft,
en dezelve leest, is het bijna niet mogelijk, tot dit Ilelfcl ie
vervallen. En wat hebben de Romeinen^ wier taal veel ar-
mer in woorden is, dan de onze, hier. eenen rijkdom. Zij
zeggen: major quam^ atque ^ Ule ; major Ulo (deuk er prae
bij) Ante alios immanior ompes, VirgiL Nullus est hoc me-»
ticulofus aeque ^ Flaut. Dit heeft D. Heinjius ^ de Safyra
Horat. nagevolgd: in Auctore, zegt hij. quo numerorum
neqiie studiojus nemo forle umqnam exllitit. Zoo ook in
woorden , die de kracht van den Comparat. uitdrukken , b. v.
nlius ac , - utque , • e/ , - ni/i , - praeter^ - quain* Sed fapienti
dictnm fat est.
AZ-DE, als de, wanneer de, ld. 182, 209.
AZ-SE, als zij , wanneer zij , I d. 7, i3, i53«
AZ-iEF, als of, II d. 79,
AZSTE, als, wanneer, gij, I d. 10. voor Az du of tu. Waar-
voor men elders vindt: Jlzflu^ ld. 3, 10, 4 1. Inde i?^'-
jdrag. van TVasfenbergh y 1 St. bl, 3t4o, Ast doe^ hoty^u men
i8 A z. B A«
dnar, h. v. bU i/>9, twemnalnn ^if vindt. Huygenê ^ Breiero ^
Starter tn aaderen gebruiken as dikmaaU, iooT dan of oJm.
B.
BACCIR , Bakker, lid. 5, Tcrgcl. 42. Waar mco ook Tan *t
W.W. Jiitclen oï Baetfen^ bakken, 'de rrVcrled. Tijd Boeci^
bit'k of bakte, en Verled^ Deelw. Bactjen^ gebakken^ aan-
treft. Jitniua^ Bake.
B.EKKN, cca baken, II d. 81. Eng. Beacon. Zie Juniua op
dat woord en op Beek'. Zie ook Sijof'r'[)cr>L'cn^ hier achter.
B\E\I, boDm, 3 Naaoiv. ba^^ms , Il d. 5. Zie bjarn*
BâEN, crue baan, I. d. .^1. l^^iguarl. i'/i de barn^ voor m de
ft/e/?r ^ in d^ b^zi'/heid^ in b?Joenin<r^ zie IVasfenb. Idiot*
Fr. ïn V. Zie ook lleane ^^ Hijmmrlba'^n^ hier achter*
B.\!JUyE, barg, bark, beer, varken, I d. 209. II d. 781
H ijldf' ba^ry, Kilraan y Baer ^ fi-er ^ B^'frey Barg ^ Ben^h^
poreus exfcctus. Dat dit dier zijnen naam van Baeren^ JÔe*-
ren^ Buren ^ wegens deszelfs llcrk e;i brom iiend geluid heeft
gekrpf^en , geeft reeds f V eiland op. Zie Bârg -- li^âd-baerfr^
BÄ.ER]NE'V, branden, urere cl arderc, I d. 5, i?), 2!^, 25, 00«
5^^, enz. Vcrlcd. Tijd, bacrnle ^ ardchat, II d. 65. Verl.
Deelw. baerrid y II d. 7". Ons barnrn is genoeg bekend uit
Onde Scli rij vers. en nop; niet buiten p,ebruik. Zie branjen,
B\E^^N-:EIT.,Il, brandofler, I d. ifil. /ie brAn-cpJtr.
r>\KnN-|]OUr, brauïliout; brandünpcl, lid. Oo.
iri^'cl)rgeerte , ld
il cifz^e Griób. Brill,
B-i-^'ne-ivijn, \\\ andere l-^-Fr. HuVken viüd ik Brând^^tvijn^
zorj als men thaas ook fpreekt. Vergel. jrasji^iib. Bi/drag.
II St. bl. ^2.
E MOT en BAIOTE, b.ial, vov^rderl, nnl, 1 d. T'H, ïo5, 175»
K'lann^ ilactr ^ u:i ii^s. Ver^^el. (l«^:u::!î.lrn in B iel ^ i. e.
Bat ^ inelius. /^ / i. f» />// , ni- Jius , aiipliiis, Oiize Dichter
j;cl)niikt *iet voor or^> r/ ca \oor b'tt^r. /.vt h\A, Te balen
ioin^'/i vindt men bij MaerUuii ^ Melis StoLc y llouinciert ^
en .'iiileieii.
DAETEN, ïielj^cu, baten, prodesfc, I d, 42.
B V1LRXE-T)-^HTE, brandende zueljt , vuri^'cl)rgeerte , ld. iS?.
BAC'^NHE-VVIJX, brandewijn, I d. .V>. iicnt^e Griób. j
B A. 19
BA ETEN , baden, ld, ?25. Bredero inJerolimo gebruikt Ha^en.
In i.ropr CornelU Hist. U d. bl. 62 tirft men Baytn aan,
znaar bl. 71 J3aeyeri\ *in welke laatl^e plaats men Laf^aeypn^
Baeyert^ wasfchen en jp'as/chenj vcreenigd viudu Vergelijk
ff^as/^nberj^h in fdiotico.
BA-HEYS , Dit woord duidt een groöten opheft Jnorhenj ca
vermetfUifid aan, I d. 227. In dt5 Hist. Tan Broer Corne-*
üs. II d. bl. 124, leest men Bmchdy en bij Catt^ I d. 638^
Bo/iaya, doch bl. 591 Bohay. Zie Po-hey.
BAKJEN, kloppen. Haan. Hier med« zijn onder anderen Ter*
want ons becken^ bikken^ L-Fr. Bick/erij het Eng. bicker^
confligere; verder, ons boken^ boocken ^ beuken ^hokkefiy ion-
dere, ferire, waar van bock y bet Eng. buck ^ voorts ooji
bochen , bo^chen , bogchelen , L-Fr. Bogc/iiljen , b. v. lek
Jil dy bogctiilje j ik zal u op uwen pogvhel (dat bier ook al
toebehoort) geven, &c. Vergel, Juniua ^ Teutvniala^ Kiliaan^
f V ei/and» Zie Hann^-bakjen.
BALCKE, een balk, l d. 48, 5o.
BALCKJEN en BA.LTZEN, balken, btilken f van dieren) ra-
zen, tieren (van meDfchen.) Vcrled. ïijd Balcke ^ I d. 86.
Kiliaan : Beloken , Bulcken , mugire , boare. Bolcken , ma-
gire, rudere* Teutoniaia : Belken ^ mugire, boare. Hier mede
is verbonden het L-Fr. BoRjen, voor bolckjen. TA^ ald. ea
met de I Epenthetica Bjealsckjen. Zie ald« Als mede BJalzJe p
Zie ald.
B\LLINGSCHIPPE, ballingfchap, H d. 98. ^
BâN, een band, I d. iii, 227. lid. ^5. In de Bijdr, van
I4^asfenbcrghy I St. bl. 161, het Mcerv. baanden^ bij G. J.
bannen. Melis Stoke gebruikt reeds het wooi-d Figuurl. I d.
VS. 3o3. Hoc Vrieslant eerst quam in den^ Roemlchen bant.
d, 1. mngty bedfvang^ hjeerfcnappij. V, 1059, Vrieslant was
comen te bande,
BaNJEN, bannen, verbannen, II. d 68. Verled. Tgd Bdnne^ I
d. 71. Zie fV eiland y in bahdy bannen,
lïANC, cene banky II d. ii, Verkleinw. Bancilce.
BA.NG, bang, bevreesd, angllig, I d. i44, i46, 161 • 170, i83.
BâRG. Van dezelfde beteekenis als Baerge. Zie ald. In de
Bijdr. van fVas/enbergh I St. bl. iSa Barg. Vergel. cfefi-
G a
20
BA. Bk.
zelfden^ Idlot. ïii Barg. Junitis in Barrotv ^ ^og ^ tn Soareé
Ypeij y Gefch^der xY, T. bL 106. v. d, Bdr^e-fiock ^ Vaikens*
hok. Varkeus-kot, l d. 7.
B:VRMtIERriG, Barmhartig,! d. 118, i5i. Barmhertigïuyt ^
barmhartigheid, I d. 117, i43, i5o , 166. Meery. Uarm"
hertigkeytens j ld. i6i« Juniua leidt het af van Bdrm^ gre-
mium, ^y eiland beter van Arm^ mifer.
BaSEN, Razen, jlen, vaa 't fpoor zijn, (aliena loc^tii, Ovid).
ijlhoofdig zijn. Bafeflu (fic) naetfl d. 3i, ylt gi| niet? zqt
gij uict verbijiierd? hebt gij het niet mis? waar de HoUan»
ders Bazf^n gebruiken, wanneer zij van iemand zeggen, dat
hij, in eene ziekte, buiten zijn vcriland liggende, vreemde
dingen fpreekt, daar gebruiken de Friezen D(i>ijljen en JBoeJr
jen of Èd/en. Bredero in An ge niet, —
't Is vreemt dat ick niet baes ,
Jae dat ick \ eeiiemaal van gramfchap niet en raesm
Marnlx R. B. (i.)'»?) FoL 201 verfo , Dat hy bynaeyif/]^ endc
^ baest ^ ende en liet niet wat hy feyt. Alwaar men in later»
Uitg. leest mest, lliei- voor zegt Maerlant^ il d. 78, 5, en-
elders dufaejen en riejen* Trouwens Dtvaefcn tix Bdjen
verrchillen van elkandercn , in beteekenis, niet meer, daa
D\y en B, in onderfcheidene talen, verrchillen in uitfpraak.
Zoo zijn Daeüuni en Belhan^ Duis (van duo) en bis het-
zelfde. Hetzelfde geld omtrent de D\V en F, als: DuHielen
Faclcn ; Da^ellcn , Feilen, DW en V , als : dwegen , vegen ,
of dii^agcn^ vagen y enz. — Ki liaan: Baefen ^ delirare, cr-
larc, obeiTi^rc, vagari. V. li. Verbaefen^ obllupefacerc, en
vctrbaesd j percuiras, Teutqnisiai Bojcny dwelen. (w. v<,
dii>alnieny bedii^clmen) Vergel. denzclvcn ook in Bajen^ z/er-
doetleny verk'ijnden y delirare, repuerafccre. — In Bijflren-^
JJailen — Errcn ; erre.gacn (bl. 99.) Doe hier bij ff^as/èn»
ber^'hj Idiot. iu Hanzen. Zie Dii>ijljen y Ealjen,
RASTE, de bast, fdiil, II d. 111.
BASlAVNE, een ba:.uifi y I d. S'j. Kiliaan: Ba fan e y bucclna#
Zie II nii.tjid,
BEAMMi\ verkort bearn ^ een boom, arbor, ld. 96, 118, 120
190. Mecrv. Bcammen yl d. 2, -ij, 68, cuz. la de Bijdrage
van IVasfe/il). I St. bl. 167, Bemmen ^ \w ccn Zuidhoeksch
fink , waarin W. de spelling , dit; hij vond, behouden heeft, doch
B E. 21
deze IpeUing deugt niet ; dan moet het met de I Epenthetica
geschreven worden : Pjemmen. - zamcngeiV. Beani'bosch^ boom-
bosch, bosch,IId« 74« Men fpelt het ook wel eens Bosck ^ v.d.
*tmeerv. Beam^boscken ^ Il d. 10!^. — Becun- fhliaed ^ het lom*
mcr der boomen, ld 3i. — Verklfinw, Bcamke boomkc,
boompje, v. d. Beamke^Iettera y die op lijnen gellikt of ge-
naaid worden y I d. 5i« Zie H^aafenbergh^ Bij dr ^ II, 26. —
Beamte^ geboomte « ld. 21, 22, 62, 207. Killaani Bemd ^
Beemd^ pratum, ager ex quo foenum percipitur. Denkelijk,
om dat ae weidlanden en hooilamlen veeltijds met geboomte
omzet, of, gelijk men hier en elders ziet, met boomen be-
plant zijn. Bij onzen Dichter wordt het genomen Toor ge^^-
boomte j boomen^
BEA.IVIE, de bodem van een vat, T d. 65, v. d. voor den grond ^
b. V. Friesche beame ^1 d» 89. Zie Y erd^beame ^ en Èoyeme.
BEÂ., eene bede, I d. 25, 112^ 121, enz. v. d. Bea-Jeart-'
reysgera ^ Bedevaart- reizers , II d. 85«
BEA., hij bad« Zie bidden. — Bean^ gebeden, ook ald.
BE-iEiNGr8TIGJEN,beangtligen, bekommeren, bevreesd maken..
Verled. Declw. Be^cengflïge ^ lid. 71. Zameugetr. Becvng/lge ^
II d. 1 15. Kamphuijzen gebruikt Be^engen , Psalm. bl. 69.
BE-JERBEYDJEN , bearbeiden, bewerken, II d. 99.
BEANTWIRDDJEN , beantwoorden. Verlcd. dèelw. Beant^
wirde j I d. 4o.
BEANE, eene boon, I d. 4. Nu izr *t naet in bean*. Maer-'
lant y !• d.. 45o, 36. N^et eene bone. Cata ^ I d. 191^, b.
Gij achlet niet een boon^ vergel, bl. 5o7, a. 5^^^ c. naardt
Deugden/p^ bl. 229. Marnix R. B. fol. 35 « en 20.3 , verfo , enz,
BEANE, eene baan, I d. 226.. Zio Baen en Rom-beane.
BEARRE KEAL, beeren-kalf, beeren-jong. Voorr. voor de 2
Uitg, Baardt , Deugdenjp. Voorr. bl. 6. Maer op hope oftcr
noch vemandt door dit felvige (nu van den Âuctoor Iclvcr op
der Éeyren manier een weynigh afgefchoont zijnde) als een
cieraet van de ondeugt, mochtc gebetert worden. Vergel.
Juniua in Bear.
BE-BE AMD, be^bijld mey /yde ^ I d. 2, met boomen en beel-
den van zijde beRikt.
BE-BLET, bebloed, n\et bloed befpat, I d. 210« fanguiac
Annünerfus. KUinjtin^ C 3.
27 B i;
BECK, bek, mond, ld. 52, 67. Killaan: Pari , Jï^rZ^ , Ine-
ca, maxilla, mila. Vergcl. Y pry ^ (icfrhtfd. tf^r xV. 'I\ bl. 99.
Zie. Bo/Ze" ifJrcl. Bed' is bij Kiünan ^ rosinnii.
BECK., de nip:, I d. i)? , ifJc), 110. 11 d. VS, Vergcl. fVau^
fenhergh ,, Idiot. in *V. Jutiius ia Back\ Ki liaan heeft dic
woord niet geliniikt , of l;evcr niet erkend , want Bactboord
Terklaart hij door ea navi^ii pnrs, qnae fumiim et focom
conti net. Kchlcr heeft hij tiaihfen^ achter, het welk reedt
^Jaerliint ^ lid. 202, 18, gehraikt. Zie Efttr^beck^ Oer^
beit. iyasêenb. Idiot. BeL\
BED, een bed, [ d. 8, ,Vi , 106. 7ie boih
BEDE\KJI.N, bedaren, tot bedaardheid komen, tot zich sel-
ven komen, ld. i4'fr, 7/'7 ^s /o bcdrarje in rjuecht forfinne.
Iaat lien 7.00 tot (lill^and komen, en regC befefieo. JSredero^
Modi/, en Alpli, lek kan mij niet bedacren^ t. w. yan ttctij-
dc. Kikaani Bedarren^ revalefcere, i. e, bekomen. Onsü
Dichter gebruikt elders het woord Be-ftilljen. Zie iJd»
BEDEAHREN, bederren, U d. ui.
BEOECKJEN, bedekken, Verlcd. Dcelw. beditsen, IA. 217, H
d. 111. In de Bijdrag. van ff'aasenberg/iy I St. bl. i53,
vindt men b^dekke. Zie Ihctjen*
BEDJOF^PT, Veried. Deiiw, van Bedjoepen^ drukken, Ternède-»
ren, mishandelen, benadeclen, 11 d. loo. Tro^ waems quea*
wolligiieyte in nijdc y bed joep t , in trog waems wrïgccrye y
ionder ophaden homic wirde, door wiens ivijands) kwnad-
willighcifl en nijd gij vernederd of mishandeld , en door wiens
wreediieid Gij zonder opliouden geteisterd wordt. Bediupt
(de ü is vaak OE) leest men II d. 108, wij fluchije for her:
mar dat 'xz om dat wij mey loeke gicklijcke ijn!>ijldinge ie-
djupt binne, wij vlugten voor haar (de dood) maar dat is,
om dat wij met zulke zotte inbeelding gekweld zijn. In het
Annael van Martena (C/uirlcrh, imn Fries/. lid. bl. 77, a.)
vindt men iu dezelfde beteekcnis hediept. Ja zelfs iii da
Zinneberiden van K, d. /cfv/, bl, 4G.
liet is een Salomo, die niet en wcrt bedrogen.
Of kennen kan aan 't oogli met wien hij licli vcrfelc.
En niet in delbr eeuw wert loolelijck verfnelt.
Of /i*le///ci' bediep/, door d' opgeproiioktc loogen,
D. i^ JJencuUcldy bedrogen y belaagd, — Dit is een zeldzaam
B F* • 33
Vroordy in geene Woorclenbocken te binden, en vercischte
wel eene uitgebrefdere verkkring, dan ik thans kan geven,
uit hoofde van de beknoptheid , die ik moet aanwenden. Ik
cal dus alle licbtllralcn in een punv' doen zamenioopen« Het
Grondwoord is het A. S. Depan^ mcrgere, immergere, in-
tingere, in de O. F. W. depen^ doopen. Hier voor vindt
men ook dippan ^ en dyppan^ ja zeïts Dopetlan en Dbppet"
tan , die allen hetzelfde beteekenen»
Wij hebben dus Depe/iy w. v. liOïnt deppen ^ nog in
Friesland en Noordholland gebruikelijk, vooral onder jonge
mcnlchen, b. v, lek zal dy deppen ^ capite hami deprcsfp te
molcabo. V. h. dempen ^ Kilinan Oppnmere, - Va« Dipen
komt Diepen en dippen , A. S. Dippan. - Voor Daupian M.
G. hebben wij doopen ^ doch dit is reeds een afgeleid W. W. ;
voorts doppen j dompsn, dompekn; (vermoedelijk ook doven ^
w» v« bedoven j dobbjen L-Fr.) — Van dijppan ons duipen^
het M. G. diupjanj w. v. duip^ diep, duypte ^ diepte, io den
Teuionislaj en het Franfehe Dvper, als mede ons bedjoeptj
bedjupt y waarin de I eene littera Epentheiica is,- Uit de be-
teekeuis van Ttiergere zijn zeer vele Figuurlijke beteek enis-
fcn voortgekomen , allen echter in zich bevattende het deuk-»
beeld van druilen ^ nederdrukken y vernederen y. en de daar-
uit voortvlocijende nadeelen en ongelegenheden y want allede
atVtammclingen hebben doorgaans eene kwade beteekenis. ^— In-
dien men nu, de d in t veranderende, hier nog bijvoegt
ieppen y dat ook in Fr. overig is, b. v. de schaar of kam
tept^ d. i. gaat te diep in, komt in 'het vel: tippen y be-
kend uit het fpel, waarin kinderen van een Huk hout, b.v^
op een' bank of tafel gelegen , het eene end , dat buiten den
rand uitsteekt, ter nederflaan, om het voorwerp, dat op
liet ander end ligt, in de hoogte Ie doen vliegen; en uit
het 11-D en aanverwante dialecten, en de zamengellelde van
die aUcn Î dan is dit een zeer rijke mijn-ader, waaruit eenaan.
tal woorden zijn voortgekomen. 'Men vergelijke hier Ten Kale
in zijne II Proef, Juuius in Dipp y en anderen. Zie üjiepjem
BKDIJCKJEV, niet een dijk omgeven, ld. 90. Zie üyck»
13K-D0BBJEN, begraven, bedekken met aarde, terra tegere ,
obtegcre (van dobbe y kuil. Zie ald.) l d. 44, 166. II d. 90,
lo.'^- Fieuurl 'uerher^en. II d. j5q . Brea fore friuenen bet
3i B E.
ihbbje^ zljiulc de ovcnlragt gcnomrn ran honcloii , die Jfc
meermalen doen. — Seder/lor/eri ^ lid, 78, Jltrn sa/me tjn
ilûfidf* bcdubbje j d. i. |in den kuil der elleitdc ncderirerpeiu-
lioovcn j wegiiemrn ^ II d. 97, Jlfire Kvnin^doinme bedobb^
jpti sjciin f d. i. zien \^egnemcu, bi| hun leven nog zien ver-
nietigen. - IVei^ivcipeny 11 d. 71 , IJnne fjnersjrloed bedobbje^
in den Tuiirgloed werpen , zoo dat liet daardoor geheel over-
dekt is. liet vcrled. deelw. Bcdobbe ^ begraven, Imî^. verber-
gen, bedekt, I d. i5o, lii , i(i(>. lid. loi, 111. 7Ae dobbe»
BKI)()L(]KJI^>r, met den degen in de vuist bevechten* Verled«
Tijd n ihlcle, I d. 91. Zie duUL
EEI)'>LLI£\, b(d')dicn ^ bedelven, begraven; bedekken over-
laden. Verled. Deelw. JJrdold ^ 1 d. 9(). Jiaardt DeugdenMp.
bl. 58G. Süü fal dien groten Gddt lijn toren noch bedel"
ven^ d. i. i.'erbcrgeru Jiredfro^ /lodd. en Alph. £n doel d*
ouwe )onU bedelven^ d. i. vcrn'.vtr^cn. Angeniet^ Waarvaa
(woorden) ick mijn Too féer en geck'lijck liet bedelven^ d. i.
lu'sl'-idf^n ^ bedriFL^en. Kamphuijzvn ^ Psalra. bl. 88, wiens
oude rdmld bedolven ïs in Gods vergcienheid , d. i. bedekt
i)erbon>'en.
BE00iVJE\, beniOïTcn, bevuilen, tî^. met mist of' drck,Id«
9 4. Verlcd. Deelw. licdoni^c Zie don^,
BLDR.ÜLGJEN, bedragen, Ijeloopcn , kosten, II d. 9.1. Voor
beschuldigden vindt men bit bij vele Sclirijvers, en iii die
beleekenis kent bet ook Kfiiaanx maar EcJilzaüKT is de betee-
kcnis van zich vvrtrciuu fren met ^ , Mcurlaiit y 11, ^27, aj
Oi'l lii hem daer met niet b( draghet^
BEDKiEGEN', bedriegen, I d. (i5.' Zoo ook in fTaafzc Grib^
öerts Brili. bl. 49. Verled. Tijd, Bedra'g^ lid. 7*. Verled.
IdteXyf. Bcdreagcn^ I d. 14."), 147. En Bedra\£fen ^ II d. -1,
92. Hier voor vindt men ook:
BEDRIEGJEN, bedriegen, Il d. 92, 111. \V;iar van Bedriege-
rijen bedriegerij, II d. 112, En brdrog^ J)edr<^g, 1 d. /^5,
200. lid. \02. Maerhnt j J)iog. Zie Aant. H, il.>. Voor
een SjJook heelt dezelve; grdroc/i ^ II d. 21,^, (ïfi, Doch hilt
hi'
B«. aS
Verled. Tödy BêdnmutP^ VeriecL Dedw. Bedreéuwnf
I. d. 100. n. d. 62, io5« T. b, Bedriemp\ een bedrijf,
daen; bantering, Terrigting, I d. 72, 324. U d« 55. Zie
Stjonch - bedrieutP.
BE0RIPPEN« bedruipen, ld. 54. Zie Dn/7.
BEDROAFJER, bedroeven, Verlcd. Dcelw. Pedroafi, f. d.
42, II d. 8i* In fVa$8enberghê Bpdrcig. I St. bl. iâ2 leest
men bet gewótie Bedroef i^ betwelk tegenwoordig op vele
plaatfen in Pr. met Terzacbtiog wordt uitgelproken ; Bedroed»
Zie f)roaf.
BEDWELMJEN, bedwelmen. Veried, Deelw. BediPelme^ I d.
So. II d. io4. Kiliaan: Bedwefinen, opprimere, nggra va-
re — concïdere animo. Vergel. Junitiê in Dipaiming. Het
woord Hamt af van Duvelen. Vci^el, fVeUand, ZÂe DtAfijlHen»
BEOYE , bedijen , gelukkig Hagen : injk wordca « een welgeneid
man worden» I d. 6. Orck, mi|n loon, wx)t (wolst) da be^
dye^ een gehikkig, welgeHeld, man worden. Vergcl, het V
Koupiet. Ki/iaan: Bedgen ^ bedijghen^ aageaeere, — bene
provettire — pToficere , rem facere — diteacerc. I d. 8. Litle'
im Tk^tX bedye^ laat hem bij u, Tfchoon bij u vrijt) niet geluk-
kig flagen (maar ^en folaanwije krijgen.) MeUê Stote^l^
• 10 14. Maer dat en diedde al gader nicft, gedijde niet, dééd
geen i^oordeeL De ecffle en grondbeieciltenia van Dyén la
reiken j trekken^ dadel, en onzijd. v. h. treiten^ fire^en ^
gaan^ en gevolgelijk zich uitzetten^ toenemen^ vordeten^
aangroei/en; ook bereiken ^ bekotnén^ Wét uitkomen ^ gelukt
kig Jlagen. Want het is bekend , dat begaan , bekomen , be^
hopen , berennen , eûz. hetzelfde eijn «aet het Latynfche a»-
«fiqui, consequi* VergeU hier Hechts KiHaan. tk bewifzen
kan ik hier, uit hoofde dat ik kort moet zi^n , niet meer nit^
balcn. Zie verder bij de woorden Dye^ Tyê^ '^yg^^ Ijean^
Tjuwge , enz.
BERK, cene beek, mecrv. Beken ^ I d. i56.
BEEREN, gebaar maken, zich vertooncn, zich houden of ge«
dragen; geluid geven, fchrcenwen: razen, lieren, woeden,
misbaar maken, ld. 12. Nu, nu, Icftjes, Moar, boe beer-
Jle? Hoe fchreeuwt gij zoo, hoe maakt gij zulken misbaar?
Van de onfluimige zee^ l d. 78. Van fiorm en donder ^ I
rl- o IA- Xxn. dmnhtine lladfin . T d. ^û. Verled. Tiid . Be^r^
26 Be.
de, l ê» i56f Da Hcyd'nen beercTnê «x dol beTitCeii^ d. u
ivoedden als dol - boietonen, M€ierlani en hlelië Sioh ge-
bruiken het woord Boeren, ghelxieren dikmaals voor sicA
gedragen; zich v!*rtoonen^ laten zien^ b» v. Maerktnl , II,
io5, 4!^; Melis State ^ V, 219« eijz« (Wiebare in bq ben
houding. JVaatze Gribberta iirid^ h\. 65 « Oen mott ids
beere, az of — dan moest ik mq houden, gedragen, als of—
Ibid. bl. 5, Mo beerflu neat oors raey de Jonge? Hoe« ge^
draagt gij u niet anders met deu Jongen? Ibid. bl, 60f
Ho loeder dat jo beerden , hoe luider zq raasden. Ibid. bl. 71«
Raas en beer bette. — ^ Bere voor geraas^ gedruisch^ O,
F. W. bl. i4. Baria voor be/vJuUdigen, aangetmn, cpen^
baren j eig. luidkeels, Ibid. bl. 4o, ^7 , 199. — Baardi ge*
bruikt het van een* hond, bl. 549. Uct blaÛen ia eens hondtt
f^ebeer. Van der Veen gebruikt Beiren, bl. 3.1, vloeken ^
eiren en krackeelen. V. d. Beyeren , Tijdif. in l^du^e ü. bL
233 , Blommeklokjes bayerende op *t wiodgeluid. Trouwena
van de klokken is dit bekend. Vergel. Kiliaan, in Beyatr^
den. Beeren vind ilc dciarvoor ook in eene oude L — Fr«
Zamenlpraak. Vergel. verder fVas/enbergh, Idiot. in Baa»
ren, Beeren, Beyert. Kiliaan, in Gheoaren. JuniuSf in
Bere en tieature. fV eiland , in Baren , Begeren. ^Viarda ,
in Baria. 'I^eutoniata , in Gebeere , geberen, mgêberen^
enz. — -
BEEST, een beest* Zamengcd. Beette^foer, beestcnvoe4er .
ld. 207. In 't Meervoud vindt men elders Bisten ^ zoowel
als beesten. — v. d, Beestlgh^ beest! i^ ; lomp, ja zelfs gewel-
dig, zeer. I d. 66, Ho beealifrU kiu him yea forgisfj e , hoe ge-
weldig. V. h. hoort men nog dagelijks beestig zwier, voor
zeer zwaar. Kampku^'z'ïn, Sticht, liijni. bl. 433, O BseS"
\ig volk, diep in onwetenheid verfinoort.
BEFaLLEN, bevallen, behagen, accidere , gratum accidere,
ld. 65, II d. 45. De Verled. Tijl vindt m^n b^ fVaatze
Grlbb. bl. 8i , llefoeL — Anderen gebniikeii hier Gevallen,
b, V, BrirM ^ DeurJ, bl. i4. — Van daar ons wclgei^alien,
enz. Btsfallen van eene kraamvrouw is algemeen bekend.
BEFË-VRJEN, bevaren, bewandelen; nakomen, gehoorzamen.
I d. 119. Gods bcfflno rja^clit b^fearje , Bevaren y 00 v ach"
fer'i^ien^ Irifs^'^n^ Mel's S/oie , V, 80.
BEFEUEN, bevelen, belasten, gebieden, lid, 67, 106. Aan-
Bfe.
.»7
'• beTelen, I d. f7, 149. Il d. ig. Vcrlcd. Deelw. Brfelne^
Befein , belasi , II d. 44 , 5q. Aanbevolen , II d. 48 , 58 ^ 66.
V. d« Bejtlnej een bevel, 1 d* 4o, 119, 194. Il d 75. Za*
nengeft. Befeine^wird^ bevelwoord, lid. 75. Be/el ^ 1 d.
• : !^ Zamengetl. Befel-' luwde ^ 1 d. 219. Junius in FeaL
BEFERZKN, bevTOzen, I d. 33, 4o. ydixx Bejrleaen^ hetwelk
men echter, evenmin bIb Frieêen^ bq onzen Dichter vindt.
Van dit laatAe is de Verled. Tqd Froas^ w. v« Fioati ^ vorst.
Zie ald« Maerlani ^ 1 ^ 5g^f 33, Vervorfen. Melia Siote^ V|
835 « De vrie/e , de vorst. Zie Junius , in Freeze , /Vos/.
BEFëSTIGJEN, bevesUgen, I d. i34, i46. Verled. Deelw.
* Beféêfn^ ld. 119. I>Eit de ouden ook gezegd hebben jSe^s-
ten^ {^Jaefiêtjen) leert onder anderen Bredero^ in Griane^
III d. 3 Bedr. en ^. d. Veen^ Zinneb. bl. 53. Zie Feêtgje.
BEFETTJEN, bevatten, ld. és. t. A.Befet^ bevatting, Id.i5.
BEFIELËN9 bevoelen; bevinden, gevoelen, lid. 89, io5*
BEFIJJSNEN, bevinden, II d. 56. 89, 96, io5. Verled^ Tqd
Bejuwn^ II d. 8a. Verled. Deelw. Befuwne^ I d. i38, i43p
9i4. II d. 45, 'j'^. Bredero^ Bevijnen.
BEFINZEN, bevangen. Verled, Deelw. van Bejean^ II d. 102,
11 6. De Verled. Tijd is nn nog in Friesland Befong. Melie
Stoke^ VI, 168, Hl beifinc^ hg tastte aan.
BEFJUECHTEN , bevechten 5 al vechtende bekomen , behalen ,
ld. 82. Dai hg iupz de Free befjuecht^ dat hq voor ons
den Vrede verwerft. Van de hoofdbeteekenis heeft men voor-
beelden bq Brederoj in Lucelle^ IV deel, 4 Bedr. Beifoch^
ten en bejireden. En bg C'a/s, ld. bl. 4i3 b. Bekochten
van de dood. TAt Foor '^Jjuecht jen — Oon^- f juechtjien.
BEFORDERJEN, bevorderen. II d. 70, jj ^ 79.
BEFREEDIGJEN, bevredigen, I d. i24. Melis Slole^ IV,
867 , gebruikt ghe^reden : 't Oorloghe was gheuredei , d. i.
in vrede veranderd.
BEFRIJEN, bevrijden, vcrlo&fea, II d. 101. Verled. Deelw.
^ Befrj'e^ II d. io3, 108. In de Bi/dr, van Wasfenbergh^
I St. bl. i68f leest men bevrijd^ dat in Friesl. nog in gebruik
is. V. h. Befrijinge^ bevrijding. II d. 109.
BEGâLUEN, beweenen, betreuren. Verled. Tijd. Begälde^
I d. 43. Verled. Deelw. BegAld^ II d. 81 , llegdlde wangen ^
' d. i« betraande. In de Bydr. van H^ asfenbergh ^ I St. bL
98 BB.
tS'f » leest men BegiBe ; en dese oitgesg komt wd O^MNm^mC
Gnalle^ dat men vindt b^ deu Grammaticas , II d« i5.
BEGAVE, begaafd. II d. 98. Verled. Ueelw. van B^gatm^
dat nu baiten gebruik is. Nn zou men er vtor ncnon iiê-
jaan^ bij zimentrekk. voor bejcu^n, en dit voor Mj^op^ji,
Zie G<we.
BEGEAN, begaan, betreden, I d. 74, laa. B^gMO» hora*
ken, I d. g5« Het eens worden mot een meûje, hare loe-
llemmiug bekomen. I d. i8. Bedrijven^ begaan, piefen»
(mis!aden) I d. ói , gi, 161. II d. 68. Veilod. T^d Ae-
glng^ doek waarvan geenc voorbeelden bq G. J. «giu Yfi^
led. Deelvr. Begien^ voor begaan^ nieeumrig^ bezorgd 9 6e^
UH}gen , ld. 160, voor Seloopen^ bereikt^ I d. gj. X^piêgd^
ld. 94, 161« H d. 6U« Alsmede Bcginten^ voor botreoen,
I d. 74. Bij Maerlani vindt men Beffacm voor ammaÜnv,
aanranden 9 Hf i4i 9 58. en bq Affî&s SioJbe^ 1« 66. Dit
volgt Bredero^ een fchrijver. vol van goed oud HoUandieb
en Friesch (want toen was dit onderfclicid geringer, dan nn)
in bet Miorlje^ 2 Uitlu, 5 Bcdr. Mocht icJt begoên^ ick /baw
de ooren , hem of trecken . d. L mogt ik miju gang gtan , en
op bem aanvallen. Zoo gebruikt dezelve ook jingaeu^ in
Jlngnict ^ V liand. 5 Uilk. Moe Tal ick 't met de/e vmuuf
angaen? quemadmodum liac utar mulicre., hoe aal ik ha«r
behandelen? wat zal ik met haar aanvangen? Maar bq MeGê
Stole^ IV y ii5i. Vin, 807 üaat begaen yoov At ge da^fi^
ienia van iemand ple[;tig \neren,
BEGIMNEN, beginnen, I d. 43, 53, S^ . 'jS, enz. O d. 86,
87, 90, enz. Verl. Tijd, Degoft ^ I d. 00, 5i , 9.% lid.
52, 66, enz. Verl. Deelw. Legónne ^ lid. 45. Èegoaêt^ VL
d. 89, 109. Begaat voov be<rounen was in de gewone dialekt
van dien tqd zeer gebruikelijk. — V^. h. Begin ^ een b^in,
ld. 5. 95. Beginne ^ I d. 73, 116. II d. 87.
BEGL\STH;JKN, begminigen, II d. Cn).
BEGLA>iZ(iJEN , bej^lanzm; voorzien met bijzondere gaven.
Verled, Deelw. Beg<thz<rr^ vcrlicrd , opgeluisterd, II d, 70*
SrederOf Rodd. en Alpb. 3 Deel, IJe goet beglanjte lien^
(die tegen rowera en fockera van dieven overüaan) duf
goed befaamde,
BEGIJOERJEN, be^lnron, bezien, aanlnren , I d. 36, 126»
147, i;!}. Verled. Tijd, Jiegloerre ^ I d. 5i* Zoo is ook
t .. TT- I I l\
6x«
^»
BE6R0UEN, befDovren, beknorrm, btgrommes ^ bekqvett^
II d. 8o« Zie (r/zor«
BEORUPPJEN , begröiMen , bevattan ,1 d. éa , 73. I[ d. 87 »
108 1 10^, 113. y» d. Begr^'ppe f heysktting^ b^gvlp f ld.
iS. Moérhntf II f 445 78 y voor beftraffiDg, reprehenflio.
Zie KiUaan»
BEURIEIMUEN9 bemorfen, bevoitea^ betlekken, Voorr. voof
de w Uitg.
BEGUWCtUBN, beipoiten^ belascben, I d. 5i. Kiliaan:
B^gwfghen^ iliadere. CaU^ I du bl. 6289 gebruikt hiervoQV
Begeeken. Zoo ook Hu^'geaê^. b). 85.
BEGUWCHILJEN, begoochclen*, begoichelen, II d. 90. Ki^
Haant BegtUrcliekn^ iiiudere. Cals ^ 1 d. 502, begogekn,
V. d. Veen Zinneb. bl. i4) Be^ichekn^ Begichelt en be-
. )Out ia plaatfe van bekUgen, Ibid» bi« 53, wert van iedeip
een begicfieU en bef'pot. Bl. i53> die wert begichelt en 6e«
fcfvrnpL Zie QiKvch. VergeL tVas/hnbergh Bi/Qr^ II#3i, 33«
BEHâOËN, behoaden, bewaren, redden « I d. 789 93, lOi ,
- )6o. II d. 43, '48, 80, 107, en^« Zie over den Vcried.
Tqd en Deeiw. op Hdden. — V. h, Behâd^ behoud, be-
houdenis, ld. 73, 87, i45, 147, i55, enz. — Behader ^
behouder, I d. 118. Zamengcft. Se/idd - myH ^ hartel^k ge-
negen om te behouden, I d. 182, 301. — BehJd" /üfiMej
een burgt ter behoudenis en veiligheid* I d. i64. *-• BeJiâd^
' fiSPP^'^ ^^^ fleaufel ter behoudenis, behoud -flaf, ld. 48.-^
BeliAd'^wUj zeker ter bewaring» die «eker kan behouden^
I d. i64.
BEHiEGJEN en BeJieagjen^ behagen, I d. 19, 4o, 231 1
II d. 88, 93, 100. V. h. Beheage en Belieagen^ Belwsge ^
het behagen* vergenoegen, I d. i32 , i35, 138,209, 212.
II d. 75. fVeiland Synoqyn). I» 52, leidt het ai van Hug^
siel , zin, genoegen. Zie Huwgjen^
BEHaNGJÉN, bohandigen, overhandigen, overgeven. Verled.
Deeiw. Behânge^ II d. 46« 54, 68. ■ Zie Hén,
BEHE^nEN, hchoopcQ. betamen, lid. 86, gif ^4, 96, IQ1 ^
enz. Vei'led. T^U. Behearde.
BEHEPT, beheht, II d. xi4. Jonciijê, Rofel. Ooghjes, bl. 6^
Be/u* ft met meer dan twintig qualen. Zie fVeiland ia Behtbt,
BEUEYJSTE , zie O/i- beheyritr.
3o Bff.
BEHELURN, bchnlen, Trrknjgeii, II ê. 55. MeEê Sioie^
1 , 81 1 , fiehrlf (Ie crone tliewelddike.
BËIIINUJKN f behani^cii, omhaDgen, Verled» Deelw. behit^^
vcrfifrd, I d. 4 , 5a,
BKIIIJZKLJKN, brqzelcn, van koude, die 't hart als met ij
omkorst, II d. 66. Zie li^eilami.
BKI10\rJ£N, behoeven, moeten, beliooren« deccre, oporte-
re, II d» 78« 110, 112. IVaatze Gnbb. BriiL bl. 77, Be^
hm^c ^ zij behoeven. Bladz. 87« Behoofden^ wij benoefdem
BEHOEDJE>\ behoeden, bevaren, I d. 149. Aîaerkint^ll^
k 228, 24/>, iichmit ^ bedekt, verborgen» Zie Ho^djenm
BEHOLPJEN» behelpen. Zie Holpjcn. — V. A. BeAo^. eea
behulp, II d. 7.1, 76. — Be/io/pjanij behulpzaam. II d« jj.
pyaatze Gribo. bl. 5yf Bcholpeiijck.
BEJAENy (voor btjajfen^ begaven) begeven, overgeven, ld,
149. — V. h. 't Verlcd. Deelw. bv.jiupne^ (voor bejoifen^
begoifen) overgegeven, genegen, geiviliig, 1 d» lai. En A-
jaene j ( misfchien om 't Uijm) I d. ii6. — Voor ^ich be^
geven ^ confcrrese, I d. 4i. 11 d. G4, 7.'), 88, enz. '^ Bege-^
ven^ verloten f deficere, I d. 1 , i5, 22, II d. 96, io6»
Verled. Tijd, Bejoeg ^ deficiebat, I d. 42. — Voor begeuen^
omgeven^ voorzien) l d, 207. — Maerlant gebruikt ml ia
de betcekenis van varen laten % opgeven^ 1^ i5 , onune dat
hi die hope begaf ^ cpiod fpem abjiciebat, deponebat» MeïU
Stole voor opgeven ^ xutfvlieiden^ finom imponere, IV, 10789
en VI II. 117. — Nog andere bcleckenisfen heeft Kiiiaan.
BEJAlMMERJÉN, bejaoimercn, zich beklagen, lid. 109.
BEJEA.RJEN, begceren, ld. 16, 53, 92. enz. De vervoeging
is deze: lek bejear ^ I d. 117. 161. En ick bejear/e, ld.
4m 128. — Verled. Tijd, Iet bejearre^ I d. 85. II d. 84.
En om *t Rijm, Bejeare^ I d. 62. Vcrled. Deelw» Bejeard^
11 d. 86, 87, 11.3. Maerlant en Melis Stole gebraiken £e-
garen. — V. d. it Bejearren , de bc.r^ccrte , I d, 3 , 8 , 36^
171. En om 't Uijm, Brjearen ^ I d. 19, 122. — Bejear
en bcjeare^ begeerte, I d. 2 , ói, (Si, enz, Maerlant beeft
Gere ^ en Ghere. Ban rel ty Dfugdfnrp. Begeer^ bl. 207,
217. — Brjearte y begeerte, ld. 41, o,"», 6.*), enz. Baardtf
bl. 2?)3, Begeert, — Bcjectrtme ^ boi;ccrte, II d. 9*?, 107.—
Bejearrig^ begecrig, II d, 7^1, 102. Zie Gearjc j Jcarn
en Gierg.
Bjst St
lEJEGENJEN» bejegenen, behandelen, I d; 90, i55. Ver*
led. Tijd en Deelw. Bejegene. In de Bijdr. v* iVäa[enhergh ^
1 St. bh i52, Bejeegjene ^ zn behandelen» TeiUoniata^ Be^
ghegenen. KiUaan , Bejeghenen » i, e. be - teghenen. Zie
ald. Maerlantj II, .^91 , 6« heeft het eenvoudige Jegene» —
Eindelqk vindt men het in fVaatze Gribb. BrilU bh 5o voor
• gebeuren.
. BtJlETTEiV, begieten, befpatten, nat maken, I d, 78.
B£KE ARJEN, bekeeren, tot verbetering des levens brengen,
I d. 311. «» Voor keeren^ wenden % zich begeren ^ wer-^
Stiann gebruikt het Maerhnty II, 469, 6« want eist alfo
attem beheert in dié aderen en in 't bloet, fi in venas fan-
guincmque tranfierit malum. Zie Kearen.
BEKIBBJÉN, bekeven, beftraffen, befchnldigen , 1 d. 62. Ver*
led. Tqd, Bekibbe, 1 d, 43.
BEKYCKJEN, bekijken, aanichouwen, ld» 63* Bijdrage v.
fVaafenb. l St. bl. i46.
BEKIKNEN, bekennen, beidden, toellemmen , Il d. 54, 98 ^
108, 113. Melis Stoke^ IV, ii4, heeft Bekinnen gebruikt
voor bekend maken — Verled. Tijd, Bekinde ; Deelw. J8c-
kind^ beleden, II d. io5« terwijl Bekend^ (met de E ) be-
teekent Bekend^ notus, II d. ii6. De I is in dit woord bq
de ouden niet onbekend geweest, want Bekinnen vindt men^
onder anderen , in het Qeu/e Liedtboeck.
BEKIRTTEN, bekorten; verkorten, ld. 160. — Voor ont^
hoiiden , niet geifen , I d. 3o3«
BEKLAEIJEN, bekleeden, kleeden, vestire, II d. 93 — Plaats*
bekleedcn« I d. 39. II d. 70.
BEKLADDJRN, bekladden. Zie Khddjen.
BEKLAERDDJEN, beklimmen; bekomen, erlangen, lid. 96.
BEKLEYEN, beklagen, ld. 6; 11 d. 68, 89, 98, enz. Ver-
Icd. tgd, Bek/egge f II d. 66, Zie Kiejren* \. h. Bekley ^
beklag, II d. 11.1.
BEKLIEMINGE, befmelling, II d. f03. Starter, Fr. Lusth.
bl. 6i , Met leem beklienid^ VergeL hier het Idiot. v. Wa^-
fenberfih^ in Kiiemen*
BÉKLIEÜWEN, bcklgven, beftendig blijven , I d. 110. Teu-
toni sta: Beclgt^en ^ aJhaerere. Zoo ook Kiliaan, MarnixV\.
B. fol. 85 verso , Sware qnestien defe materie beclei*ende% ver-
f;
5t Bb;
Rijm, h\y i4ô9 Naar folke die b^Uijfi tn vaêi bi)hSfft. Si
dero in Jeroü'moj UI d« 3 bedr. Hettij wattc ieyt en Halte
daen, *t Tal aan hem felfs betüjt^en, a. u hem sclYeii min*
kleven, aangaan, treffen.
BEKNETTJËN, beknecden; bewerken. Vnorr. dea 3 Dmks.
BEKNIJPPJEN, beknijpen. Deciw. Beknfjpi, beknepen* ge-
drukt, gelooid, 1 d. 91. Kamphuiizen^ Sticht. Bijou bl«
i45f voor beklemmen^ samen tHsrccniffefu
BEKOMMEV, bekomen, op zijn verhaal komen, weder bijkd»
men, (ven cene bezfvijmingj 1 d. \S — bekomen ^ verkr^*
f;en, bereiken, 1 d. i2.1, 19S. II d. 72, 70 f 77, ena. Ver-
ed. Tijd, Bekoam en Bekom. Deelw. Bekomd^ It d. 48 —
ff^ol bekommen , wel bekomen ; tot {:ehik of nut Verflrek-
kcn, I d. 83 — Bekomt n voor behnjicn. Mclia Stoke ^ V,
72Î. Maerlant, 1, 12, 5o5 1, 78, 34. VcrgeU Ypey f Ge-
Mucd. d. N. T» bl. 5.12.
BEKO.MMEBJEM , bekommeren, ontrusten, vrees en onaange-
naamheid veroorzaken , II d, 5ï , SA^ 76. — Weinig werk
ergens yran maken, weinig gezeiheid licbbcn , II d. io5. — ■
Verled, Tijd , Bekommere , Deelw. Bekowmere en Bekomrty
11 d. 101» Vergcl. behalve Kiiiuan^ de Aanteekcningen op
Maerhnt III Aaut. 4i. — V. h. Bekomringe ^ bekorameriog,
Il d. io5, 107.
BEKHEFTIGJEN, bekrachügcn , bevestigen , ld. i24; lid. 72.
BEKROADGJEN, bekmijen; zich bemocijen , bekreunen , er«
gcns moeite toe nemen. II d. loï. Van Kroade. Zie ald.
BEL, een bel, hobbel, bulla. Kiliaan. IAq BorU* ^ beU
BELaBBJEN, belabben, bepraten, belasteren, 1 d. 29. Hel
ftaat in verbïndtenis met het Lalijnlche Txibium, en ons Up^
Ver{;el. Jftnius in Blabb. Zie JMvbhjen»
BELAKYT8JEX, beiftgchen, II d. 91), m. In de Bijdr. v»
li'afifenherghy 1 St. bl. 15/, Beidkje. Zie Laeckjen —
Larljtsjen.
BF^LANGJEN, belangen. Deelw. Belangjend^ ^ anu^aiAude , no-
pens, II d. 95, JOU
BELAüWJMjN en Br/aJtwgjen^ beloven, ("liever belooven) loe-
zet;gen, Il d. ji, »k>, 90. Verlcd. Tijd, Belamve ^ beloof-
de, II d. 81. Verled, i)eeUv. Belauwe^ W d. r)?, 5^ , 60.—
hl ll'anize iWibb. BrilJ. bl. 71 leest men Bel]euwe , voor
trouw bcLoovtn^ iroua^belojte geiden. Doch deze fpelllag M
jonger, en mog ia eelmiik. »- r. â. V Se&taM(^, két Moof-
de, de belofte, I d« 220^ H d» 44. ibftfA^ Sioie^ 1« 778,
JBehf (uît te Jjpreken ai& Beioqf*) «-* JBehuunnge^ beloo-
ving, belofte. Il d, ii5. Zie '/ Lauuf,
BELEANJEN, belooDen. I d. tStf. II d. ii4.
BELKEFTHEYT, beleeldbeid, infchikkeliptbcid • 11. d. 100.
BELESTiGJENy betasten, ia last geven, bevelen, I d, 119 ,
i46, 224. II d. 5i, 64, 75. Verlcd, Tqd en Dcelw. J3e^
lest^ffe 9 belast, beladen, ld. 11 3« «- Kamp/iuijzen ^ Psalm,
bl. 392, Hoog-'beiaatlieyd j druk, ramp, bexwaring.
BELET'TEIV, verhinderen, weeihouden , I d. 4o. V. h. Be^
lettinge^ belctfel, belet, II d. 76.
BELEYO, beleid, overleg, I d. i4, i4i. i58.
BELEZZE, beltrzen, bezweren, betooveren. Broer Corm&Ks^
I d. 25 1, Oefa! dit kind iel feker qualyh behfen lijn» •— «
Ibid. 252, De boo/e ceesten oyt de kinderen teiefen^ be-
fwecren of bemaocD. Marnix R. B. lol. 11 verto, rooverife ^
hejlveeringlie^ beUfinglie der Crcatueren. Ibid, Ibl. i5» B€^
JUfeeren en belejen. Vergel. Ypey^ Taall» Aanm. bl. 17
en 18. — Overtuigen j wei reden ^ I d. g, 76. Gala ^ I d,
bl. f 91 , a. Kan ick U harden kop door reden niet helefen^
Zoo ook 227, a 267, e, Kiäaan kent alleen de eerlie l>e-
teekenis.
BELlfiBJEN, beleven, tot zekeren tgd z^o leven rekken, II
d. 110. in de Bgdr^ van JVaafenbergh ^ I St. bl, 160, leest
men : De dei helebje , met de E.
BELJEAFJEN, believen, behagen, goeddunken, II d. 49, 5ot
60, 65, enz. voor een zelfst. N. II d. 97, En Beljecwen^
II d. 60. {Kamphuijzen ^ Pialm. bl. 122, 287, Beliejte.)
Verled. tijd, Betjeafe^ beliefde, I d. 106.
BELJEAGEN. belogen, wederfproken , Verled, Deelw. van *t
W^. VV. Beliegen^ I d. io3«
BELIEDEN. beluiden, over eenen dooden de klok luiden, I
d. 54. Verled, Deelw. Belet ^ ibid. Baardty Deugden/p,
bl, 102.
Steeckt yemandt dan de voeten ugt,
II j is begraven , eer beluijt.
En bl. 159. VergeL fVasfenbergh , B^dr. II, 46.
Dcelw* Tan Behupchên^ beluiken. Ma^rhnt^ I^ 7', Cb
En behiuct al omme de aerde
Van vervorfene walre aL
Idem, bl. !^26, vs. i5.
Die bossch Uont bin enen mnre
Ji 'loken.
Molt 8 Stohe^ VIIU 3i7« En hilden de porie belden tOCb
Idem 9^9. Dat li betoken de goede liede.
Jonctijs^ Bolel. Oochj. bl. 117.
'k Sie een droeven domp heluif'cken
Wat me tl aerdig in U vond.
JBaarJ/, Ledenllemm. bL a5. En den llcmel (laet beloocken
Met de bnujn-gheveifdc îSacbt»
BELIZZEN, beleggen, aanlagen , belUeren , 11 d ii4. Caiê 1 d.
53« b. en 54. a, en Kamp/muzen Pialm. bl. éai, gebnii-
ken hier voor Beteyden. — Belegfren voor Belegeren Tiodl
men meermalen bq Maerkint en Melis Stoke.
BELJÜECHTEN, belichten, d. Î. aannen, I d. i5o.
BELOACKJEX, bezien, bcrchouwcn « bekijken, aanzien, lid*
106. V^erlcd, Tgd en Deelw. Beióle^ I d. ^5. VergeL Tiu-
wus in Loock^ die uit den Teulonisia b^brengt l^uwen^
zien , fchonwen ; doch dit belioort niet hier toe , maar is bet
L — Fr. Ijuufen^ Zie ald. Men vindt ook dikwnls Beloayt'^
" fen en Uchaylsjen^ I d. 69, 77, 91. 11 d. 40» 54, ,69,'
Ö5, enz. Ja Belóylfen^ I d. 1. lid. 46. Cais^ I, 532, a,*
Be\o(\£^. Belóytser» 7Ac Piss^ - belóyfar.
BEÎTKN^, belijden; erkennen; vcrecVen , I d. 225.
BKNilKLJEN, bemalcu, beschilderen, 1 d. 56. Kamphuijzen^
Pialüi hl. i35.
In kiccd'ren, die de naald met konst doordwaald beeft,
I' n 's meesters haiul met zijd en goud bemaalt heeft.
BEMIXNE.V en BliMÏNJF.X, beminnen, I d. 4o, i46. II d. 44,'
9I. Vcrled- Tijd en Dl-cIw. B^tninnc , 1 d. 45. 11 d. 65. V.d..
als I>ijvoe-;l. Naamw. liemuine en Ijeni'uyd ^ I d, 45, 48.
BEMODi3EKJi'2X, bevuüen, hcjioircn, 1 d. 1 , 22J. Bredeto
in Gnane ^ IV doel, 4 hedr.
lek til tot ■& llern -is tip van dae^h een macluii;h Rijck,
En Ilortct morgen laci;, brm nlU^^ré in den flijck.
4 Op hl. I gchrnikt onze Dichter 'Jit woord, als EupUenxismns..
B« SS
»
Ea ver/i fijn bembd, en ver/i' Rln bn^tA
"» MetdUnen gele Pannehoech — Zie Modder " Smórig.
BEMOMIVIJEN9 bemommen , toetakelen, t d* 5o. Verled. Deelvf*
Bemomme. VergeK Wasfenbergh^ Bgdr. Il, i4*
BEiNAEYRN, benaaijen, beflikken, I d. 5i.
BCMAUWJEN, beiiaauweiiy praDgea, knellen^ I d. 4i. VerL
T^, Bencuut^e^
bENEARJËN, benarren, benaaawen* (eigeoL Benaderen")! d.
\2^^ i46. Verled. Tijd Benearre komt niet voor; Verléd»
Deelw. Benearre^ ook niet, maar Beneard^ I d* 239.—*
J Kamphwf'zen gebruikt Benerren^ Psalm bL 8, 5it «n o|^
Tele andere plaatfen, BI. 399« Ben^rth&fd. — Docb Benaren
, ifoor Benader en\ idem Psalm bL i43. Benaderen^ Psalm bU
171. Benaderen in eenen goeden zin vindt men Psalm bl« 345«
Benader my met dyne gunst, o Heer«
In de O. F. W. bl. i56, Binaeren^ voor belemmeren. Zie
/ Near. Vergel. TVeiland in Benard , iu SIjnonijm. I, i48. .
BENlVfMEN, benemen, 1 d 67, 99, II d, 116. Verled. TijJ^
. Benoafn^ komt niet voor. Verled. Ueelw. Benimd^ II d. 94 ^
98, 113. In de Bijdrag. van fVasfenbergh ^ I bu bl. iä4t
Benemfne»
BENJUEMCRE, benevens, als mede, II d. 61. Meäs Stoie^
- II, i85f V, 868, IX, 896, Hem beneven^ d. ï. bij hem^
in zijne tegenwoordigheid. V« h. Benjaencken^ genaken, na«
deren II d 4â
]5ENIJDGJEN, BE^YDJEN, benijden, II d.94. Verled. Deelw.
Benijde^ I d. 96.
BENIJPT, benepen, beklemd. Il» d. 94, waar Benijpt^ ea
near vereenigd zijn. Zie Behnijppjen.
BENOAZJEN* beneuzen; doorzien, doorfnuSelen , doorblade-
. ren, II d. 48. Zie Noaz — Trognoazjen. T^n Kaie^ 1 d. 705^
. BeneuzeJen , doorfnuffekn.
BENOÊIJEIN, het vergenoegen, IId.ii3« Baardt^ Ledenflemm.
bL 16.
Om alleenich fîjn benoegeru
Nae ons wil en wensch te voegen.
Dezelve, bl. 99, Nacr benoegen. Zoo ook Kamphuijzenf
Slicht, Rijnu bl. 177, Die fond er harts benoegen leeft.
Waar voor dezelve bL 43 heeft Harts benoeging* fle; W* VV«
^ vindt men bij Kiäaan» Ë 3
58 BS.
BE04RL0\VE» geoôrl(V)fd, II d. 116.
A.1 hieef hj noch soo kajsch , rijn eere waer bepoekt.
BEP0KYS1\ bcüuisty vol puisieu en zweertjeiy Id«67« ^H^Mfdif
Deus^denfp, bl. 12,
Hoc Wonficnr Hocrcn-Profesfor,
Sijn puysten crceg op neuê tn oor.
BEPRIliUWEN, beproeven, de proef nemen, II d. jy. Vericd,
Dechv. Bepreauwn. II d. 9(5, 11 4.
BEa, Z-N. beart, t d. 5. —Berd, (om 't Rijm) I d, 39. •
Bert^ I d. 120. Kamfyhuijzen^ Sticht. Bijm. bl. 559.
Dus pecft üy vder ding zyn /yc/, zyn beurt ^ en tv et.
ZamengeÜ* Bert^^angh, beurt-zang, 1 d, 23.
BERREN» gebeuren, accidere , I cl. 5i, II d. 4/, 87, .Verled.
Tijd Berde yl d. 55. Verled. Deciw. Berd ^ ld. 19, 10».
Kamp/iur/sen, Si. Bijm. bl. 45, Gelijk men meest net öeU'
ren. In de Bijdraff» \wi IVusfenberii^h , l St. bl. i64 » Bot
er voor Jiorf , van Boren. Kiliaan. En bl, i5i en 166,
Bodden y hel Verled. Dcelw. - In latere Hukken vind ik Barre ^
'l Barty Bardcy Bardy de tcgenw. uiifpraak. VergeU fVoê^
fenher^rh^ bl» i5i, Not.
BfcREYü, bereid, (Van den discli) apparatas, I d. 72.
BERKYSGJEM, bereizen, al reizende ondervinden; bekomen.
I d. 61.
BCUIKDEN, beraden, bedenken. Verled. Dcelw. Bcrety lid.
11 5. BoradeUy voor over reden y Komphuijzen y Psalm bl.
4oi. Maar voor Beraadpairm leest incn het reeds bij
Mel's Stol e y II, i.'>8. Voor iets Inmads beraden y verooT'^
zaken y Lij denzelveii, V, 4r)6 , f*)'?. — BeriCy beraad, con-
(ilïlüll. I r!- ? I - II d. 4;>. 7,ïo nn-^l^fiTpf — nnhfirif>fhrf7i
nraiT als een berg^ I d, t5o. •- Berg^ioppe^ berg«>top, 1
d. 206. - A^eMdct Bergie^ «en gebergte ^ I d. 207 9 209 , 232»
II d. 07. Tweede Naeniv. Oérgtê^ I d* 2C0.
BERIEBü, beroerd 9 geiroSeti, bewogen , lid. 68. Vâil üie*
rem Zie alcf ,
BERINNEN, bereanen, beloopen, dooir loepen bekomen,!
d. 7, 65, i6o, — Toor befpoekfiy bewaterrrij 1 d. 8i,
BERISPJEN, berispen, beltraflbn. Voorr.
BERITSEN, berekend, bedekt onder de nscb, I d. 5. Vergal.
KiUaan , in Helen , Reecten y o/l Raeeken het vier» Juniua
in Reden the fire. Waêfenberghs Idiot in Bereekenen y en
bl, 117. — Komt Tan Bereckenjen,
BERJÜECHTCNGË, berigt, II d. 44. — Berjuet^t-fchrieu^
winge^ fchriftelijk berigt, II cl. 46. Komt >an Berjuechten.
Wat dit beteekene, leert Idfingay Staate^-R^gty t d. 62é
Melis Stohe y I, 57, 25 1 * BeredUenCy Jus diccre. Berecht
Yoor ervaren, afeeiïgt, Melis Stote ^ UI, 4oo. Mcterlanty If,
44o, 46. O/i&pnffcÄ^, onervaren , 2lfe/c> Stoke* 111,335. Vergel,
Kiliaan en TVeikind.
BERN, een kind en kinderen, I d. 1 , 5, 6, 10, 24, 56, enz*
In de Bijdra?, van IVaêfenh. I St. bi. i54, 161, han (voor
Bom) van Beren y Boretiy Baren y dragen. Vcrgd. Junius in
Berny en Kiliaan. Tweede Naamr. Herriep ld. 57, 94«-—
Zïe ook ky asfenbergh ^ Bijdr. fl at. bl. 16 en 17.*— Èerne
gcboixsn, I d. 122, 1S8. H d. 69, g3, 96. Berny I d. 116,
162. II d. 64. — Bernêchy kinderachtig, ld. 54, Il d. 87.
Bernsck^ I d. i5, 5o. — Bernackkeyle y Lindschheid , kin-
derachtigheid, II d. 87, 89, io5, 107, 116. — Zamengestclde :
Berns-oerny kinds-fcind , I d. 119, 178. -*• Ben;- ôe&ae/i, het
beluiden van kinderen. Zie Beüeden» — S^rne-eangst y kin"
derlij ke vrees, eerbied, ontzag, I d. 228. Berne^ontejochtme y
hetzelfde, I d, i48. Berne-pkatSy geboorteplaats, II d. 79,
Bern-plichte y kinderpligt, I d. 4o. — Berns-Jihonke y kinds-
been, ( d. 219, 11 d. 96. — Eerne^leamme ^ eene zekere
boeveelheid vnn gczamelijk opgevoed wordende kinderen,
een kinder-toom, I d. 178* — Berne^tochie ^ kinderlugt,
(liefst met eene G) kinderliefde , I d. 1 14. — Verklein w. Bernjtey
J. d. 00, i!^8. Meerv. Bemkesy ld. 9, 96, 200, fi^aaize
Gribborls BriU. bl. 85, Berns en Berntje^ zoo als men thans
59 B K«
BEBOAFJEN, berooren, ld. 4i. II d. io6. Verled. Deelir*
Heroave. II d. gi , 97. VergeL Janiiu in Bcreave.
BEROERJEN, beroeren, ontroeren, ontrusten, ontstellen ^ T3«
. 45, 118. 11 d. 71. 10.3. Verled. Tijd, Beroerte [yoor Be*
roerde) II d. 74, Declw. B^roere^ II d. 67,
BEROPPEN, beroepen, verkiezen, I d. 106. Verled. Tijd Be-i
rnapn vindt men hier niet. Verled. Deelw. Beroppne^ be*
ro(>prn« aangesteld, II d. ii4. — V. d. Berop^ beroep, be^
xigheid ,. bedrijf, ld. 119. Beroppinge ^ beroeping, «mbl^
leefwijze, II d. loo.
BEROUWJEN. berouwen , berouw hebben « I d« 49. II d. 889
io6. Verl. Tijd Be rouwe ^ poenilebat, waarvoor Melis Stoke^
VI, g8, zi'Qi Ben'eiu --^ Beroutif ^ het berouw, lid. ie/ , iio*
Beroiui^enesff ^ Maerlant ^ I, 129, 16. ll, ^37, 66«
BESAUWEM , befciTelooszïjn ; ontzet zijn, bezwijken* Verled.
Tijd, Befaiuve ^ 1 d. 91. Ueelw. Bejauu^ ^ II d. 49« Vergel«
T'Vaspnbers^h , Idiot. in Bejaauwen. Dit woord behoort ver-
moeaelijk tot Saben^ Saven ^ Saeven^ Saeben^ met fpeekTel
bekwijlen : dat onder anderen een eigenfchap is Tan men-
fchen, die niet wel bij hun verfland zijn. V. d. Sabbe j mu^^
lier fpurci, inepta, fordid.i , bij Kiliaan. Verder, Saeiuven^
w. y. Sauiv ^ i. e, Soegh^ fiis, bij Kibaatu En SafUi^el^ am*
bnbaia , muiier ignava , ook bij KUiaaN, — V. h. het samen-
gclU'lde, ons woord, Befaeiuven ^ of Befaiiwen^ zijn* feever
in zijnen baard , laten afloopen , (vergel. t Sain. XX[, i5.) Dit
is eigen aan vernandeloozcn en aan befeffeloozen , bezwijk
menden. — Hiertoe behooren verder Sabben ^ Sabberen% Sae^^
ver ^ Scevcr. Zoo heeft men van Snab^ Snabei ^ Suai^el^
SnaiiwL ; Snauw ^ Snauwen^ bij onzen Dichter Snautvjen^
TAe ald. — Van Baben , Bahbe.n , Babbelen , Bauu^en. — Van
Labeny Laven ^ Ixiua^en^ bij onzen I) te liter /Muw^jen^ tie
ald. Van l^ven (Nedcrf.) Ixiua^en ^ Ixiuwjen ^ laudare. ^*
Van Kaïuri ^ Kaeven y KauH-en^ Kaeutveni Kevtn y Kevel f
Keufvcfi ^ enz.
BESClllAEDJKV, Lefcliadmvcn , met fchadiiw bedekken. Fi-
guur!. Br il f Hen ^ vrrlielen ^ I d. 59. van SchaecL
BKSCII.VMJKN, btrcli.'mien , bcfchaamd maken. Vcrlcd. Tijd,
lipfl'ri.tmme^ I d, ^ij. Deelw. Befcliaininc^ ld. i47, 161,
1'.). lid. 71. In de Biidr. van fVas/rnbfr:r/i^ 1 St. bl. lig,
unbijchimmede y onbcrchaanide, Mcii hoon hier en daar no
er
O
B b: S9
r * ^el eens zeggen: Hij iê befcIUmmeldi A^X móet zijn jBe«
BESCHAVEN, veri. Deelw. Befcfiave. Zie On-befchave.
BESCHEXDÜJEN, belchadigeu. Verled. Declv^. Befcheadge y
II d 77/
BESCHERMJEN, befchermen, I d, 126, 168. Verled, Dcelw.
• Bejchermej I d. 217.— V. h» Befchermer^ II d. 95. — jBe-
Jcnermin^e ^ II d. 73»
BESCHERN-ÖLINGERJRN, eigenl. met eenen bevuilden fiaart
beOingeren^ (Tan runderen gezegd) Figuarl. bevlekken y £e-
morjen, befmetten^ II d, 101. üy mey dizze pest bejchern^
JUngre bûine^ beluiet zijn. Van Schema drek, zie ald, en
Bf*Jflin(^er}en.
BEäCHÊRREN, befcheren, toedeelen, toeleggen. Verled.
Deelw. Befcherdy befchoren,' weggelegd, toegedacht, I d«
• io5. Befcnerr^ I d, i52, i8ï. Verpeh Kiäaanïn Befdieren^
€1) Befclieringe y Bef diere. Teutonista: Befcheerty praede-
. sttnatus, etc. Befcliert ^ fatalis, bl. 74, b. ond. Gaidflhiclijng
€\i Befclierijng op ymans y fatum. — V. d* Veen ^ Sinnebeeld.
bl. 28 :
Derlialren is *t befvh^ert te Tallen ginder henen.
BI. 157. Als 't al ten besten lul^t, ibo is u doch befclveert ^
Te heeten fnlcken een als daer gij mee Tcrkeerl.
Kamphuijzen ^ SlichU B/jniy bl. SaÖ.
Maar zonder dit heeft God den nooddruft elk befclieert.
Zoo ook Befcheert y IV d. bl. 8. Be/hlieer^ Psalm 52'ï.
Voor 't mild befcheer der Teelderley genaden.
Het W. W. Befcheèreny Psalm bl. 571.
Nadien 't al Gods is wat er is.
En hij 't genot van alle goed
Befdveeren en vergunnen moet*
Vergel. Pf^eilaruL
BESCHEAN', wedervaren, overkomen, ervaren, bejegenen", I
d. 91 , q4, i?4.
Dit W. W. is zamengctrokken , voor Befddeden 6f Befchy'-
den.
BESCIIIEDEN , besclicïden, als een befchciden deel toewijzen ;
toededen. Het verled. Deelw. B^Jdiant ^ (waar toe liet jon-
gere VV. W. B(*rdiaeyen fehijnt ic behoorcn.) I d. bl. 127
Tijilw in Led. nren « bl. 117. Dat hem tijn muitery be/éhfnit^
d. i. toewijst 4 locdcfli, veroorzaakt. KamphufftBen ^ Sikhi.
Jii,meft , hl. ^fi^.
W% God oiïs lijdcnsllof befvJiei/dm
VoDi.tl wordt dit \V. W. van Rcgterê gebezigd, wanneer de*
ze t^tsff'ir/i tivre pf-r/hucn refri f prehen y en hen door htm*
n ' u ilpnuik pvht'idf-ti » r/X' fwt zijne ioedeelendem Vcrvol-
priis « in lii't al^cnvcn , lusfvhvn twistenden eene Jcheiding
/r ma Lm. Zoo \indi nicn By/i/tede ^ voor verdrag ^ «er*
Af)'/(/ of </fT *o/'(/ makf'ii ; zich waler/inff verdragen « de ^»
fdiiUtn bi,hff7t:,i^ iu het Fr-oflhe C/uirlerboet j I d, bl. 712
( xihh'rn I ^\iiv\u vaii Ia'ciuv, hl. laj) zulk oen verdrag noem-
de men ook c;cii iiarrietrur ' d. i. Bijlcï^ger der gclchillen.)
V. d. Bisccpcle ^ Bischeed^ in *l Frie/c/ie Charterb, 1 d. Sll
en -01 , (' ably-ma y hl. J7 en 1)6) Doch, om dal bet bij-
Je^^gen van p^clchillen dikwijls moeqehjk is, en er vele woor-
den toe dienen ^ehruikt lu worden, hcteckeut dit W. W.
ook wel eens vcci te zef^gcn hebban ^ veel praats maten ^
ueel m tv. brengen fiebben. Hiertoe breng ik de woorden
onzes DUhlerSy I d. 5^
Lil ick de Hijnst {\^n ft Al reys llcde,
Az yen JoLe wol befckiâdv» d. i.
Als er een veel te ze^^gcn wil liehbcn* en veel praats maakt.
De hcleckeiiis van Bcjcli' idcu ^ \oov duideM ik bejcheid^ 4e-
rigt y antwoord geven ^ is o ver hekend. Verp,eK KiKaan ea
anderen. Maerlant en 'M-Vm S/oke gebruiken hel daarom,
in 't algemeen, voor zegirpn ^ nrliahn. Van \\\ct Be/chrrdau
bij onzen Dichter, I tl. hl, 172, h. v. JJjik hefckifuCnc
rjwicht ^ d i. het voor partijeij gelijk uitgeiprokcn regt, d.
i. gerc2li£;heid, Ycrgel. Psalm LXXW, n, want daarop
ziel deze plaats — Voorts Bf^rchvnU/i , ld, 33. Mfdje ick;
jïe ''sbi fvhifdvn ^ ipreek ik h'^eri : zij weet elk woord op
zijn p35 te IprtKeii, en heiiln.id te ge\en. Zie de korte
Aaulet kenin:^( li. \'. h. het Z. _N. B'fdw. voor hc f'c heiden''
heid, kf' u Hi hh" ui ^ 1 d. i()o. Noor hcrel^ List ^ I d. 219, -
Bepch'K ilcriU'ytc ^ hi IcheidenhciJ , Il d. 01, ir. o, — He-
fcJiitd.lijrk ^ (liii(le!q!< , met iiiuhnk. lid. fî], \\ri;cl, Kiliaan^
i\vn 'i\.!Ltcjrii,sl(i in fiifr'ivcf'i ^ Ijf/l h'-ydc ^ ci:z.
BKSCÜÏCKJF.N, IxIdiiUven, he/elilKkin^i in.l in , Hd. ii4. Bc-
ichikken , lützcüJen, be^iorgen , 1 d. <)'>, Vcilcd, Tijd , Btfdiicke.
BESGHILDIGJEN, befchnlclîgcti, I d. Voorn 4o, 161. JI xl.
66, 68, 70, 109. Verl. Tijd, en Deeiw. Bofchildige. Me^
as Stoke IV". i353, Bejheidetu Befc/ielden viodt oien vaak
bij Hooft ^ N* H. (1656) bl, 3^0, 467, 499, enz. Zie ScJield" >
7<?/z, waar mede dit fa verbindlenis ftaat.
BESCHINGKJEN, BESGHINGK.ËN , Verl.Tijd, Befdionch , Dcelw.
Befchonlen : voor ie drinken geven , en dronken mctken , vindt
men bij Cr. /. niet. maar in andere Frieiche Stukken lees ik
befchonken * ebrius. En Maerlant , 1 , 334 , 1 3 , gebruikt Scincte ,
futiHebnt. Zie Schlnckjen -^ Scfünejen.
BLSCHINZGJEN, belchcnken, bcgiitigen, I d. i24. Hy be^
Jchinat^ II d. 67. Verled. Tijd BefckimHe. In de Bijdr^
van fyaafenbergh I Sc bl. 169, Befckunk. Verled, Deeiw.
Bcfchinat^ II d. 71.
BESC110A.GJEN, bofchouwen, bezien, bezïgtigen, I d, 6q.
BESCIIRIEÜWEN, beschrijven; fchrifteltjk berigt geven, 11 d.
.107. Verlcd. Tijd Bejchreauw ^ Dec!\v« BefiJireaiuvn^ I d.
127, 11 d, 62, V. d. '/ BeJhhrieu'V ^ bet bclcbrijvcn, dü
befch rij ving, I d« 91.
BESEEREN, bezecren , kwetsen, l d. 99. Voor in '*t verderf
/forten^ gebruikt het Melis Stoke ^ V, 1110. VergcL lil, 4,
Noot.
BESETTEN, bezetten, urgere, opprimere. Verled. Deelw. Be--
fety II d. 88. Maar voor ingenomen ^ verifuld^ I d, 33,
Men vindt hiervoor ook Befctten^ bezeten, oppresfus, I d.
• 52, Maerlant y ordineren en be feiten^ componere, coDftitner«
II, 46 1, 32. Die dine aljoo befetten^ Dezelfde, II ^ 328,
35. Vergel, Kiliaan.
BESIJKJEN, bezoeken, bezien, aandoen, 'adire, I d, i65.
II d, 63. — Een bezoek geven y inviscre, I d. 2o3. — Bezoe^
ken met zegeningen y I d. 191, 192. — B^^ zoeken met flraf'»
f en en plagen^ ld. i64. Verled. Deelw, Be/ij ke en Befocht.
Nog eeue andere beteckenis vindt men iti iVaatze Gribb.
BrilU bL 62, die van Ondervinden'. II est u fb folie befbcht^
Jooni ondervonden, gezien? — Befouken voor onderzoeken ,
doorzoeken, bij Maerlant^ II, 444, 53. — V. h. Bejijk^
letteren^ een brief, eigenlijk dien men zendt, om iemand
daarmede, als ware het, een bezoek te geven, II d. 5?.
HF^rir.rP.lV. K<»v.^;l<>n. hAvarpn Ma ZPe^ f d. «74. — . l^AfiXïA^.
4» Bb.
beieïken, bekomen, FignnrL evenaren, I d, i5«
Mu Faem, ho mAj, dyn gtam^ bejijltt
Op tawzen mijlc uej,
Hoe fclioon is hier de orcrdragt yolgchoaden t
Gecu maagd, hoe Ichoou, uw glans bereikt
Op duizend mijlen na.
BESJE^N, bezien, bcicbouwen;- bezoeken, invisere, I d. 169^
Nadenken « overwegen, 1 d. 71« Verled. Tijd Be/èag.'^
Deelw. Befjoen^ bekeken, berchouwJ. II d. 72. Maerbuii^
I, 266, 25 9 Be/icIien^ v. d. Refichtisreru * ZamengeQ. jBf«
pearifi-wii^dig/ieyten^ beziens -waardigheden , II d« 72»
BËSJIETTEN, befchietcn, Tan kleur veranderen; zich ent- .
zetten, verzet Haan, beven; bezwijmen, ld. 22, 61, l8i.
Verled. Tijd Bejcltpat^ I d. i5, In J£ befcheai^ in laey yn
zu^gmme^ az dea. CatB, I d. 26 J, a
Verschieten om *k en weel niet wal^
En drillen als een dorre blat.
BESINNEN, bezinnen. V. d. Dcclw. Bcfint. Zie tPolbefini.
Cats en anderen hebben bi^/innen en be/int dïkmaals.
BESITTEIV, bezitten, posfiJcnï, I H. 6, 42 ,4.1, i56, enz. Verled*
Tijd Befiet , I d. 42, II d. 61 , 6 i. Declw. Be/i tien , bezeten , pos-
fesfus, II d. 91. Maar voor bezrtrn ^ uit;^elaten^ dol^ ra^
zend^ \ d. i56. II d. 8^. — V. d. Bcjit ^ het bezit, posses-^
Ro, I d. 95, 228. — Be/ritir/or^ I d. og, — Bejitier^ U d*
Ä'y, 80. Ën Befittre^ Il d, 93.
BESLAEN, benaan. Verled, Tijd BcJI^cff^ Deelw. Bejleyn^
bedapen, bezet, vervuld, II d. 70. //i IVaatze (irïbbertt
Br'üL bl. 56, komt liet voor in de Ijeteekcnis van ineel 6e-
flaan^ lUbigere farinain. In de Bijdrag. van JVanJenbergh^
I St. bl. 161, Beflenea in ijlere baanden, voor l /ulster l hen
met ijzeren banden.
BESLIN(;ERJEN, bcflingcren. Figuurl. in de Voorr. Meye
fel te ni' flirt beslingerje ^ met den mojiii^en Haart bevuilen, d,
i. bf dillen^ berispen ^vcraQhi en. De o verdrai^l is hier al weder-
om van 't Land oiitircnd , dewijl het eigeiii. van de Runde-
ren g<»zegd wordt. Zie Befckern-aUnfrerjeJU
BESLIJPJEN, bellijpen» Deelw. Besiijp't ^ beflepen, 1 d. 91»
Docli Qieer gebruikelijk is Beslijppe ^ II d. io4.
BESUUi:c:iltJEN,benechtcn, een gerchil bijU-gcti , H d, 46,.
BESLÜVVTTJEN, en Bi^uwtten,, beüuitea, oplluiten ,Id. 65,
t
BB. 45
•
II d. 76. 111« — Bevatten, in sich befaehen, I d. 79, II d.
lil, <•— Opfluiten, verbergen^ I d. i30f 196. — Befloiten;
in deu Raad een beQuit nemen, decernere« I d, 170« II d.
4. — Een beHait trekkeu, concludere, II d« 99, ii6« — -
icnuiten, voornemen, confiiinm capere, conftïtaere, Id.5q,
II d. 679 69. 71» 73« 79* — BeQuiten, eindigen , I d. i339
II d, 45, 107. — Verled, Tijd JSWJfea/, Verled. Oeelw, ^*
/iel ten, — Van hier Bejïu^ifl^ beflait, dccretum, confilium,
propolitum, finis, ld. 86« 3117, 228« II d. 53, 68, 69^ enz.
BE^OERJEN, bezuren, doorllaan, ondergaan, ergens voor
lijden, I d. 4o« — Eene Araf bezuren, I d« 136« Maerlant
en Sfeäê Sloke Befueren^ op vele plaatfen. Bredero^ Be^
Jaren mtt de dood^ in 't Moortje. Kamphuijzen ^ Pfalm. bl«
326, Den fpift en fmaad bezuuren. Küiaanf Bejoeren^
Befuei en.
BE^ONDRE, bijzonder, zonderling, ongemeen, II d. 81, 93 ^
98. — Maar voor afzonderlijk j II d. 96.
BËSPINNEN , befpinnen , omwoelen « inwikkelen ; van fpinne-
koppen« Verledl Tijd Befpóru Deehv. Bef ponnen^ l d. Ss»
Rpwg be/pónnen^ ijn it reat^,
BESPOARJEN, berpeoren, opmerken. Verled. Tijd Befpoar^
re ^ II d. 8i. In de Bijdr. van IVaafenbergh^ 1 St. bl. 160,
leest men reeds /i bef peur. Het Deelw. is nq Kamphuizen ^
Plalm* bl. 3O1 , Bef poort. Bij onzen Dichter zou het, zoo
hij bet had gebruikt, geweest zijn Btfpoarre^ gelqk de Ver-
led. Tijd.
BESPRECKEN, befpreken. Deelw. Befpritfen. Zie on-bef prit^
feru In Waatze Gribb. BrUl. bL 78, Befprieck y bedong,
Depaalde. Hooft ^ N. H. ook voor hedin^n.
BESPYEN. befpugen, befpuwen. Lcelvi. Befpeyn ^ ld. 210.
BêST, BêSTE, best, beste, I. 39^ 63, 65, enz. Tobésie, ten
beste , II d. 80 , io5« A. S. Betst^ regelmatig , met de / y van Bet.
BEbTEAN, beAaan, Rand houden, Raande blijven, duren, I
d. ii5, 126. — Zijn aanwezen van iemand Lebben, I d.
234. — Deelw. Befioene. geftaan, geweest. II d« 70. Bij an-
deren leest men hier voor Befiien. Zie Stean., Als Z« N.
W. Bejiean ^yoor j het beRaan, de onderncmiRg, Il d. 69 —
Befiaen^ voor, aanvallen, aantasten. Melis Stoke^ II , yS^ ,
TH. .^iR. cnx. \faprlnjii: ^ 7?^/?n#>//fi . aanviel. 1 d. qo^ . .^<>.
44 Bi.
BESTERDGJFN, bcncîcn, gebruiken, I d. tai. — JBaardt^
bl. 31, Al liarc cracliteii Br'iadisfén. Du is echt Frïcscb.^^
B(*.flfd(*n^ bij Maerlnnt^ II <1. ai.l, i3, voor plaaijen^ coU
locare. Vcrgcl. Juntuê in lieflon^ en KUiaan. — Be/leden f
Bvlierdler ïïjn bokcmL Zie IV eiland.
BEbTIKTTEX, bcUuoten: naiirandeii, trcflen» De orerdngt
is van ccn' llooii^cn Hier of bok {;euomen« I d. io5.
't Spoar-bjnesler Jiii mot pK-nsc o«^r pleii? b-'fUette^ d, u
Pjan^ op niaas; moet hel i'i^oorbïjstcr hart (verlUnd) treffen.
Ki'uaan: lir/loo/en^ inipelere — aggredi — adoriri. — Kamp^
huïjz.'^n , Pinhn. bl. 6-2.
Vergeefs beff^ot de ramp niij met zqn golven,
JBl. 100. Want zeer groot
Is 't OTïhpyl dat mij uu bejlnot.
Bi. oi6. Slaag-door in 't hart met nieuwe Trees heRolen..
Ook Hooft gebruikt bet meermalen voor aatumllen^ aan^
lasteru
BE5T1LLJEN, zich zclven tot flilte brcnscn , iich lUI Iioadent
tegenhouden, I d. 8. IIo]/t, N. H. Als de buy wat bejUh
de^ d. i. bedaarde.
BESTJOEREN, bclluren. beHicren, I d. 26, Ag, iSi. —
Beatjoerd vojr afi;cdaan , vcrrijt, \ind ik in de Burlerq\
bl. 20. — V. h. Besijnrr j eu Bvhtjotre y voor beltaur, be«
ftier, I «I. it, 52, 96, enz.
BESTOAI\MJï'-N. bcftormen; overvallen, aanvallen. Verled«.
Deelw. ll'*stoarmey II d, mi,
BESTOPPJEN, belioppcn , bedekken . verbergen, bewimpelen,.
verhelen, I d. i?>o. II d. 66. (ui, u^ , 112. Verled. Tijden
Deelw. Btsfoppe. Starter^ /V. Lusthof ^ bl, 8iï , b.
Want i"o incn niet e 11 kan brs/(>/f/)r/i ware vlammen»
Ook Jfnnjt gebruikt hel zoo inccrnialen, b. v. .Î27 , 487, ®^**
BESTj\[.IPPJEN, benrepen , met Urepcu en lijnen afteekenen»
Verl. Deelw. Befirijpt ^ 1 d. 91.
BESWlKliJEX, bezwaren. Verled. Drclw. Befiviere j be-
zwaard; Fi^uarl. belast, gedrukt, presfiis, oppresfus, II d.
102, io6, — BeC^i^ïtrcn^ bezwaar, zwnri^^lieid , onaangename
en laslii^e loclland ,1 d. Hr, Oudtijcls gebruikte wwn Jli^ae.ren
\0')r dolere. Zie Clignctt , Bydr. tot de O. Nederl. Letterk*
LI. Qi , ^ioüt»
BET, goed, 1 d. 109, jij, ï6o, 37.7, enz. Voor beter j I d^
120. Men TÎndt dît woard bîj Melis Siole^ cn latere
Sclniivcrs, reeds veelmalen, bet vort ^ în Friesl. nog zeer
gebraikelijk {Bet Jord) bij Mae riant ^ 1, SaS» i. — Te bet ^
MtUs Stole^ Ij i5i, en Heemskerk^ B. A. bl. lÄg. Vergel.
Krtiaan in Baet L e. Bat « melius t in Bet . en JB^/ voorts.. —
Van hier de Comparat. Better, beier, IJ. 6^ 12. Sg, 52,
«nz.— Bettre^ II d. iio, ii5. — Bettrer^ II d. ii4. — Bet'*
terjeriy beteren, verbeteren; zich vcrbcleren, I d, 12. II d.
io4, lOQ. Voor vsrbeteren^ verstrooien , vermeerderen^ heeft
het Melis Stoke^ II, 89. — Bette rnlsfe ^ betcrfGhap , \l d,
54. en Beiterfchipy 11 d. 5^. — Bet voor 7rheer% Cdgnett f
t. a. pi. bl. 126.
BETAEiNSJEN, bedanken, II d. 46. V. d. Beiaenfinge^ be-
dankmg 9 II d. 8t, — Doch Betanckjeny II d. 44,53, ii4,
BET AMïVIJEN, betamen, pasfen, voegen, decere, ld. 194. Docb
liicr voor leest men Beteammjen , II d. 100. Zie leaml/jcki
BET E AMD. Zie On^beteamd. Betema y voor tegenlwuden^
Wiarda^ Asegab. 388.
BETEANJEN, betoonen, aratoonen, betogen, II d. 65. VerU
Tijd Beteanne,
BETHEÜWERINGE, betofvvering, II d. 90. Zie» TJuiuwerye.
BKTELLIEN, betalen, II d. 52, 106, ii3, ii4.- Vergelden ^
11 d. 67. Meestal in bcïde dexe bcceekeuisfcn Figuurlijk.
BETJEAN, beiien, geworden. V. d. Bctjean lil te ^ laten ge-»
^vorden « zijnen gang laten gaan , zich niet bekreunen , I d,, 9.
Men viüdt dit vioord meermalen in gelijktijdii^e Schrijvers»
B. v. Bredero^ Bodd. cn Alpli. Hl deel.
Nu laat mijn be.'ien ^ nou icgk it:k, laat mijn gaan.
In 't Moortje^ IV d. i liand.
Laat mijnder me betten.
Klucht van de Koe f aan *t einde. Jfovt laai mijn betien.
KL v. d. Molenaar, Ey la^t mij icns betien.
Broer Cornelis hist. I d. bl. 162. Ijaten belyen cn geworden..
Kamphuyzen Psalm. bL i5. Ach God heb medelijden.
En laat de flraf belijden.
En bl. 112. Lant o Heer de Itraf belijden, d. i. Zie af
van de Hraf, iaat de Rrnf varen, flraf mij niet; mitte,
omitte poenam, misfam fae poenam. In VPaalze Gribbm
BrilL bl. 92, lek woe dat opfnoppcn bel jen lilt e ^ d^
46 B B.
U nalüteii, daarlaten , van afsien. Zoo ia dan bij onaen
Dichter :
Doz fo /itflu mij beijean.
Gij bekreaiit u niet om mij* laat mij loopen^ laat mij aan
mij Kc'lve over, met mijne kinderen. VergeL fVaêJtnberghi,
in liiiotfco,
BFITJIEMKN, bedioncn, wanrncmen, II d. loo, ii4. Verled.
Tijd en Deelw. liftjiennf. V, d. Ihljlennin^t^ ^ bediening,
II d. loo. Zimensell. Btijienst^firddtgjer: ^ diensti'aardig ge-
hoorzamen, 11 d. 65.
BETLIKJIi^IN, beteezcn* verwarren, inwikkelen, ld. 23u-
yan dar Veen^ Raeta, bh i'i6. Hoe was de weert bttcend.
d. i. in verwan in&; 9 verslagen, bl. i5i. Die waren doe be/eeaU
d, i. ia onzekerheid , wal te moeten doeo , in verlegenheid.
V'crgcl. Juniiia^ in Teafe^ carpcre, trahere, TcHicarc. Ai-
Uaariy in Teefen. Het Idiijiit ons Bedeead te xijn; dat
f4^eiland afleidt van Daefvn^ delirare.
BETI^iCKJEN, bedenken, uitdenken, comminisci, I d. 2, 8,
69. Waarvoor men in de liijdrag. van If'aajenbergh , I St*
bi, 162, leest BvUjnkrn. En in do Hist, van Brof-r Corne^
lia^ i d. bl. 276, Bedincken." Maar veel micrmalen vindt
men bij onzen Dichter Bflinsjen,^ B. v, voor bedenken^
zich lier Inneren^ II d. iii.- overdenken j nadenken^ cogi-
tare de re, II d. 11-ï. - j/jick bedenken^ andermaal naden^
ken^ mutare aninmm, rcvocarc fe, I d. 5f>. - Bedenken ten
goede ^ begunatigen, I d. 108, 109, 17.Ï. II d. 69. —
V. h. Belinafen^ overweging, I d. 71, alwaar men leest:
IJn betinsfen ninime^ in overweging nemen. ld. 94. IJn
JUfier betinsfen^ in bekommerende herinntri»!ï, nnar^eestiice
gedachten.- Beiinckinge y heiïnnering, nagedaclite aan of
over iels, II d. 68.- Beiinsfijck ^ bedenkelijk, II d. 76.-
Dc Yerled, Tijd en Deelw. zijn eveneens, Be toch l ^ zoo wd
Van Betinckjen als van Bet in ft jen.
BETJOEDEN', beduiden, beteekenen , I d. 5i. Daarvoor leest
men in Jf'^aatze Gribb, BrilL hl. 60, Bytjoetci doch bl. i-i,
Betjut j en bl. 72, Beijutten, Bij deze celegenheid herin-
ner ik, dat men op de fpelling van dat boekskrn niet kan
afgaan, want dezelve is van eersten aanleg at niet poel in-
gerigi. Beter is Bitioda^ dat men in de O. F. W. leest,
bl. 3.- KiUaanf Beduydeny Bcdieden, liijuiûcare - inter*
pretarû Maerhntf II 428, i5 en ai f gebrtrikt JBe-^
dieden , voor opvatten f iferklaren , erlennen. Dit woord
behoort tot jyden^ i. q. Dyden. Vergel. /i^aê/enberghy
Bijdr. Il, 21.
BETJUWGJEN, betuigen, betogen, verzekeren, verklaren, L
d. 59« 44, 219. II d. 64, 68, 69, 97.* Betuigen beken-
nen, fateri. Il d* io5. dit W. W. behoort tot Ti/gen* Zie ald.
V. d. Betjuwg^lunat j betoog*kun$t , lo{;ica , II d. io4.
BETRACHTJEIN, betrachten, gade Haan, opmerken , ld. 112.
Zie Kiliaan^
BETROUWJEN, betrouwen, vertrouwen, I d. 149.
BETTEN, betten, nat maken ^ dooven , uitdooven, I d« 5y
211.- Afwaslchen, reini;;en« I d. 116, 1.^0*
BET WINGEN, eü BETWINGJEN, bedwingen, onder zijne
mast brengen , I d. 74. II d» 65. * Bedwingen f intoomen , II
d. 69.- ISoodzakcn, II d. 69, - V, d» Betwinger^ bedwin-
ger. Zie Albetti^inger." Betwangej bedwang, II d, 87. ••
De Verled,. Tijd van 't W, W. is Betu^ong^ (voorheen ook
Bf^/tvang) het Deelw. Betwingd en Betwongen.
BEWâDEN, bcheerlchen, bestieren, in zijne magt hebben;
bewaren , in stand houden , onderhouden , I d, 78 , 196 1
197, 209. Het Verled. Deelw. Bewaaden^ vi/idt men in de
Bijfir. van Wasfenbergh, I St. bl. 169.- V. d. Bewâd^ Be^
ipâde^ niagt, geweld: beheer, beAier, bewind^ befcher-
ming« I d. 92, 176, II d. 87, 99. Zie IVdd»
BEWaNNKLJEN, ecnen weg benaudelcn , II d, 89.
BEWEARJEN^ bewai*en. in zich besluiten, bevatten, fervare,
conlioere, I d. 42.- Behoeden, voor of tegen iets, I d. 102,
io5. 149, i8i« Il d. 5o. - behouden, retlnere, refervare,
Jl d, 107.- lïewaken (de deur) I d. 122- - De wacht hon-
den, bewaken in den kerker, II d. 72, 7.^«* Ondersteunen,
fchrn^en, 1 d. 162.« Nakomen, gehoorzamen, I d. 119, i48.
De Verled. Tijd en Deelw, zijn Berverre , en even zoo ook
de Gebied. Wijze. Zie Ue/ky Schanime, lu de Bljdr, van
f'Faafenbergh I St. bl. i53. Bewaar je. A. S. Bewerian.
Het eenvond. in 't M. G. fVardjen. VcrgeL Junius in fVard
en Regard,
BEWENJEN, bewonen, I d, iq6. H d. 71, 73.
BEWEYTSEN^ bewaken. V. d. Bcweytfer. Zie Siehhe--
«8 Bb.
BKWIJXNRV. brwîr.fîcn, omwinden; Leclck1(cn, bekleecTen.
Ver led. I)»elw. /jVm'/zmv.t, I d. 30.1. IJn V Jli-ari Iteu^uwne ^
met i'Oii\vi;(:vvnarl Ix-ldcrd,
BliWlJ/JliN , Ixwiiziii , iwGi vrïldoendc bewijzen aantoonen,
argumetitnri • proli.'iTr rntioiiihns , II d. 9?, 96. Bewq^ev,
bctooiicn, laten Idijkin, b. v. Vricndrclinp, Il d. 71. Lief*
de, Il il. 7.). Trouw, li d, öi Ontr.n^ en ccrbird , »1 d,
9Î. — V. <l. 7i'nv/-:-/r/VfAA //, brwi|s-rcilcncii, bcuïjccii, II
cl. fK)« Vci'letl. T]|<1 0:1 Declw, iif.ii^ijz:rr,
BliWILLKxJMN , ht:\\illircn , lo»rtj'ân; tocHommen , ld. So,
10. — V, d, ljcii\'///riire j brAvilü^ing, toelleinaiing , 1 d. ,19,
BEVVIIKIKJKX, bewerken, bearbeiden, ld. j3i. Uct Verlcd.
Dcciw. UcH'irck''.
BI^WInSJKN, boui^fon, verfeîteren; iois zeker opnemen « zich
wel beraden. Do Verlcd. Tijd en î)eelw. iirwi^ri ^ welhera-
den ; verzekerd, ovcituij;*! , Il d. tl». 108. Dit W. \V. is
in Friesland nng overal in î;eî)rniîv. -- Mf/is Slnke^ Iil, ySG.
en IX, 670, Jlftn beufitt/t n ^ xicb beraden « bedenken , over-
leggen, bernadlbii^cn, fii liaan ^ liewht ^ Fiis. certua. Moer»
la ril ^ II, 4Î7 , i(), Ofihfru'iiif. Vooris geeft Kiliaan op,
Brwiîitiin^ Holl. Fris. verzekeren* Üoeli hier voor Icäc men
vooral Bcufin/en^ met twee sa, — Eewissic/, Albi^ab. bL i6l«
BKY , eene bei, bes. bezie, 11 d. 5, 6«
BtVOK, BRYO, beide, ld, ii, 27, 5>g, ,^i.Ä>, 159. In
welke laallU' plaats men leest: Tu(L'ct\ Ihicjiime^ in u^irttk
beych Hier wordt liet derhalve niet van ffpce^ maar van
drie gebruikt, en hierin is Me/is S.'uie rfeds voorgegaan.
Zie de voorbeelden, door den grooten Jluych.cnprr aan2.e«
baald 1, (lor en II, 6. — /oo ze^t i\w,n hier en eldei*s nog:
ik wensch ü goeden morpen , ,i\.\v^ uf avond) aUrn met U
beiden y ^vat getal ook de dus hegrt^elen niiinaken. — Bryde
gearip^ beide te zamen , II d. ol>. /00 Lebben l/WVr-
iant^ I, i5i , 5.^, en elders, Mr.ïls Stok e ^ III, 710, Hiid^
of Bcede gadcr. Alle btyde is in Friesl. nog zeer in
gebruik.
BICHTK, l>iccht, belijdenis van overtreding. I d. i'i. 'Maer-
lani 11, •J.')9, 40, Die Pape nifu hyfchte ^i\7\i hij hl. 24i,iü2,
noemt niet' het VV. W. Byechtrr/, Kiliwin: IVivhten^ Hipclv^
ien, 'Veutonista: Byekt. — V. h. bichiere . een bicchter.
ifODEff, bMâen, fmeekeii^ verwMkm, I d. i^p» 9^9 9^^ xotr.
- II d. 5 1, 67, 70. Verkd. Tijd Bea. D^lw. B^a». to
hry bidde is in fVaatze Gribb^ BnÜ. W. 76 ep elders • ie-
mand op €€11 gaetmaal Boodigea ^b. ¥• h^ gelegenheid van eenj^
Hrttiioft, €€n€ Kjraani. Jen bry jaen n leest men aldaar bl, ^*
BIBÜEN, bieden, aanbieden; dankbaarheid bewijzfn, 1 d. 99^.
Dit woord gebruikte reeds Sloke voor aanbieden y opdrage^^
(de kroon) I, 21 3. Dit W« W. heeft tq sdjpe rorping ^90
Teel overeenkomst met het vorige , Bidden « dfit qn^n ^t
lehier voor een en hetzelfde lou kannen bpuden* tj^t voor-
beeld door Weiland uit van Velthem aangeliaald in 't Wijyk^.
Bidden met den 5 Naamval: Eer bidd' ie der Coningènnef
schijnt dit te bevestigen. Bidden zw dan zop veel betee-
■■ kenen als zi/ne hulde bieden. De Vfijrled. Ti)^ i9 ook. hier
• Bea^ het Deeiw. Bean.
SJEA^LGH, de balg, buik, I d. 908, van den Walvisch. In
fjT. Gr, BrUI. bl. 4 1 en 55« leest men Beelg^ en «oo pok
in Waêfenb. Bijdrage I St. hl* i64-« Jimiu^* Beläe^ venter»
V« h« BjeaJgje^ vreten en zuipen, in den baig Haan, I d«
»79, Vooral, zuipen, I d. 67. — BJealgert ^ een brasierf
äronkaard, hellno, II d. 89« In de Iiutorie van Broer Lor'*
• neus vindt men I d, bl. Sóg, Ba/ger. — Bjealgerye^ vraa^-^
en Euiplnstf I d« 6i* -* Zamengest. Bjea/g-broare ^ een zuip-
en flerapbroeder, combibo, I d* 2o4*
BJEALSCKJEN, brullen, rugire, I d^ :}o8. Ook van runderen
en andere dieren. Voorts in 't ialgemeeXi , ook van ipenTcheh,
balken, tieren, fchreeuwen. In een FVie^ch Aukje yipd ik d^n
Verled. Tijd Bjeai/ie. Men vindt ook Bjealzjen^ zie UiPi^
bjeaUjen; als mede Bakkien.
BJEAR, bier, eerevilia, ld. 1,6. 5o, 52 * ««z. In W^ Qr.
Brill. Bjeer^ hl. 57« Bjier en Bjiercke ^ bj, 1. Bjer en Bier 9
' bl. 68 en 76. Doch zelfs na de nieuwe uitgaaf vaq dit I}oe]^*>
' ke , is de ipelling zich zelve ongelijk gebleven , en veri*e ^S
Tan met de echte nitforaak, hier en djiar, overeeutekpm^n*
A« 8. jBeor. IVL G, Bar. Eng. Beer. Me/?r dan wa/nVc^ijn-
liik stamt dit woord af van 't A. S. Befe^ horileupi. Verjgeh
TVasfenb Brjdrag. II. 17, volgg.
BILN, een been* os. ld. 23, 182, 201. Meerv, Bien^nj I tf.
i5o. II d. 62« Doch in de Bifdr. v<u% fVasfet^^ I, i$8,
5o B I. B IJ.
leest men yoIs;ens de aïlipraak beter Biennén^ en tlk> ünd
ik het ook elders. In de O. F. Vf. Been^ Bena^ Gen. Oe^
nla^ en Heens. — Binnte^ gebeente, I d, i5i, i6'j, i89,eiis*
BIË-I, eetie baar« doodbaar, I d, 5k Inlasichea hebben wij
!• d. !>• te dtriikeii aan h*t (.^r?/*, I^eliik KUictan Baerm aoo
ook vertaalt door Ceiiotaphinin, tumiilus iuanii. Hel ia bf»
keiid , dat de Baar oudtijds diende voor Kiêi. Zie fV^aê*
feub. Bljdr. II, 45, 47, en ü^elnniL Vergel. Ltêcoê Vlf,
i4, i5. Men sou het dus t d. p. door eene catachrela, din
onder ons soo gebruikelijk is, kannen nemen foor ceno
doodkist,
BIKT, beet. Zie Bijter.
UlJCICCK, eeu beker, II d. gS.
BIJL13, een beeld. Voor eenen perfoon genomen « drukt het
het denkbeeld van Ichoonheid uit, b, v, I d. 3 * i5f 3l, 38»
Kiliaan : Beid , Bed i , Bild. Teutoniata : BUde ^ Bijidem
Maerlant^ II, 348, 6^, 't gel}eelde. In *t Meerr. BijUen^
I H. 4o, en Bijldene I d* 23Ü, Afgodsbeelden. Het \V, W»
Bijlden en Bijldjen^ zie IJnbijldjen en üuftbijldea.^^ BgUL^
nisje ^ beeldnïs , ld, 161.
B IJLLJEN, blaffen , bafieii , I d, 1 1 , lOi. FiguurI, zich laid laten
hooren« als ware het, blaüVuid voortbrengen , I d, 98. Schim-
pende uitroepen, ld. 171. GorLshisteriijk uilfhappen, 1 cL 139
(iti den Grond- tekst Spreuk XXX Haat verlooclientn) ja lellj aan-
grijnzcn , aanranden , I d, 76. Pander fleert , Oi^erz. Gez» hh 4o6w
Men magb niet bellen uijt al datter is gefchiet*
Junius in Bellou>. Kiüaan: Bellen ^ latrare. Teutoniêtas Baf^
Jen^ Beien ^ Blaffen j Bloeden^ latrare. Uilen leest men bij
Mae riant j I, 303, 9, en in de Bijdragen van Clifnett ^ tot
de O. Ncderl. Letterk, bl. i^g, Vcrgcl. IFasfenb. Idiot. in
V, Bijlen. /, //. Hoeiifft y Tcialk. AawnerL. op Fr. Spreekü^.
bl. K), voijjg, — Verled. Tijd en Deelw. Bijlle.
BUNNEN, binden, I d. 1, d. i, vereeuigcn. Bij Starter en bu*
deren vindt men Bijnen. In den 'ieutoiiista ^ en bij Brf
dero^ Blinden. Vergel. Iloeuff^t^ bl. i4. — \'erled. Tijd en
Dcelw. Butvne^ 1 d. 17, 22, 9'*. enz. Zie oj) dit woord de
Tcrdere afgeleide met luv. — llijn-jearn ^ bmdgaren, II- d,
49, dat IVasfenb. in Idiot. verklaart door gewoon dun en
Jijner toutv ^ dat men gebruikt om te binden.
BIJTTEN, bijten, steken. I d. 5, i5, 170, jgo, enz. Verled,
Bij« Bi/
51
Ti]ix Bieif Dedw. Bijtten ^U i* 989 en Bijttne^ II d.9%
lo3« Bitencte dieren % Maerlant 1, 532, 6, voor verfchêu^
rende. Y. h. Bijtte^ een beeu Aa«/ m bijtte^ niet met al^
I d, 10. Men vindt Niet een beetj ook zoo bij onze Dich-
ters, Bctardt^ Bredero, Starter enz. Ja zelfs bij Marnix K»
B. fol 179. Elders vind ik ook bij inkorting Nen bijtj zoo
als men in Friesl. nu veelmalen hoort. VergeL fVaaJenbergh
Idioticon in V.-* Het Verkleinw, J3///ite, een beetje, een
iveinig, ld. 7, 2S, 64. In fV. Gribb, BriU. vindt men
meermalen hier voor ien . bijtje % naar de tegenw. uitTpraak*
Junius in Peece. — BijtUg^ bij tachtig « bit3, vinnig, II d.
72. 7Vu/o/?is/a.* j8^'^i(,morfilis. Vergei. H^oêfenbergh Idiote
Zamengeft. B^t^Jhtertjen y eene gevoelige fmart veroorzaken «
' II d. 88«^ Bft^t4H)echerjen. uit fchraapzucbt met zijn geld
•woekeren, zijn geld op woeker geven (in den Grond-tekst
Psalm XV) want Bijtten beteekeot dikmaals een groote mate
van inhaligheid en Ichraapzocht.
biJZE, een bijs, bies; boef« Ichark, TpotvogeL Vei^eL Was'*
fenb. Idiotie.-—' Bijzjenj den fchurk fpeleu , een boevenlliik
negaan, I d« 66* KiUaan: Bief en ^ Bijen ^ Bijten. Juniua in
Biemare. — Bijferije^ iooze (treek, fpotlust, ld. 61. — Za-
mengeft. Bgze^pertte^ een boeveniluk, I d. 97. — Bijze-Jlich ,
I d. 169.— In fV. Gribb. BrilL bl. 'jS. Biefe-fÜct, welk
woord daar, door IE voor U te zetten, geheel Tcrhollandscht
is, gelijk ook bl» 5!^.
BILLICKHETT, billijkheid, I d. igi.
BIN (ICK) ik ben, I d. 5, 4, 8, enz. Waafenb. Bijdr. I^
i44. i64. Ik ben. De Onden ick bent. Verl. Tijd wier^
. Oeelw. weet ^ ivezzen. Onbep. Wijs u^ezzen ^ zie ald. en de
vervoeging in de Inleiding.
BINDE, eene bende, hoop, menigte, tl d. 70.
B1NGËL« een bengel, ^uît, boefje, (van den Mîn-Gofî> I d,
5o. JVaatze Gribb. BrilL ook Binge'. Slarier Fr. Lii^tï. h\.
* 25 , noemt Cupido Het boef jen , die Benstef^ die l cijne guitm
Zoo ook Bredero in Angeniet lil d. i. hand. Berget eigcnl.
llipes. Kiliaani Benghel^ Binghel^ lixsús. — rusucus, cau-
dex. Zie voorts Juniua y PV eiland.
SIN^E, binnen. I d. 5o, ji , 60, 65, enz. Juniua ^ Een^ in^*
. tus* Bij onze Ouden ook dikmaals Bin. Zie BUderdijtp
5* Bk
T^rnl^ en Dhhih V^rftK II* « i59. — liwÊmnJhB^ htl bh.
tienlle, I d. 42. -^ ZamengdU Üinne^bornl ^ inborst, baiC,
SH^Iy I cl 109. II d. Ög.— * Binne^hert^ hetxelfde^ I d. ai5^
9i6. - BuiH^^hertê^kuüfl^ de diepfte bodem Yan hot bart^
I d. 161. (d(; Grond -tekst Psalm Li Ael binnenfh»)'^Iiinme-'
holle ^ het biiineiihoofd, brein « I d. 8.1* It d. 48. «- Büum^
hwvz^ h(;t binnenhuis* dat de Boeren io FiiesL thanc noe*
Bi<ai it Bin^huwt. V. h. i^f/i/ie-A/iM^acAé?, binnenflbuiTche, dat
binnens huis gefchie^lt of Terrtgt wordt, I d, 65. — - JBime-»
Iramer ^ binnenkamer , II d. 65. -— Binrtv^pijnne^ inirendige
pijn, sieienrmart, II 71. — Binne^fckuM>Hiende ^ van blnnea
yerfchoieu, verborgen, bedekt , il d. io3« -^ Binn^-^ii^Uiem ^
het geweten, II d. 99.
BINS(rJËN« reinigen, zuiveren, I d» 11 1« »6t- Moii boort
dit woord in Fricsl. nog menigmani voor rosfin^ Jlaan^
vooral het samensteK. óf^binêsrjen. Uit dit punt ui^aaade^
brcnge men het tot Benfe ^ Binfe ^ Bonfe^ Éunje^ klankna*
bootfende W« W. Zie fVeilofid^ in Bonteru Bij oada ba*
Icekencle Bf*n^el^ Bingel een (lok: Bengekn^ Blngelen^
caederc fusiibus« Ki/iaan. Rosfen^ ojrosfen bcteekent ook
Jlaan en fvhooninaken^ reim;^enn op eciie gevoelige wijae
namelijk. Men noemt dit ook wel eens roeden ^ roden ^ roei^
jeriy. van roede^ De Grieken zeg<;en aipfiy , tollcre ]»• Tor*
des, dein purgare, unde KoAx'^tiv^ K%B^af9%. Zie Käoêg»
birisg'en. De Verled. Tijd en Deelwoord Binsge.
BIRD, de baard, I d. 53 , 170. A. S. Bcard. Vergel. Yoêf^
iieTch. der S. T. bl. 99.
BITTEK, bitter, l d. 17^.- lïUiprQe, I d. n'i. — Bitier^
lieijte. 11 d. 86, 88. Il'asfvnb. Bijdr I, i54, 166, ook
bitter^ en biltere ns ^ voor biticriieid. iVerf;cL Aanmerk, ach-
ter liet LiloL Fris. bl 119) doch ook bittrrheit ^ ald. bl. i64.
BJUlibTEH ♦ bijster, vervolg, wonder, zcld/aam« vreemd, zon-
derling, ld 16, 25, 35. Il d. 85, 10»). V. d. Bfur^ier"
teken ^ won(lerteek«*n , II d. 7.3. — Ver^'aarlijk , gcweldi^^
groot, ld. i3o, i45, 159. II d. 75, 88, 100. Bijw. B/u^S"
ter^ zeer, II d. 79, grootf lijks , geheel, I d. 26. — Beroofd,
missende^ ld. 19, Zie Spoar-buirster ^ Rea uwe -bjuf ster.
Comparat. Bjtif'Stprer ^ {;rootcr, afschuwlijker, II d. 76. —
Bijster voor vreemd, Baardt bl. \\, Bijaternis van zinnen ^
Moo/tH.iU ZiQJuniuSfitxBojJierous kpeatker^ cii f P' eiland^
\.
Bu 5J
BLAETTJEN, Walrti. Zie Uii^^hleutUkn.
3L/\LVV, BLAUWE, blaaaw, I d. 65, 67, 97. lid. gS.
Op bi. 67 leest men BkiUêve Sci^ft^ blaauwe geidbeiirlen,
jy<.zti haddeii dci lieden oulinirs hier te lande , om er huQ
ÎeM iii te bergen , cu noemden die ponden. Zie J, A* Bac-
pr. Mengel, uit mijhe Portef^ II d. 2 St« bl. ii5» Deze
gewoonte yt^n biaauwe beuiTên te dra* en, Ichiint oad en
algemeen te zijn geweest. Marnix in zijne B. B. fol. 34q vfo,
noemt onder de Ueagnieten ook bJauum Sachmetera^ Proec
k^-raarsn euz«
BLAT , blei « witvisch, II d. $•
BLE^« bloode « bloo, 1 d, i^g, i45« \i5j 146» enz. Juniusy
Jiieat in addend*
BLËACKJh^l, blaken, blinken, fcliqnen , liehten , I d. 121,
126, ig*^* 222. Hetzelfde W. W. is Blcechjen^ dat Toor
gheijen Raat, Tan H ziUer in den oven, I d 102. Hier
mede flaan in verbind tenis l^lechen^ Blieken y BUjhen^ Maer^
binl^ \j 515^ to. Die bleekten wide ^ die wijd en z^d
blonken. 1, 4o5, 48, Alsfi fagen den brant baken yâ,u fchit**
teren. Men voe^e de N er in , en men heelt Bfank , bhnken , bän^
ken , blanken , allen bekende W, W. — Branden en bkiken ; brand
en blaak y vindjL men dikwqls vereenigd^ b. v. Bredero^ in
JRodd, en Jtlph. b^ mij bL 12. Baardfj Deu^denfp. bl,
5 f en 9 1. — V. h. het voortdurend W. W. - B/eackerjen j
blakeren, blikkeren, flikkeren, I d^ 2^ 42, ^g^ loo* Bäc-»
keren en bheckeren vindt men vereenigd bij Bredero^ in dea
Brief aan H» de Groot. Starter Fr» Liuth. bl. 84, a.
Biickeren en glans ^ Yrq Bredero^ iMtelie j begin. Zie
Kianck'-^bkacket'-Jlain^en. VergeL KiUaan en fVeilandi
BL£RJ£N, blaren, blceten. I d. S'^. TeutanUta: Bieren^
reren . mugire — boare — lialare. Kiüaan : Bkieren , boare »
mugire, balare; vagire. Van dezelfde betcekenis is blaettjen.
Zie «ld*
BLEAT, bloot ^ naakt; ledig; eigtbaar. I d. g, 5o^ 5i, g4,
100, t48t 208* 2io« MeUê «S^oiv, 1X« ^3o« Bloet^ open*
I])k. Afes^ab. bl. 2^7, Blnt^ arm. Zie Ont^bleai^en. '
Bt^Éf3« een blad « I d. 6g, igi , 209. Blad^.ij, I d« 218. Zie
Boeckbted. Mcerv. , Wedden ^ bladeren, folia^ II d. 6, gi.
5i Bu
Hiervoor leest men in de Bijdrag. Tan Waêfenb.^ ld. i59t
Bieén. — Zanieugeü. Bled'^print^ het werktaig om binden te
prenten, d« i. te di'ukken, de drukpers, 1 d. 91.
BUEI)1:N, bloeden, 1 d« 33, 61. De Vervoeging is: lei
biied^ y bäede^ büed/iu^ hg blet^ f^y f jiemme^ jm bliede^
Verled, Tqd B/efie. -Deelw. BM.
BLIER, vrolijk, blljd, I d» 11, 15^ 9o, ^.3, 4/, 91, enz.
H^aafenK Idiotie. Misfchien is het de CompArat. van 't
oude Bli. y. iu Blierheyif vrol^khcid, blijheid, I d. 91«
— Blierekjerij vrolyk sien. Figuurl. vrolijk anuhchten, op<*
komen, van de zou, I A. 42. — Zamengeil. Bliet-eage ^
blij*oogig, vriendelijk ziende, I d. 16, 178. — Blier^hertig ^
blijgeesiig, Voorr. — Blver-laeylfende ^ vriendelijk Jagchende ^
li d. 81. — JjlUtr-filUg ^ blij^.alig, bl^gundig, I d. 329, —
Blier wift^ vrolijk- wit, aangenaam wit, I d. Sa.
BLIEUWÉN, blqven, 1 d. 5, 8, 9. 4o. enz. Dogge* iei Kt
dat dear by bUeiuvej 1 d. 58. Clignett^ Voorr. voor den
Teuton.hV^LlsLaèpenJïn^ïlaBjenweJen^ iels daarlaten. Stote
I, 5o.l, Hier /atie myn rchriven biwen. Het W. is ramen gefteld
uit het Onlcheidb. Voorz. Be en lijifen. TAe Juniua ia leatfe. ^^
Verled. Tqd Bkauw^ ld. 62 v 63 9 enz. Dcelw. Bleauunte^
II d. 74. — Zamengeil. Blieuuf^pleats ^ verblijfplaats, II d.
64 — blieuw^tjienjie ^ een blijvende, vooridui*ende, of vaste
dienst, I d. 176. De overdragt is genomen van den dienst
van knechten en meiden.
BLIEZEN, blazen, I d. 43, ';'; ^ 97, 119, 129, 191. Zio
Uwtbliezen. — ZamengeR. Bliez-bortjen ^ onder het uitblazen
van water fpelen , TpelemeDen , dartelen; van den H^alviaeh^
I d. 208. — Bliez-'/lien^ lleen in de blaas, graveel. Il d.
112. Baardif Deugdenfp, bl. 110, Nier^ en blazen^fleen.
— BUez^wijn^ blazende wind , 'l d. 202.
BLINCKJEN, blinken, ld. 64, i25, 126, 219: II d. 4». —
Verled. Tnd Blonck ^ I d, 87^ Deehv. BloncLen. Blielen
gebruikt Kaniplu Si. R. bl. 4o5, Gelijk de iiiee van verre
blllt ^ en zoo ook F/alm. h\. 533, en 518, Zoolang 't gefternt
aan *t Hemclroud zal blikken. En verbucken , d. i. doen
verbleeken , den j;laus doen verliezen ; onlflellen , verlchrik-
ken , Öt. R* bl. 4o9 , Schiet uw ftralea en verbliktze. ff^as"
fanb. Bijdr. i, 160, Blijnken ; gelijk men hier j en elders
nog fpreeku — Zie op Bleackjen.
Bu S5
BLIXEME; de blJkfeiii, ï d. 23?. II d. 75. Bq ïnkoribg
. Jüiixm^^ Il d. 96, ^7. Mecpvoud büxtmen^ I d, 43. — Za*
meiigell. Bifxenw^fjoer ^ V d. 86. — BlixeTn-^Jlrielle ^ II d«
67. — Het Vy« W. Blixftnuen^ blikrenien, ld. 62« 73«
Doch bedrijvend, I d. 188, door den blikfend vernietigen.
BLC)A/JKN« blozen. Il d/ 89. De b/oazjende jieren , overdr.
voor de. bhe^ende jaren der Jongelingrchap» Kiäaan^ H^ ei-*
laiid^ Blofen^ Bozen
Bli^^EO. bloed* ld. i5, 58, 5'^. 72, enz. Een bloed ^ on-
DoKelmen8ch,Il d 90. \vLf4'aêfnbm Hijdr. I, iâ8, 1^9 « i65f
\indt men zonder d^Bloe^ (choon uien bl. 162, ook 6/0£f</ leest*
Zamengeft. Bioed-^boalfchf , bloedbeulfche « bloeddorstige (man-
nen; 1 d. 218. — Btoed^Jrju^n , bloedvriencl , II d. 64. t— Bloed'*
^ huwn^ bloedhond «I d, 8i. Deze fcheldnaamziet op2^£7//7«c/e
• ly. Reeds van Fiiipa de II lonji van der Veen , O. G. *Q7 en SgS.
Dat uwen Koninck PhiHp daer van (t« w. de luizen) is
opgegeten ^
Dien Bloet-rliond is daerdoor van *t fooode lijf beroofd.
Vergel. ald. bl. 4i2, Geiifè Liedet» fol. 28. Vernielen U
JBioei'lioni^ den vromen een Tijrant. En ald« worden in *t
algemeen, bL 61 verfo, de rpaanfche krijgslieden Btoedlhon'^
den f'^uoemd. — Btoed-^rea ^ bloedrood « Il d. 71. -— Bloed'*
rie ^ bioedraad« de bloedraad van äpanje, I d. 80« — Bloed'*
yi-//*/ûf, bloed fc huid, I d. 162. — Bloed^ flirtten^ bel Ilortea
van bloed ,11 d. ^j. — Bhed-flriem ^ een bloedige Itrieniy
I d* i33* — Bloed' toar4t^ bloeddorst, I d. i66. — Bloed--
uauiveljen^ bloed fpuwen, niiAorten, uitgieten, II d. iiS»
Zie IVaaweljen.
BLOEYRN, bloeyen, I d. 19, Verled. Tijd Bheyde^ I d. 62.
ZamengeÓ» Bloey^hhmnie ^ de bloefem, het oloeifel, I d«
119. — Bloey - grien - bly - blomme - proncke^prealljen , lier-
lijk pralen niet bloeijende , groene , vrolijke bloemen ; FiguurL
van den vroegen morgen « I d. bl. 12S.
BLOMME. een bloem, 1 d» 5i t 55, 69 , 85 ^ 85, enz. Maer^
Imnt gebruikt reeds bhm^ of Blonie ^ want het Mcerv. Blo^
men leest men II, 475« si. — Blomle ^ geblocmte, bloe-
men, I d. 7^. -* Biommjen^ bloemen, bloeijen , I d. 85«
KiUaans Bloeden ^ bloeypny Bhemen ^ florere. — Zamengell*
Blomme^' in Beamte'^letierê ^ 1 d* 5i , Naamktters, in de
<t •■ -w^r é\ w
SS Hu
Bijdr. II, a6. — Bhmmê^bber. I d. 17!?, 't Blofimf^bUer
grien y het Tan bloemen blijdlagchende groen. «— JBIomme'^
jdd^ bloemvoogd (van de zon) I d. 56. — Blommen grien ^
bloemgroen, I d. 174, Gruu^nêblanyn' grien foru^ieiTne laepe ^
de bloeoigrocne fluweeten lap dea gTonds, d.i. de groene naec
machte bloemen Terfierde grond. — Biomme^kirt ^ moo kort
van daur aU een bloem 9 I d. 119. — htomme^möan/ie ^
Bloeimaand, Mei « II d. 48 ^ 54. — Blomme^tuwn ^ bioem«
taitty bloemhof, I[ d. So.
BLY, BLYE, blijd, bUide, Tcrblïjd, I d. «4, 36, 5^, 77,
enz. Comparat. Bfyer^ ld. 10 , 90. 104» enz.— Blifd^ htx,^
zelfde, 1 d. 55. ^ Bfy/bhipj blijd/chap, I d. 163. ü d. 81«
82. Maerlani en Stoèe Btiscepe en Bäscap, Broer CorneUê^
II d. i85, 489, Bfyfchap. — Bfydfchap, hclzelfda, I d.
i55. — Biyigkeit^ vroliJKheid, I d. i5i. — Zamcngelh BIf»
gaestigluyt y blij geestigheid II d. 79. Starter Fr. jL. 92, 6»
en i?59, Blg-geestigh. Kiliaan^ Jilijd^ghesstigh^ hilaris.—
Bfyherta^grufwne y hartgrondige blijdfchap , I d. i55. — J3Ar-
^q//^o^, vriendelijk, 1 d.121. — Bfye^nde^ eene blijmare, ld.
i36. — Bfy^tijnge , eene blijde tijding. Blytijnge-hijmmel^bode ^
I <L 1.^7, een Dlqdfchap aankondigende Hemelbode. — Bèfe^
yifisc^ sjonge nde raey ^ cene blijde- eenwigzingende rei ,1 d« i#4«
BLIJCKJKIV, blijken, zich vcrloonen , ld. i55, i4o. lid,
%7. Blijckje ätte . laten blijken, ie kennen geven, I d* 167^
22:?. li d. 64, 69, enz. Verled. Tijd : BäicLe^ bleek Ook
zoo het Doelw. — Blijche ^ een blijk, bcwij«, I d. 2o5.
BLIIN, BLUNNE, blind, blinde, I d. i4, 26, 4i . 42, 54^
enz. Teulonista: Blijnt. fVcisfenb, Bfjdr. I d. 160, Blijnd
Zamengell. Blij n-doeck jen ^ blind-doeken , den blinddoek
voordoen. Figuurl. misleiden, en zich verfchuilen voor — ,
1 d. 60. Wat de heer tfan Hasfelt op Killaan j ïn Btind-*
hoeken ze^ij is niet toepasfekjk op Friesland^ waar men over-
al Blind'doeken gebruikt: ook is dit woord veel gepaster en
nalaurlijkcr. om dat het van zeker fpel gez/egd wordt, waart»
in men een' der fpelende kinderen den doek voor zijne 00-
gen bin<lt. welke daarvan genoemd wordt Ji/ijn-doek of Blind^
{lo^k. Bredero gebruikt het nevens anderen , in ScIUjnkeiiig^
1 Bedr. 6 Toon. Vooral de keuriire rmn der Pahn , in zqne
Bedelf, en Vtrhxind,^ I, 279. Terwijl Heemskerk^ B. A,
bi. 5&0 gebruikt Btintlioecken. ik houd BUnd-doeien ^Skfin
Bo. 5f
foor echt 9 de anderen bcfclioaw ik al» door den tijd be-
dorven. Doecken (doeiefi) voor, den doek voor oogen bin*
. den, vervolg. lüïsleiden, is bekend, en ala zoodanig door
TVeiland^ io zijn Woordenboek^ opgegeven. Het schijnt dus
zonder grond te zijn , wat Van IiaèpiU zegt t. a. p. Doec-*
hen nihil aliad notat qaam doek worden^ -^ N& De twee
laatstgemelde woorden Btijckjen en Blqn^ hadden naar dea
letter-rang moeten ataan tusfchen Blieuwen eti Blinckjen.
Voeg hier nog bij, dat Hooft meermalen ook Banddoek ^ en
Banddoeken y gebruikt y nooit ^ zoo veel ik weet, EUnd^hok'^
ken.
BO&DE, een bode, II d. 6o. HBeter is Bode^ dat de Dichter
elders gebruikt) Kiliaan ^ Bode en hode. — Boadjchip^
boodfchap, tijding; Gejeinie boadJi*hip\ gezantschap, II d«
11 4« Elaers vind ik Éotfchip en Bodfchip» Zie Hgnanel*
hode^ Tjienet'-boade ^ en?s.
BOAGE, een boog; I d, 3o, 5i, loo, iS'^. II d. 68. Voor
Hemelhoog y coelum, I d« io8. Zie Eerm-booge. Ont^m
boage. V. d. Boagjen^ boogen, arcuari, flecti, I d, io8»
De OA pleit voor oooghen^ dat ook Kiliaan heeft.
BOAL9 een beul, I d. i64. Hangeman genoemd door Stoke ^
VI 9 1049. KUiaani Beudel ^ Boael &l Bolcm Beudel j Baardt^
bl. 5i, iSg, i44. u^# de Roog ^ T. O. & D. MengeL hl. 1,
BOALLE, hetzelfde. I d. 310. II d. 92, loo. Zamengeft,
jöoaZfe-^'roar^-omÄr//?^€r,eenBeuIachtîge, d, L wreede firoe-
dermoorder, I d. 48«^ — Boalfcheúe. Bloedboalfvlie.
BOARJEN, boixsn, üeken, FiguurL I d. 54, 180.
BOARNC, bron, fontein, put; putwater, bronwater, I d. 167.
KiHaan^ Borne^ Bornen. V. h. Boamjen^ de runderbeesten
op flal drenken, of water geven, Waafenh. Idiote in Boonen.
Ziie Bom^dobbe.
BOASCUJEN9 huwen, trouwen, ld. 12, 56. Boasckjen^ het-
zelfde, I d. 5. Verled» Tijd en Deelw. Boascke^ ld.?.
fVaatze Gribb, bl. 5 9 9 , en IVasfenb. Bijdr. I 16?,
Booackjeny doch PFaalze Gribb. bl. aJ ook Boostgen^ leest
Boostgjen. - Boasch . huwelij k , I d. 55 , 36. * Boaack , 1 d. 120,-
Boaaie^ ld. 35 i 56. 58; II d. 82. - Eoafcherv^ I d. 2.
Zamengeih Boasch^fersfe een huwelijks- vers. Il d. 57. —
Bonst'-forgearrin^'e . huwelijk, II d» 8l«~ Boasch^jhrcn^
58 B o.
Imwbare jaren, II d« 87« — Boaêcl^Betje ^ een huwelijkf*ge«
diclitje. I d. 4.
BOAZ, BOA.se, boos, booze, kwaad, kwade, I d« 59, ^S^
§7, 102, enz,- Boaê^ieyte f DOosheid ^ I d. gi, 201, iL d.
7, 89, enz. Zamengeft. Boaadtedej misdaad,^ I d« 9gf» -^
Boasdieder ^ kwaaddoener, 1 d, loi.
BOGK.E, een bok, 1 d. 207, 220. Zie Stien^bocle. Vergel »
Ypf^^ Geêch. der N. T. bl. io4. Zametigell. Bocke^hloed^
bokkenblo^ed , I d. 220.
BOGKJEN, bakken, buigen, I d. 4i, 78, i53, 222. Verl. Tijd
en Deelw. Bocle, — BrederOf heeft ook Boelen j meer dan
eens, Kilinam Boeien u e. Builen^ inclinare Te.
BOCHT, een bogt, kromte, I d. 161, 1 96.
BOL), bod, ruimte, I d. 120«
BÔO. een bed, I d, 168, 175, i84, 210, 219. II d. 7i , enz,
Meervt , Bodden , II d. 95 • Zie Bed, V. fa, Bóddjenj bedden ^
neder- of te bedde leggen, I d. 216.
COüOE, (met een dofie o) arbeid, zwaar werk, gedoof^ I d.
2o3. — Bodder ^ arbeider, (laaf, werk-ezel, Il d. 85« —
Boddrye^ werkzaamheid, moeite, arbeid, II d. nj, —
Boddjenj (looven, flaven , arbeiden, I d. i55, 182, II d«
5^, 85, 90, 99. Vergel. ÏV asfenbergh ^ Idiot. in Bodden.
BOOE, zie Hijmmel'hode ^ enz.
BOECK, ceo boek, I d. 62, 96. H d. 44, 46, 98, 102. ^
^'aamv. Boecks ^ II d. 46. Meerv. Boecten ^ II d. 43, 47,
enz. Hiervoor vindt men II d. 11, bij den Grammaticas,
Boec* en *t Verkleïnw. Boeci/ce. — Zamengell, Boeck'-bledj
eene bladzij van een boek; een bock, i d» 218. — BoecL^
leafy een blad eens boeks , Meery, Bocch-Ieaven,^ II d. 107.
I d. 91. — Boeck-fïoyinge ^ de fpelling , Voorr. — BoecL'^/loay^
mge ^ elk geschrijf, geschrift, boek, brief, il d, 43 , 46, 68»
BOELE , boedel. Zie IJnbocle.
BOERRE, een buur, gehuur, nabuur, I d. 52, 172. Zie Ney^
boerre. — Boerren^ buurt, gebuurte, I d. 5i. Maprlant III
aant, 21, Buer ^ cafa. Vcrgel. kVasfenb. Bijdr. II, bl. 25,
Tolg, — Boertie j hetzelfde, I d. 25, 107, 172. Cais , l J.
125, b. en 25o c, Buerte. ^— Zamcngelu Boer-IJiie , buur^
Bo. ij
•lieden} ticÏDtt l^. 4g$ 65. . A. 3« Beorh-^leode^ popalare8«.
* Gebeor% convïtftf hospes, Qeh^orfcipe ^ coen», comriviumi d«
^ i. zamenlevtng. Verhel. BUderdijk ^ Gefïacht. der N. bl. 255,
• In Waattedribb. bL 43 leeü men thans JBuwrljoe^ 'geheel
legende uitspraak aan» — jBo«r-77jai} » . buurmaD , I d. 67.
Zie Kétiaan in Buer, BuerUeden^ Buernutfu
BOERD, een boord, bord, berd, plank, I d. 74. Eng. Board ^
asfer, tabola feciUis. A. S. Breed ^ Bred^ ALexii* Brei. Zie
Jutnus» Kiliaanj Berdy Bord^ Bred»^ DeminuU Boerdle^
' plankje, I d. 76. -* ilfrzer/a/z^ gebruikt, II d. 5i4, 5, Berdt
Toor Öchilderi) , ^ Scfailderbord , ook nog op ondei'scheidene
plaatsen in ons Vaderland cenvoodig Bord genoemd , om dat
men oudtijds op een plank of Bord fchildjin'de. Vs. 11 noemt
hij het Barde. Wegens de fpireek manier : ie borde comen^
te berde brim^en. Huydecoper op Melis Stote^ VI, 933«
BOERDE, boord, kant, rand, I d. io3 , iq5 , 209. II d« 5i,
Eng. Border j fitiis, terminus, extremitas. lAt Juniua. Kili"
aam Boord ^ margo, ora. Alelia *S^a^e , . l V , 83o , jta fijn
bort [Alkem. boert) hebben^ aan zijne zijde hebben. Zamen**
geiV. Boerde^folj boorde- vol I d. 170, dat is, toI tot aaa
<leD rand,
BOESEME, boea'mey boezem, I d. 98« A. S. Boforru TAe Ju^
nius. Baardi^ Deugdenfp. bl. 174, en 587, Éofenu Komt
hiervan 't bekende Frielche woord Boes/e , dat men in de
Sleden uitfpreekt Buife . of liever Buis/e^ voor zak? of
komt dit van Biiafe ^ pyxis? Vergel. Juniua in Box^ fVas^
fenb. Idiot. in Buife ^ en tVeüand in Bu^^
BOETJEN, boeten, verbeteren, hersteilen. Zie Forijeitel-'
boetjen. KiUaan : Boeten , Boet/en , Butfen : farcire. Behoort
tot Bety Bat^ Baet. Zie Juniua in Beate. Maerlant II ^
17.^, 12, gebruikt Boeien voor ondersteuueu, onderhouden,
' nooddruft geven , Vergel. Vs, 18. Wegens de verdere be-
' teekenbfen zie men TV eiland ^en anderen. — Boeie ^ verbe-
tering, berouw. — Zamengeft. Boei^firddig ^ boetvaardig, ge-
reed en geneigd om zich te beteren, I d. 112, i84. -* Buei^
firddiglieyte^ boetvaardigheid, I d, 160.
BOET, band, kluister, I d. 111. ZamengeU. Boey^iried^ I d»
87, Dijn boey^tried iz folfpénne ^ de di*aad , waarmede gij
gekluisterd zmt worden , is reeds afgefponnen*
6# Ba.
||OEUSSE-K.O\L, ktbnis-kool, brasGca capiuu, I d. 66.
Zie Kiäaan in Kabuijê^iooL Janiuê in Cabbage^ ctalis^
brasfica. — * Baarde^ bL 199 ^ INo naal^cks^ foo men Crat^
de ^e^tf Tan Btujê/e^iool en kennen. BL 9989 fij Tallea
door den gorgel Yueten , gelijk het vqer nyt een bevroiea
Buii^pe^kooU Van der reen , Raadê. bl. 89 gebmikt Buife^
hooU Van daar noemt men den bovenften top des torene
Tan Deinum wegens de gelqkheid : Deinumer BmekooL
JVeUand leidt dit woord af van Kabuia , een klein Tcrtrek ^
om wat voorraad in te beiden. Küiaan en Junitis van Gs**
hoche y Cabefa^ cabo, caput; welke hnüXe afleiding Termoe-
delijk meer bnval zal Tinden, wegens de gelijkheid , welke
eciie kool heeft met het hoofd.
BOëYTöëN, butfen^ boifen* kloppen , (laan, I d. 5i. Ki^
liaan y in Boetfe^ u e« Bui/e^ taber: Boocten^ Bohen^ tnn-
dere« pairai*e : Booten ^ malleo coDtiindere: Bot/e j BtUje^
f^ulfatio: Botfen^ Bat pen ^ puUare. Vergel. IVasfenb. Bgdr.
I d. 'IK Zie BufPtJhn.
BOEIJTTE, Luiten, zonder, Td. 25, 57, 58, 59,7*. Zie Buutte.
BOEYTTER,' butler, boter, I d. 65, 66. 't Schijnt rea^
boeytter oone beame, Cats I, 4^9, b. 't Is al bo/er tot den
boom. Een algemeen bekend fprcekwooi'd. Kamphuazen^
Pfalm. bl. 161, gebruikt Bufler^ dat in Frieslanus Steden
zeer gebruikelijk is. kVaatze Gribb. bl. 8 Buwtter; doch
bl. 56 B uw tin
BOFFE» een bof, pof, flag, val, I d. 2i5. BoJ yslu vnand*
lijkhcid, Jlooft N. II. (i656; bl. 487. Oj) een bof. Hooft ^
hl. 134, en Bredero, Slomm. Ridd. bij mg bl. 458, en op
de wiäle bof. Hooft, bl. 4S5, Brede 10 , bl. 44i. Vergeu
Killaan, in Bq/, Teutoniftfa /\n Buff, Jtmius j \ï\ B'fjfet, Pu/ f,
Itebnjt, en Barman , aanmerk, op de .V. T. Il d. bl. 28«
BOL, bol, concavus , ld, Gj , 77, hól oer bóL praeccps. V.
h. het VV. W. Bólfjen , dat met hól/jen meermalen is vcrcc-
nigd, h. V. I d. 7J, i56, Hóllje in Bôl!]e , holie-bollen,
praecipitari. Ktliaan^ Bollen, volvere, rota re.
BÔLE, een bol; fchrandero en bckwaïiie knaap, I d. 4. Men
gebruikt dit W. ook in de bcteekcnis van IKiltebrood. Zïo
tf^asfhnb, Idiot. in Bol, In beide beteokeuislen behoort het
tot liol, kloot, bal, hoofd. Kiliaan ^ Bol, — Bolle, globus-
caput, V, h, Bolle-lrolle ^ boUe-krulle, I d. 54, BoUe^kroUe
holle ^ fcboone UaDknabootfende woorden. Nog z^t men:
Een Irulle^boK — * O Bole^ dy gean hoe! heeft een fpreak^
acbtig voorkomen y en nvordt faier^ zoo 'l Ichijoiy als Tos*
A.%.
fchenwerplel gebmikt,
B6LLJEN, bebagen, bevalleny wel aanllftan, I cl. 97, Br^de^»
ro^ Klucht van Siimen fonder Joetigh. Sou ïitqn dat niet
hotten? Cata^ I o. bl. 435 1 b. Acnl des voermans bees
gefchaly Mt den minoaar niet met al.
BALLJEN, bulken, mugire» boare, 1 d. />7. Voor Bókhjerif
betzelfde met Bdlchjen^ Bdlizen» Zie ald. Hier mede Haan
ook in verbind tenis ons 00de Baaien^ Bolderen^ Bulderen.
Het Lat. Boare^ Baubaru Het Griekfcbc iSo^f, /Sotv^fiv:
•Ue klauknabootfendc woorden, van Bo. Vergel. Junius^
in Batp/e,
BOLLE, f met een doffe o) een buL V. b. BoUe^beclf .een
bulle^bek , bek van eenen bol, ld. 67, ons BuüebaJk, Bre^»
dcro. KJ. van Symen: Fy gbn BuUe^bachl BuUs'^fnan
gebmikt Calê meermajien' voor Spoot. Vergel. Amiuêj in
Bult^ JVaMfenh. Idiot. in Bolle. Voeg bn de daar aange-
voerde voorbeelden nog fVaatze Gribö. ÉrüL bl. 63 9 Bol^
k»keal.
BOL-WIRCKJEN, met een bolwerk voorzien; Figanrl. om-
ringen, omgeven, II d. 66. Gabbema^ gebruikt Beboht>er'^
ten 9 in KJioos Iraanij bl. 58. KUiaani BebolfPerclen ^ ag-
gere five vallo nionire* Verge/* Juniua in BuUumrcl ^ mu*
nimentum, en Sconce^ idem.
BONCK, bonk, been, os, I d. 54» Baardi^ bh 159, Soo
lang dat U buijt, foo naukens om U bonelen fluit. Voor
been. Jc/ienkely crus, vindt men bet ook elders.
BONGE, blaas, pisblaas, II d. 106. ^'aatze Gribb. bl. 4,
65. Xjille^p^plcrê-bonge U een zakpijp, doedelaak, I Î 1.
Vergel. Wasjenb. Idiot. in Bonge.
BON7JEN, bonzen, 1 d. 88.
BOORT, boort. II d. 11. Zie Boerd.
BOPPA, boveu. I d. i3, 19, 74, enz. Il d. 69. — ^oppe^
idem, i d. 56, 48, 72, enz. In fVasfenb. Bijdr. 1 St.
155« 1599 leest men bij verkorting Bop^ hoewel men er ook
Boppe vindt, b. v. bl. i44, i57, 162. — V. d. bij onzen
Oicbter^ Fkn boppene^ van boven. I d« 219, 222. II cL
6f Bo.
889 9.1 9 ent. Ney boppen^ naaf boven, I d. ^i. Boppe
ndetie^ boven mate, 1 d. i49« Bopper/ie^ bovenlte, hoog-
Ile, II d 54, 99. Muwlh^bopperat ^ het gehemelte, ld. 94,
fiORGL, een borg, praes, vas, fponfor, I d, 210« Junius en
KiÜaan^ in Borge. V. h« t^rborghen^ h^ Stohe ^ VI, 1280,
voor Borg ftehen.
BOllGE, burg, flot, kasteel, Herktc, I d. 112, ii5. RUiaan^
Borgj Borghty arx, SaJen en Borg/èen vereenigt Maerimt,
I , i58, 37.
BOttLLE, een borrel, een blaasje. V. d. Borlt^M^ een
blaasje, of belletje op het water. Figunrl. i^agcluerij ^ ge^
poch, gcsnoef, I d. 5o. Van hier bij Kiliaan^ liorkn^
clatiiarc, vociferari. Zie Bel ^ fVetter^-borae ^ fVijnborlk. JBor-'
telen ^ voor bullirc, ebnllire, b^ Cata ^ Bredero en anderen ^
is ivekend.
BORN-DOBBE. een born^put, water-bron, fontein, I d. iqi.
Vcrgel. behalve Klliaan in V., Ypey ^ Gefclu der iV, 1\ bl.
95. Born gebruikt ook C//*, I d. 573, a. Starter^ bL 98 ,
en anderen. Zie Hoarne en Dobbe.
BORDOKR-VVmCK, borduurwerk, borduurfrl, I d. 217. Bc-
hoort tot Boerdj bord, raam. KiL Borduereny Borduer^
we reten.
B0U5T, de borst, I d. 25, 4i, 5i , 60, enz. Borsten TOor
manunae. li^aatze Gribb. bl. 66.
.BORbTJEN. barsten, fcbeuren, fplljlen, ld. 78, 90, U d.
'^j n 91. Kiäaan. Barsten^ bersten^ Borsten ^ rumpi. Cats
ook Borsten^ I d. bi. i5i, b, enz,
BORTTJEIV, cïg. opfpringen; dartelen; Tpelen , gelijk de kin-
deren. Zich vlug eu luchtig bewegen, Il d. 87, 90. Voorts
van de Jcu-^d, i pelen, boerteii , Jlocijen, I d. 2 , 5x J Vaatte
Gribb. bl. 5. Met is hetzelfde met lioerten^ oulings Boer"
den ^ iocari, ludere : met Borten. waarvan het voortdurend
W. VV, Bor telen ^ bij Kiliaan^ vertaald door tumultuari , ae-
Iliiare , agilaii. Vergel, l^'asfenb, Bi/dr, II, 4i , die het
fchijiit te nemen voor Boruljen^ en afleidt van Born. bern,
kind. — V. h. Borllijch^ Ipeelzick, boertig, l d. 7, 3o, 3i,
54. II d. 61, 71. — ■ Bori-rrauive ^ fpeelluig, i'peelgoed , cre-
punJia, Il d, 91,, V^erled. Tijd en Dcclvv. Borlte.
BU^ïC , een bosch , lylva , Il d. 11. Verkleinw. Bo/cilce, Bosck
vindt men, I d. 4'i, 62, itïo, 120. Voorts Leteckent het,
Bo. 63
uit aanmerking dnt er ia een bosdi Tele boontea staan « ook
eene menigte ^ eenen hoop^ b» y. I d. 55 9 76« i8o. V. d.
Gear^boscifen'-^ Qualfler-'hoscten -^ Stjonct^Jógfe'^boaclen^
Zie ald. Wat voorts de uirgang ilce in BofcUce aangaat,
deze vindt men reeds bij de Ouden, Maerlant b. t. il d,
bl. 118, TS. 11, Visjcelkine^ piseiculi.
BOT« bol, dom, I d. 70, 98. V, li. Bolt jen j bot noemen,
Toor dom nitrcbelden, ld. 70. Voor f e veeU b. v. Dat \a
io bot» Ldbben f en ji, Yêbranta^ bU 68 , dat is, te groj ^ te
erg„ 88, enz.
BOTZIN, een boitje^ eene mnnt van vier duiten waarde,' II
d. 4, .11. VergeL IVaafenberh Idiot. in V.
BOÜN. In de Ipreekwijze Roun ijn V boim^ waarvoor de
Oicbter, ingevolge zijne gewone Jpelling, had moeten i'chrij-
\cn Ruwn ijn '/ buwn^ d. 1. rond. in 't wild, volkomen in
de war, als een dolleman, ld. 4, — Dit Boun^ of Buwn
behoort vermoedeliik tot Boud^ w. v. Bonden ^ Boufen^
Boiupen, welk laatAe , nog in Friesland zeer bekende, woord
gebezigd wordt van runderen^ wanneer dezelve, door mag-
gen en vliegen geplaagd, met den Ila<irt om boog, door het
land been en weder loopen, al waren zi) dol eu worst. In
dit geval z^eggen de Frielche Landlieden: De kv boutpe ^ ook
ik Ky habbe de bouw. Dit Bouwen nu is, volgens eene ge«
wone zamentrekking in Friesland , Buu>n, Hiertoe breng ik
ook het woord Bouwen, een Repende tabberd, vronwcn-rok,
Cijclas, veslis longa , ipatioia, Kil. De wortel is Bo, waar-?
van ook Booê^ H. D. Bald, ook ons oude Bald. Kiliaan^
Bald^ vet. i. q. Boude j audax. — Bïesbout is hij KUiaafï
fearabaens alis Itrepitans, et cum maximo ïmpetu ac iliïdore
volans, q. d. ürldulum telum. V. d. Blesbouten, diseurrere
. cum impetu et tlrcpitu. Bies^ of liever B ij z^ bouwen , voor
veel leven ^ beweging, geraas malen ^ roerig *ijn, is, meen
ik, nog in Friesland in gebruik. Vergel. verder Kiliaan ia
Bout" gaten , Bout^aerfen. Junius, ia Boun. Dat het woord
Bouw, in liolland in gebruik was, leert Hooft, N. 11. bl,
i56. 't Was in den bouw, met de benis en den filoedtraadt*
BOUT, een, bout, bot, van het fchoudcrblad, been; Kiliaan
vertaalt het door caput fcapulae — en fcmnr, coxa. V. h.
wordt dit woord voor den arm hij menfvhen\ voor een voor
-T _ - 7- * A j !•: J-- j' 1 :!.. - ,1^ -./ /_ u;:
6i Bo. Bb.
▼ogelem Voorts wegens de fnelhiid ook Toor een' ftJdchi ^
pijU Zie Kiäaan^ in Boui^ Bout'-pyL Vergel. PVnêfi-n'^
berghn in l'pecimine PhiloL Patr» pag. 39. EioJeliik beiee-
kent het ook neg een getiefd voonverp^ b. v. V'roiiw of
Meisje^ dat men in zijne armen knelt. Vergel. Bilderdqk^
Gejlachtli/nt der N. tiaamw. in tioat. — Van dit alles vindt
men voorbeelden bij onzen Dichter. Voor arnt^ I d. 8» ll
d. 71. Voor Boui^ wUdbraad^ caro ferina , I d. 87. Voor
JcMchi ^ pi/1% I d. 5o. 100. Voor ecne geliefde % äef% I d,
3,89 35 9 29. In Noordholland gebruikt men dit laatstt
niet alleen van vroiuveüjhe ^ maar zelfs ook van Tnanneli/he
voortverpen onzer liefde. Zie Lij lle^ BoiUhjer.
BOUWJEM, boawen « timmeren, llichten, I d. 18, iGlf 20i.«
Zich verlaten op iemand, vertronwèn, I d. 46, 99, ito«
i44« 197, 229. Verled. Tijd Bouu^Cy Oeelw. Bouwde doth
om 't Rijm Boud^ I d. 95. — Boiuve ^ een gebouw, gellicdity
I d. 24, 107, 110, »22 y enz. Bouw voor bouwland , ^^^t
I d. 174.
BOYEME, de bodem van een vat, II d. 87. Zie Beame. —
ZamengelU Boyem^ leas ^hodemXoos ^ zonder bodem « II d« ii4.
BRABIER, een barbier, baardlckerer, 1 d. 6v^. Slaat in ver-
bindtcnis met het Lat. Barlm. Onze Dichter laat zijnen
Landman zoo Iprcken, voor Barbier.
BRiEGEMAN, Bruidegom, I d. 2, 73. II d. 59. Zie fVei^
land^ Bilderdijh^ en anderen.
BR AGE ARJEN « pronken, pralen over Ilraat, trotschelijk daar
heen treden, ld. 56. Zie de Lijst der uiiheem/che woorden*
BRâN, de brand, I d. 33, 58, 123, II d. 56, 66, enz. —
Brdn-ceffer^ brandofl'er, I d. i63. Zie Baern^cejffer.^*
Brdnjen^ branden, ardere, I d, 219, zie Baernen.
BR AVE ARJEN, braveren, trotlercn, zegepralen, I d. 2o5«
Zïe de H]ét der U. IV.
BREA, brood, 1 d. 110, 112, 129, enz. In fVasfenb. Bijdr.
I St. bl. i42 , en IVaatze Gribb. bl. 43 , Brce. VergeU
Ypeij Gefckied. der N. T. bl. 101 , Hoeujft^ Taalt. Aan^
merk. bt 9. — Zamengeft. Brea-dronclenheyt ^ brooddron-
kenheiJ, II d* 83. Dat het met Braden^ Fricsch Brieden ^
in verbind tenis Haat, is liekend.
BREACKLE, braak, braaklaud, 1 d, 174, 229, Behoort (ot
Breken. Zie Junius in Breake, frangere, en Kiiiaan.
«Ktbu «Co
BK£CKEN, breken, I 3. lO, St 9 <ft5, $4, et».
Tijd Brifl , I d. 96 , 86. II d. 66. Deelw. BrU/en , I d,
if8. II d. 69« lil. Brectjen ^ h(dtzel(óe^ I d« tta?» VergèL
Ypey^ Geloh. der N. T. hl. laS, Noot, en JVasfejA. läsot^
in Sr^L Miertoe bi^.hoort ook Bneojen^ lieirer Êthzjén^
Jirijzekn* A. S« Brecan. V. h. Brectüjch ^ breekbaar^ on
ori'-breckègk. Zie ald. Breek ^ cenc breuJkj ld, 78.^ — öe-
irffX*y vitiuniy I d. 5i, 68.—^ gebrek^ be/wefte.^ nood^ b. v«
Breek habbe^ noodig hebben, indigere, II d. 45. Zao -vindt
men het reeds bij Maerlnnt , lfe/Ê> Stohe^ en afndere Oaden*.
Vei^eL Cügr^ett^ Bi/dr. tot de O. N. Letterk. bl. 598, Noot.
BREEO , breeder , alderbreedat , II d. jj. Zie JSrze.
BREED, bruid, fponfa, no?B nnpta, ld. 3, S, 7?, II d, 59«
fVaatze Gribb. bL i5, Breydy zoo «Is men het thans nog
nitforeekt. Maerlant^ Bruut ^ H, 3i5, 53« Srudecleet ^
brudoftskieed , dezelfde, II d, i4i , 53. Vergel. Junius ia
Bride. — ZamengeA:. Breed^oiaedj biniid skieed , I d. 48«
BR EGGE, een brug, II d. \\. Maerlant^ H, 542, 5\f
Brucgè. Dit pleit voor de afleiding van Brt^kea. Zie fVei^
land. BUdera^ky in zijne Gejlachtlgêl ^ neemt het als ware
bet beruggingy iodorfatio.
BR ET, een gebroed, gebroedfel, I d. 61, 81, 96. Waaferäi.
Idiot. in Broed. Men vindt ook bij onzen Dichter Brotf
l d. i5i, 167. Cägneft y 1. 1. bl. 80, 170, Noot,
BREYDJEN, breiden, weven, texere, ncctere. Flguurl. ver-
yafirdigen, bereiden, maken, contexere^ conficere, parare,
I d. 230. Zoo zegt Kamphuijzen^ St. Rgm. IV. d. bl. 30 «
Vallirik^breijdera. Den toom bregden^ Hoojtf Ged. 78.
Melis Stohe gebruikt het woord u>even zoo voor bewerken ^
' be/ioken^ enz. III, ii87, V, 449. VI, io56. Hoqfi Gei Sap
jSToodt brei/den.
BREYNE, het Brein, I d. iS, 327. Baardt Deugdenfp. bl.
61, 54*. Bragem. Kiiiaan^ Bregh^^ Breghen\ Èreijne.
Brijne. jifegabuch^ bl. 194 Brin. O. P\ W, Brein.
BRIE, breed I ld. 65, 72, l57, enz. Brie gean^ I d. 73
beleekcnt trotsch , prachtig , weidsch zgn in zijrC flaat , U^
ven f kieeding ; een /chitterend leven poeren. Cats I d« 569, a.
Hij kreeg verlies ter zee, hij (weeg het bitter leet|
Des ffingfi fijn jonge ttou geduengb even breet.
66 Bm.
Waot Btêêi beteekent op zich zelf bii Cats en anderea ^
pmchtig^ weidêch^ tt^Uuêtig. Zie ouder anderen, Cdt9^ I
d. 558 « b j 563 , e. — IJn U brie , Longe lateqne , wijd ea
iqd, I d. i57. A. S. Brad^ Breed. Juniuê in Braide.
BRlËOti^N, b roeden « ai ib roeden, I d. 53, 66, 174, 183, 997«
Braden, ro^sien, bedr. Vf. W. II d« 116, frigere, torrere;
maar ou^^-ijd. voor Braden ^ lieet zrjn^ ld. 31. II d^ 6i.
V« 11.- Bri)d^pa,ntêe ^ braadpan, fartago. Voorr. van Gab"
BRIf£F, een brief, II d, 67, 68, enx. Wegens den oorfprong
van dit woord van 't IVlidden-eetiwrclie Breve ^ zie men
Ypeg, Gelbh. derN. T.bl. 528, Noot, BiUlerdijh, GeJladU-^
lyat^ en fVeUand. Ik vind het in andei*e Fr. Stukken onzg*-
dig *t Brief, — > Van hier Briejkjen , brieven Ich rijven , II o*
52. Kiliaan^ Brieuen^ literis ügniücare. Zie de Aanieek^
van Sleenwinkel op Uaerlantj III, aant» 38.
BRIESSCHJEN, brielchen. Dit woord wordt bn onze O. Sclmï-
Ters gebruikt voor elk ftcrk en doordringena geluid ; geraas^
getier. B. v. Maerlant ^ II, i55, 60, Doe gingen fi brieejeen
en ffaperiy d. i. fcbreeuwen en razen. II, 242, 126, Die
moer brieste^ enz. Dezelve gebruikt het van eenen Stier ^
dus voor bullen. I, 160, 23. Onze Dichter voor het brul^
len van eenen jongen Leeuw, I d. 208. TeutOiiièla^ Bree'»
fclien^ ruglrc. Aanverwant is Brinagjen. Zie ald.
BnIËZJEN, brijzelen , Terbri|zelen , vermorzelen, I d.gg, i55^
Brijfeien vindt men in Broer Cornelis gefcli. I d. 281^ ea
bq Kamphuyzeriy PJalnu bl. 6. Breyzeleriy b^ Kamph. t, a«
p. bl. 10. — V. d. bg CalSy I d. 53i, a. Niet een brijjel^
d. L niets Sibijlla van Grleihuijfen ^ in Klioos iraam^ bh
309, Te briesP/en on te branden. Kiliaany Breufelen^ i, e»
Brijfeien. — ilier van nog in Fr. gebruikelijk Brojeljen^ BrO'^
fehg. Kihaany Brofelen, Zie Br eden en To-oriezele.
finlL, een bril, coufpicillum, ld. 5i, II d. m. C4 Ham^
coniuê in FriJiUy fol. 84 veiTo vindt mcw B rollen. Van hier
de bekende brug in Leeuwarden, nog heden genoemd de
Brolj wegens de gelijkheid, welke dez<,^lve hccit aan eenen
bril, uil hoofde der 2 pijpen, geweiven, of bogen, welke
loopen, de ecne naar het Saauit^^ en de andere naar de
JVcefe^ Zoo eene is er ook in Fraueker. Belangrrik en vcJ
waarheid is hel, >yat Hamconius zegt in Frifiay 1. 1.
B». ^
■ ' ■ " Eratqne
. Porta olim et rivis et pontibuê inclnta ftratiSf
Quofl vulgo t forma Brolhê dixere Piposijxe\
^(amqao ano bi , binis falgebant arcuous illï ,
Franekerae quales et adbuc Jjeoi^ardiae babcntim
ïVaêfenhergh ia IdioU Toce Brol geeft .eene andere aflei«*
ding op.
BRINGEJN, brengen, ld. 53, 6«, 78, 85, enz. Verlcd.
Tqd Brocht^ I d. 339 86, 191. II d. 65* Deelwoord BrociU^
'ld. i4, 109. n d. 78, |8o^ In den Zuidhoek van Frietl.
zegt men brooiten voor hrochu Zie ff^asjenb. Bgdr. I,
i58* Ba onze Ouden , ja zelfs bq de latereo , leest men dik<»
maals Bringen^ en Gliebringeru In de Budn van fVaê^
Jenb, I , i43 Bringen , bl« 1 63 Brijnge , welK laaifte in Zee-
land nog geboord wordt. Bringen ormne doden (tbans om
^t kif en 5.) Maerlanij II, .163, 4,
BRINSGJEN, briefcben« liinuire, ld. S'j. Figuurl. tieren,
razen , fcbreeuwen ,. I d» 78. Bredero in Lucelte , En bron»
[ten dies te blyer; van een paard. Halma j Bronfien; van
lierten en binden. Zie ^V eiland in Bronêt. Kiliaan ^ Brins--
/tf/2, i. e. Briejclien^ binnire. Dezelve, kV renfclien\f fVrin^
'Jc/ien^ binnire. Zie op 't woord Wrinsglen,
BHOAR en BKOARE. broeder, I d. 1, 18, 56, 61, enz.
II d. 5o, 73, enz. Meerv. Broarren^ L d# 175. Maerlant en
anderen, Broder ^ Broderjcap. — Broar^mijn^ broeder-mijn,
I d. 53. Hoewel dit bier Ironisch gebruikt wordt, be-
teekent bet elders zekere gemcenzaambeid • zoo dat men bet
onderde vkitvoorden kan rangfcbikken. Ciignett ^ Bqdr. tot
de O. Holl. Lettcrk. Fab. xr , vs. 3 , bl. 67 f
God boudi« lieve broeder mijn!
Van der Veen^ Sinneb, bL i44.
Soo trecken vast an eene lijn
De Icbijnende krakeelders.
En naderband is 't Broeder myny
Geleek de Kamer ipeelders.
Dit Broeder^mijn blijft nog beden in gebruik. TVasfenb.
JJi/dr. II, 33, Wegens bet woord zelf zie men Ypeg j Gefch,
der N. T. bl. 96. — ZamengeR, Broarre^Jree^ broedermin.
vrpp/?i> onder hmpdfirs. I d. 1^7.^ -.*. Braar»-' Conn ^ broftdppc
69> Jll.
soon , neer« anders gratanid Mgg^ l d« 54» •*- Hfiofi ge^
bmikt in zijno Gedic/iien bL 84» aldot : O LandUen mgnt
BROËC!C,eeD broek, ld. 5i. Vergel tVcfpsnb. Bgdr. Il, 3».
BROVIJEN, brommen, ld, 2069 van bmifend water. Fi^^aaii»
I, 337, (van God) Ipreken in sijoeQ toren, grimmig sqn.
Teuioniêiaj Brammen^ grqmen als een lewe off heite« xn*
gire. KUiaan. Brammen^ Brummelen^ rugire, mngire —
Aanverwant Bremrnen^ binnire, rogire« mugtre — fonitani,
edere. In 't Grieksch jä^lutiy. Lat. fremere. 0[ bromi dal
niet genoeg. Hoq/i ^ Gedichi. bl. 12 5« Bremnwa^ deielf*
• de, bl« 333.
BROÜVIR, een bronwer, II 5.
BRULLOFT, bruiloft, I d. 1. Maerlani, n, 59, 18, Äm-
hc/ii. II, 1089 5, Bruluchi. Vergelqk CUgnett ^ Bqdr. tot
de O. N. Letterk. bl. 48, Noot. ii^aatze Gribö. BnUofU^
V. d« Bniäoftjen^ bruiloft houden, I d. 1.
BRUWGK.EN, gebruiken, I d. 30, 73, 89, ii?» enz. Briupeh-
jerij hetzelfde, I d. 39. II tt. 56, 67, 100. V«rled« Tijd
BruwcklCj II d. 73. Oeelw. BruwckL Kiäaan^ Brullen ^
februiten^ uti. jyaafenb. Idioi, in voce. Briujcken ^ «on-
er augmcut, vindt men bij Brederoj Hooft ^ coz. menigma-
Icn. — Bruu^ler^ een gebrtiikcr, die van een ander iets
gebruikt. Il d. 116, alwaar het tegen Eigenaar overHaat. —
Bfuwckma^ het gebruik, I d. 196. Bruwctme^ II d« gSf
iii. — BniwchVre ^ gebruikbaar, I d. 330.
BRÜVVZJEX, brniien, (van een fchip dat de golven doorklieft)
I d. 43. (van de onnnimige zee} l d. i53, i56. Kitiaan^
Broefkn^ Bruijfen. 'L\q Rtm^z^bruwz-gMirtjerif en //d/-
hó'-oruwz.
BRCIJÎCN, liaan, kloppen, I d. 5?» Vergel. Wasfenh. Bijdr.
II, I2. Wegens de overige beteekcnisli'ii , die menigvuldig
zijn , zie men VytiLand eo anderen. Maar men vindt dït
woord Ibms zeldzaam gebruikt. Ik zal uit IVaatze (JribbtrlSi
eenige voorheeldcu geven. BI, 69, Oat bruijen y en bU 6,
dy bruyy dat ding. die zaak, dat gehaspel , gemaal. Bl. i3 ,
Naet yen bruVy met met al. BI. 8i. Het for bruyery ^
(fic) ding, zaak, goed. Bl. 4i , immen earne niey bruyèn^
ergens mede hweÜen^ plagen y /oppen y en zoo ook bl, 48,
54, enz;
BRÜIJN, BRüHNE, bruin, furvus, fuscas, ld. i5, 5-.
tv. 69
fiUFFLE ^ een bnflnel. Figaurh een onbeA^hoft xnensch ^ II d; 94«
fiULT-SECK, ecQ bultsaky fchecpsbed ; in 't alg. een bed^
II d» q5« KUiaan^ BtUte.
BURGhft, oen bnrger, Woorr. v,GabBema. — V. d. Burfferê^
leêi^ bargerlast, burgerplîgt, Id*. 65. In de E^dr^ ▼• Pf^aa-^
psnb. I Su bl. 167« 1699 leest men ook burger.
BIJWCK, de boik, I d« 1 , 4, 9 9 29, cnas. Hier voor leest
men II d. bl. 11, BuCj waarmede wel overecnHenU Buhe
bq Maerhnt» '^ Zamengeft* Buwck^J ruchle ^ vruclildesbuiks;
kinderen y I d. 182« — BiM^ch^laeper ^ de Bniklappcr, I d. i.
Bredero ïn JeroUmo^ De Buijvk^fapper die is doodu —
Buwck^terme^ bnikdarm, bnarmoeder, I d. 217.
BUWCKJEN» benken, kloppen, hard flaaii, I d. 169, 33^«
I[ d. 64 , ^7. Verled. Tijd Buwcke , I d. 86. Deelw. BittPc
/«« I d. 2D0. Teuionïêiay Boeken^ cloppen, Ilaen, fm^ten^
iiiken, bonwen. En, Boicken^ cloppen, enz. KitLaan^ Bóa^
ferij Boffen^ Botten^ Jiuijen. Vergel. Juniué in BiUie.
Hooft ^ Botfen ^ bl. ^oS. — V. b. In Buwde ^ oone Tiolle y
een buide, ontfe; buil of deuk. Vergel. TVaaJenb. Idiot^ m
Buide^ Elders vindt men bq onzen Dicbter Buwtajen^ I d,
53, 99, 238, II d. 99« Zie Boeytsjen.
BUWGwEN, buigen, 1 d« 5^, 69, 98, 119* 128, enz. Ver-
led. Tqd én Deelw. Buwgge^ waarvau men echter bï) onzen
Dichter geen voorbeelden vindt. — M ae riant ^ I, 182, 46,
Bughen^ maar ook gebogen^ voor movere 9 adducere, II,
99, 7« Metiê Stoke^ VI, 1088, gheboglien. Bij CUgnett^
Bijdr. tot de O- Ned* Let ter k, bl; 5^7, Boeghen j en in de
I^oot Bogen. Catê^ I d. 177, a, Böogeny ofecurvare, de-»
primero» KiHaanj Boogen^ Bogen y Buijgenf Buegen^ flec-
tere, cnrvare. Van hier Booghzaam.hj^Hoqft^ 160, 426, enz»
In JVaefenb. Bijdr^ I , i52 , i65 , ook Boegen. Vergel. ff^ei/and^
BÜWKE, bond, gebonden. Verled. T^d en Deelw. van Bij^
nen. Zie ald; — Butvncy een verbond, I d. 191, 220.
Kiäaan^ Bond^ vinculum — foedns* Kamp/iuijfen ^ 67. Rijm.
bl, i63 y Alle banden , alle bonden , die men onder men-
fchen vind,
Z^n vergeefs, als ware llefdö d^ harten niet te
zamcn bind,
"PtnJm^ bK on^ . Kn 'r hnntl. . tntf^f \\^rt^ p#»tia nnpprprlir Al.
^o B ü. B T.
waarmen ook vindt Hei Bind^woord. Dexelfde gebraikt Bond
ook voor band^ P/alm bl. 93, Heeft bq bevalt «Is in eea
bond. — V. Il* Bjiiwnig ^ bondig, krachtig, ld. 108, i56«
II d« 53. Zie iiruwmg^buwnig^ — Buwne ^ eene bende,
een hoop, menigte , ld. 11, 87. TAe Fiunne-butvne ^ FjaetJu-*
buwne. KiUaan y Bande ^ Bende ^ turma* Verf;cl. Burman^
Aiinm, op de N. 2\ I d. bl. i5, volgg. Juniua in Band.
Zie Binde. — Bu^tnle^ ccn handel, bondel , I d. 33o, Ki^
liaan , Bendel ^ bondel ^ bund L
BUVVT, een buit, prooi, roof, I d. 78, 83, i!^6, 166, 17?,
enz. — Buwitej hetzelfde, I d. 180. H d. ii.S. Eng,
Boolle^ zie Junius. Kiliaan ^ Buei ^ Buijt. — Zamcngell,
Biiwt^roaife j II d. 74, — Buuftgjen^ bnit maken, rooven,
I d, Q07. Vergel. fortman j Taalk. aannu qp zijne DUJuL
MenireL hl. 58.
BUWl'TE, buiten; zonder; uitgezonderd, I d. 12, i5, i4,
29,39,40, enz. II d. 45 enz. Fen buwtlne ^ van buiten,
It d, io3. Zie Boeylte. — Zamengell, BuMfite^doar^ de
deur van 't koehuis of koeflal, ld. 11. — Buwtte^fuiun,^
bet koehuis, de kocHal, llalling, I d. 2.-^ BuMftte^wircken j
de buitenwerken , vcrfchaniingen , I d. 80.
Bl)WZE-IMA.NMEN, eigeul. hooze mannen; vervolg« fpooken;
herfenrchimmen , II d. bl. 1 15, Beus voor boos vindt men
meermalen, b. v, bij Baardt. Ook is het nog niet buiten
gebruik in Friesland,
BUUE, eene bui, een onwecrsvlaag y I d. 86. Kiliaan^ Buij^
de^ Buije. Kamphuijzen ^ Pfabn. 107, 279, 409, Buydt.
Deugde-buyden y Pfalm. bl. 35«
BY, ecue by , apis, I d. 175. B5 Melis Stole en anderen
Bie. H. Ö, Biene,
BY, bij, Voorzels. I d. 3, to, 55, enz. Zeer bekend is het
Frielche By gelijken of By ge/ijlsj d, i. bij voorbeeld;
even eens ; in vergelijking met. Zoo leest men hij JUe^is
Stoke^ I, 45 1 , Iii manieren en bi glieiike. Ciigneit ^ Bijdr.
iót de O. N, TaalL Voorber. XLiii, AI foudmenre bi/i/cx
laten Heken. — By voor door ^ b. v By mij y door mij, II d.
45, r. 4. Vergcl. Cligneit^ d. t. pi. fnleid. bl. 7, Noot. —
Bye ^ hij de, I d. 55, 61, enz. By er hdnne habbe ^ hn
de haiuf hebben, fecum liabere feu ferre, ad nianum ha-
bcre, II d. loj^ Bij IVasfenb. Bijdr. I, 157, By de /mand
Ca. Ge. Cu Cu 71
nemme^ ter Innd nemen, ruscipere. Zie Ter. — By Jo
Jierj in loo verre. Zie fVaafenb. t. a. p, 166. iïy aldien^
t. a. p. io5. 160, i65. — Zamengeft, jBy^cefter^ ten ach-
ter, jfîr i> by^aeftery er is overig, restat, rellquam eit,
II d. io5. — By^cejter blieiuve^ ten achteren blijven,
wegblijven, niet komen, II d. 46. By^blieiuven j bqblijven,
I d. 191. — By^geaiiy biggnan, nevensgaan, b. v, By^gean^
de rijniferake j nevensgaande gedichtje, II d. 44. — - Éy^tom'»
men^ bijkomen; gefchieden, accidere, I 91 9 Ho komt it by^
hoe komt het, wat is er de reden van? — By^ney^ bijna^*
II d. 99, 106, 111. By'-ney'^bdjn ^ bijna blind, I d. \'jo.
— By-JchrieiM^en ^ bijrehrijveny II d. 52. — By^flanne^
bqRancT, hulp, II d. 76. — By-u^enjerij bijwonen ^ tegen-
woordig zijn , jnteresfe, II d. yj. — By^wezzen^ bewezen ^
tegenwoordigheid, II d. 68. — By^-ijen^ bij een, zamen,
b. V. By-ijen ïieVje/ij bq een halen ^ II d. 48.
C.
CAANLIR, de kandelaar, II d« 5.
CftEL, CâELS, kalf, kalfs. Il d. 5. Zie Keaï.
GAY, GArS, fleutel, fleuiels. Il d. lo. Verkleinw. Cayce^
ald. Zie fVcu/ènb. Idiot in Kaai»
CELOIR, een kelder, II d. 3, 4.
CERL, een korrel, II d. 6. Meerv. cerkn. Anders Kern^
b^ Hooft zelfs kerren^ Vers. Ged. bh 564.
GERPIR, een karper, zekere visch, II d. 3.
GINGEL, een üogel, laan, buitenwal, I d. 79.
GUS, een zijsje, zeker vogeltje , I d. 69.
GISTE, eene kist, II d. 5.
CLUN, eene klink, repagnlnm yerfatile, II d. 11. Zie van
dit W. Huijdecoper op MeUe Stoke^ lil, 381.
GLIRCK, zie KUrck.
CLOG, eene klok, II d. 11.
CLUIG, II d. 11. Wat dit W« beteckenen moet, weet ik
niet. Misfchien moet men er voor lezen Cdnc of cling^
een kling, blanke lemmer van een degen; vervolg , een
heuvel. Zie Klinge.
CLUWö'NER, e^n kluizenaar, I d, 35, 5&
fm Co. Cb. Cu. Da«
CNATE« een knoop. Il d. 5. Zie KniUe.
COBC , koek , II- d. 10. Zie Kutrcla.
COUR, eene korf. Il d. ii. Zie Koen
CRAEGE, een kniak, knik, II d. ii. — - CrâecUng ^ een luni«
keling, ald«
CRAè^ÈR, een kramer. Il d. n« Zie Kreamer,
CRt:r, een kret, krat, II é. 11.
CRUUMTE, de kromte, II d. 5. Waaryoor S/ole^ VIII,
546 heeft cromme.
(^U, eene koe. Meerv. Cvt II d. 5, lo. Verkleinw. (uctf
bucula, II ^ 10. 3 5aamv. cuuz of cuusj U d. 6f 8*
Zie Kuuf.
CUPIRy een kuiper , II d. 3. Zie Kuupper.
D.
DA, doe, of zoo als men thans fchrijft, toen f tune, qanmy
ld. 1, 2, 4, 5, i5, 55, enz. Zoo ook in de Bijdr. Tan
fVaêfenb. I, i53, 169. Kn in de O. F. W, Uoewcl daar
ook gevonden wordt doe ^ beide in de bcteekenisfen van /)ma,
o/jf, wanneer ^ tenviji^ aldaar^ dochy enz. /^f^iäeramua f
Tho ^ wnarvan ons toen. Zie do»
DA, de, bepalend Lidwoord, I d. 46, 11 o. II d. 6, 65. In
de O. F. VV. ook voor rfie, dezcj deze/i^e» Zie De. '
DAED of DAET , eene daad , vindt men wel in de Bi^dr. viin
PVasfenb. I, i65 (daady en bl. i6o ^daaden) doch niet bij
onzen Dichter, tlie daarvoor gebruikt Z^/ec^e^. Zie ald. IMaarhet
afgeleide Daetlijck ^ dadelijk, terliond , leest men I d. 2^,
II d. 49-1 79. Waarvoor men bij Tijdgenooten vindt Date^
lijck. Ihans wordt dit bij verkorliag uitgelproken daelijvK
Hooft heelt daeielijch ^ actutiim, Eu De daeteüjcke Deiigfid j
Vers, Cred* 56q«
DAEDJEN oV Da'eTJEN, dooden, I d. 75, 96, 187, sou
II d. 112. Veiled, Tijd Daette ^ 1 d. 76 , want daet Haat
aldaar voor daette, Oeclw. Duet. Tegenwoordig zegt men
Deadjen. en Deyen. Zie dit elk op zijne plaats. In de O.
F. W. is het Daeda ^ hi daeth^ (cloodt) daedne ^ (gedood.)
DAEM, een dam, I d, 21. Junius^ Danun. V. h. zamengcH.-
Da. f7
Dnem^Peegf damflag, Fignurl. Rug, hardaefckïg, onverst**
lelijk 9 I d. i5i y II Ô2. De overdragt is genomen van een
Bund , of ander beest , dat luen niet dan mei geweld over
óen dam kan krijgen. Dit wooi*d zoowel als de geheele ge-
dachte is echt Friesch.
DAKT, deeg, fai'ina labacta, masfa, I d. 2i8. Hier voor
leest men , II d. 1 1 , Day, Kidaan , Deeg/u Teulonieta ^
Deych. Eng. Dougfu Zie Knetf^^daey^ktonte. -^ Van dit
woord hebben fommigen , b. v. de Uitgevers der O. F. W.
in pette Noot, op bi. 162, afgeleid hel Frielche W. W^
Daia j Daie^ o{ claija ^ dayen^ zoo als het in de O- F. W,
wordt gefpeld; doch die afleiding is te gekunfteld , en niet
overeenkomende met de eenvoudige denkbeelden der Oudheid*
Men boude bij vervolg üaeyen en doogerij (bij Kamphuij^
nen^ Pfabn. bl. 190, Hoojt ^ Gedic/uAi , en anderen, voor
«edoogen ^ duiden j ondergaan , ]9L zelfs onttfangen) voor één ea
etzelfde woord, maar van verschillend Dialect. Zoo zegt
men (volgens Hoeufft ^ Taalk. Aanmerk, bl. 8 Noot) in de
. Saronie van Breda , /iraaijen voor Jirooijen. De I , D en G
zijn wisselletters. Zoo komt van léaaife^looge (yXd^m.) Daetjen^
of daedjen , (bij inkorting Deyen) is ons dooden , foms ook
dooien. Naar mijn inzien is Doogen^ gedoogen^ hetzelfde
met Taugauj ga^taagan^ in 't Gloèsarium van Juniua ver-
taald door Jacere. De eerste beteekenis is dus doen , de
tweede laten doen^ toelaten ^ gedoogen» En^ juist deze be->
teek^enissen vindt men ook in bet Laiijnsche Facere^ bij CV-
cero^ Nepos en anderen; vooral in de Spreekwijze Egó ve-*
To Jacio oï faciam^ b. v. in vita Epaminondae, alwaar dit
voor permitto of pemättam wordt genomen. Verder in de
fpreekmanier Faviamus ^ hoc ita eese^ alwaar het voor conce'»
aamus'h* i. e. staat. Zoo zeggen wij. li zal /iet gedooq'en^
of niet gedoogen , voor toelaten j laten doen , of niet. Ja wat
meer is, ons Friefche D^'oen^ is hetzelfde met Taugan:
want dwagen is bij zamen trekking dwaen^ v. h. duen^ doen.
Het praesens Ind. is in 't Friesch Iet dog of dogge ^ M»
6. ik tauga. Van dit gevoelen is ook Juniua in zijn Gloa^
Jarium^ die er zeer krachtige redenen voor opgeeft, äcd ma-
num de tabula.
DftLLE< een daL vallis. I d. aao. Reeds bij MeUa StQke vindt
K
Da. Dk.
men op en dale. Zie Hufdecoper in eene Noot , TX « 4o8. ^
Kiäaan^ daei^ i e. da>\ val lis. StarUty Fr. lêuathof ^ bl*
i!^8, gebruikt het Verkleïnw. Dae/tje. Eng. Ua/e. Zie /u-
niua, Verd;el. Deüe ^ Dof. Dall^n^ valles. Hooft Ged. 5o,
D\r, dat, iliud, c£iiorl , Onzijdig Voornaamwoord vèn T)y ^ f
d. I 9 3, !^, 4, 5, enz,- Zameugeft Datte ^ dat de, ld. 320^
Dafietf voor dat het, I d. ^o. Daise ^ dat zijt I d. 7, 4i^
Dat^a o{ daf*s^ dat is, l d. 4i. DiUatu^ A^l gij, I d» 43.
Dat/Ie^ dat fze. l d. .5o. Dmaie (bij samentr.) i d. 4t. Dat
dit woori doorgaans thaus voor overtollig befchoowd woidt
iu vele gezeglen, is bekend; b. v. in eer dat ^ voor datf
ivaarom dat y waardoor dat ^ waarmede dat ^ het gene dnt^
hf*t ffene wor dai^ enz., waarvan men voorbeelden in over«
Yioed bij de Ouden kan viitdeii , meer bepaald bij onsea
Dichler, en in de Btjdr. van ff^aaflnlh, I bt. van bl. i4o
tot 1691. Het ware echter te wenfchen, dat men dit niet zoo
gedacht, en er zijne rchrrjfwijze uiet naar ingerigt had; wanf
dit dat heeft wezenlqke en onmiskenbare, ja onmisbare , be*
teekenis en nadruk. Vergel. Jülderdijk ^ Taal en Dichtt.
VerpvJueidenh. III, 49, volfsg.
DAUVVE, de (lauw, I d. 56, 73, i75. Zie Bow4^. — V. h.
Dauw jen en Dauwgjen ^ dauwen, onz. De Verled. Tijd
Daiiwge^ I d. i'^5. Zie Oer- Da uw g jen.
DAVEIUEN, daveren. V. h. Daver-^droanjeny dichterlifk^
dreunen dat het davert, eenvoudig, dreunen, daveren, 1 d»
i56. Kampfiuijzen^ Pfabm. bJ. 169, üm^erj/neet y voor da-
Vering, dreuning Onze Dichler liemint, Oiu den nudruk,
de zamenfieHing van twee Si^iionijme woorden , foras bi^ voor-
keur, b. V. irijz-gobbjen ^ Ruwz-bruwz-guwzjen^ holie-bolk ;-
Spijt'/pot-ratbjer ; Gruwck'juwckjen; Raeprjchraepy enz.
enz,
)E, de, bepalend Lidwoord, I d. 4, 18, enz. 2de Naamval
des ^ I d, t7 , 122. Il d. loï, io5 , lO"? , enz, Der^ der,
I d. 43. II d. 69. Doch meermalen Dtar^ I d. 4o, 89,
102, 2.^0. II d. t3 , enz. Ook eeos voor fp'icnsy II é:. S'j ^
JJear fersfen ick jearn lez, wiens gediclilcn , enz. Het On-
zijtl. Lidw. is Hel ^ hit y et y it. Zie ald. — IJa der die de ^
inderdaad , II d. 81.
lEA., de dood, I d. i55, 1^6, enz. Meermalen vindt roeu
Deady I d, 3, 4o, 42, 43;. 71, enz, en Ueadc ^ i d, 4^^
86, 180, i84 , II d. 83, enz. näe Naamr. Deadê, I â* ij^
78« 1267 enz. Meerv. Deaderiy mortes, I d. 3, 43. — Dea^
ëood. niortuas, overleden, Id. 1 , i4, i5, 38, 4i* — Deade^
een doode, een Iqk, II d. 78. — Ueadfche^ doodfche, doo*
delqk: (yau eene wonde) I d. 1^7. Maar meermalen Dead-^
ivctj b. ▼. I d. 18, 34, 45, 44, 77, 98, ûjj, i46 — ■
jieadjeny dooden, I d. 95. A; S. ueadjea, Zie üaetjeiu
•— Zamengetl. Deads" bannen^ banden des doods , Il d. j5^
•— Dead'doa/m zoo dool als een doode, I d. g5. — Dead^
dolgCj eeoe doodwond« doodcl^ke wond, I d. 34. — Dead-^
fiinney dood-vijand, ld. 169, 170, 189. II d. io5. Meerv*
Jjea-fijnnen^ II d. 6q# < — Dea^gluwp^ dood-llrik, doodeJqke
Brik, ld. soi. Kiaaan^ gi^pe^ i. e. gluype^ decipuiumf
— machina irretiendis avibus apta. — Voor 't overige betee-
ken t dit woord ook wel eeDS belaging ^ verfirittmg ^ heifneäj^
Ie vcrrcuifing en oiferrompeling. Zie G/iupp, — Dea^/leck ,
dooditeek, I d. i58 — üeaa8''tosci''tuwt ^ tand volle muil
des doods, I d. 167^ jinacreorij x^rju' '^iiilm. Een eigen-
aardig denkbeeld en voorstelling van den alles- verQindenden
Dood. - Deads'toscken y tanden des doods, II d« 69. Wij
noemen dat doorgaans de kaken des doods,
DEAGEJV, dageii, dies, I d. 4o, 43, 43, 44, 68, enz.
Meerv. van /Jey^ zie ald, - Deagena^ der dagen, I d. i33.
F^iet zelden wordt die S « in het Landfriesch , achter dea
^ uitgang van het Meerv. geplaatst. Zoo leest men in de Bijdr.
Tan JVasfenb. I, 161, Boetenê^ enz. ook in den omgang
wordt die letter, hier en elders, uitgefproken. '^ Dasgen^
n d, 67, 68, 76, 94, enz. — Daegen^ II d. 5. m uitforaak
hetzelfde als 't vorige woord. - Doegel^ckfche y dagelij kfche^
n d. 96. - Deagjenj dagen, provocare, (eig, dag Hellen) I
d. 3o. Verled. Tijd, Deagge, Deelw. deagge. Zie Oer^
deagjen^ Oph-deagjen.
DE\L, de Duivel, Diabolus, I d. 53, Il d. 90. - Deak y I d.
310. II d. Q3 , io5. Verj^el. fViêfenb. Bgdr. II, 33, met
wiens gevoelen ik mij volkomen vereenig. - J. v. d. Ve.en^
Over. Gez. bl. 44 1 , wat Deel roept Abbe Fries. - Dealfc/ie^
duivelfche, I d. 76, i58# Zie Dijvel.
DEA.R , daar, in onderfcheidene beteekenisfen , ld. 3, 3,5"«
i36, i53 , i6i, enz. Voor imar, Voory. en U d. 101, uu. -
K %
Voor diêy qnï, I <l. i, Dfar bleackerje ijo mqn «tg dü^
fchilteren. - tien Ttudt elders ilaar voor, mUfchieii beter, dir
of der, Iii xameufl. Déar /or^ daarvoor. Il d. 46, en waar*
Toor n d« 115, init. - Dear fen dinne^ daarvaa daan, Taa
daar 9 H d. 65. * D^.nr meyj daarmede, I d. 5« H d* ^O» •
Dear^ney^ daarna, I d. iSi^ (?d waarna % II d« 89.* I)ear^
om, daai*om, I d. 37f .^9.- Dear^oer^ waarover, ld, iii,
tnidd. - Dsar^oon^ waaraan, II d. 85. - Dpar-ooft'-io ^ daar
aantoe, II cl, 78. - Dcar^op^ daarop, I d. i4i. • Dear^lrogy
daardoor, II d. 10!^ en waardoor, II d« Qi* - Dear-^to^
waartoe y II d. 91. • Dear-^nn^ daarin , II o, 98, en waar*
ïn, I d. 8^.- bpar^iiwtj daaruit, II d. 87, en». «—
DE\RK, deeren ; hinderen, fcha'ie doen, I d. 63, 99. On*
persoonlijk voor verdriet ^ deernis y hebben, ld. âo. Maer^
iant gebraiki dare/iy I, 455, 52* A. S. Dceranjen Dtrian^
Zie Derre*
DECKJEN^dekken, (de tafel, den disch}Id. 125. Dee\w. .Dii/en.
DEELEN, deeien, II d. 82. Verl. Tijd, deelde. Eng. /Jeo/,
Zie Junius. Vergel. lyieien ^ Uwt-dield.^ Deel^ een dee),
I d. 49, 9^, 100, - II d. loi. - C^eeky II d. lOJ. - Deel-
luiltig^ deelachtig, II d. 87.
DEL, neder, I d. i5, 4i, 7^, 'j^^ ^ cna. Zie ddlle ^ doL -
JJel^üz^ eene nederlaas; , ncx , caedes, I d. 43. Het W, W,
Del'Uzze y in de beteekenis vAn nederleggen, bijleggen (een
gefchil) I d. 70, II d. 72. Voor zich nederwerpeu, ^o<Nr
iemands voeten, II d. 81. Zijne heerfchappij nederleggen,
II d. 97, fin. - DeUey een dal, I d. i51. - Del en Duijfü^
Bredero in Ant^eniet. Hecmskerh en anderen gebruiken itel^
hn<re^ bij v, B. A. bl, 71.- Bergft^deJling/ie^ Hooft, N. H.
Verhel. Kiliaariy in Deile ^ Dellintre y B^rg-deUinge ^ H'cilani^
in Deihng"' Uet^duwvljcn ^ voor nederdalen, I d, f^Q.
DEMVIEN, bezadigd, zaclitniocdi^;, bcfcheideii , ld, 229. Ver-
moedelijk behoort dit tot het A. S. Demman domarc, ob-
Inrare . oblïruere. V. h. Demmcnhf^yt ^ hc/iadigdhoid , I d.
83, alwaar het met noati^ en nioet ^ lam, mak, wordt yer-
cenigd ; hetwelk Ilerk pleit voor de gemelde nllcidini;.
DEN, dan, tune, quam, I d, 1 , 2, enz. II d. 87, enz. wordt
met ah [az) wel eens Ver^visfeld , in de MSS. B. v. bij
JdeHs Stohe , 1 , 2 1 6 , zie Hi/ydf^coper. O ver het woord zelf, 2?//-
derdijk Taaien Dicktk. Verjcheidenlu III, H 6, Vcjgei. Az^
^.
Db. 77
PENNE, ©cn Den, denneboom , I d. 207»
DLlRKËy deien, befchadigen , beieeilîgeD, kwaad does, I d, 3,
4, 27 1 3o, 181, 199, Zie üearen^ Tiiutoriisla^ deren ^ -^
Tiocere. Dtre voor ramp, nadeel, Mafirlant^ If , 216, 6-
DKllTEN oi DKRTTEN, dariel, wecldrig ; onbezonnen, on-
bedaefat7.aani , dwaas, ld. 2, 12, 54, 67, 65^ 1.^9. Dert^ne^
I d« 228, II d. 106. Behoort vermoedelijk lot d<rren^ dar'*
ren , andere , Kiliaan. Teutoniaia , Darten. — petulans. Bre-^
flero^ biomm. Ridd, liE>o broot«dronckeu A% darten, tiamp^
huizen en anderen DerfeU
DKS TO. voor den Comparativus, b« y. Des to blijer^ I d. 20^
n d. 48, ii4.
DET, doet, I d. 5, i4, 52, 4o, enz. — Deste voor detfle^
gij doet, ld. 10. Zie du^aen.
DEUGD, deagd, I d. 6i. 69, 101, 117, enz* V. h. Zamenge-
ileld Deugd^preaUe , dengdenpraai , I d. 83, — Deiigd^Jpoare ,
deugdenfpoor, I d. 48. — ihugdinck j dengdelijk, deugd-
zaam , II d. 98* Maerlant , II , 4d2 , 65 , deugedachlich.
Hoof t , Ged. *36 , Deugdig.
DEUNTJE, — Mingel^deunljea ^ Mengeldichten, llt. van ^
I deeL Kiliaiin ^ Done ^ JDeune , touus, modalo»-. Hoe de
Heer BiiderdyL aan het Friefche Tjune komt, iu zijue Ge^
Jtachtitf'st y op *t woord Deun , weet ik niet* Ik bond bel
voor een e drukfeil.
DEWIJLLE, dewijl, om dat, II d. 72. Ik twijfel, of dit
wel L-Friesch is.
DEY, een dag, dies, I d. S, 7, 9, i5, 26, enz. 3 Ndamv.
Deysy daags, 'sdaags, I d. ii5,* 117, i45. H d. 7.3, 76. 98,
enz. — Dey oon dey ^ dag aan d^g, dagelijks, I d. 56. — •
Dey iiwi dey t/'/ij van dag lot dag, I d. i?)o. Eng. Day^
Zie Juniun. TeulonUta^ Daïiijnck ^ boijden, buijdenmeer,
bodie. KUiaan^ Daliinck^ £a2, fie. r. e. beden, hodie.
Vcrgel. %*an HcufeÜ ^ eu de door bem daar aang«!Voerde
K)cbrij\'ers« De Tpcliiug van den Teuto/nsla ^ is beter dan
die van KUiaan ^ en. mei reden zou men kunnen vermoe-
den, dat bier iets menlcbeiijkscb is gebeurd, — Zamcugelh
Dey-hiere y daghunr, H d. ii4. — Dey^klear ^ middag-kJaar^
II d, 77 y 87. — Dey^ijeachle ^ bet dag-licbt, I d, 86» Maar
^^i>*//6'ac/A/^ dae- klaar, duideliik. I d. 124. Uit noemt de
78 Db. Di. D^
Dichter in zijn Bertgt (foor den Naauwh. Nf^derl bL XX Vt ,
dagh'üc/it. — Dey^Jium^ne ^ dagdond, het uar van den di«g^
I d. 3i8.
OtYEN, doodcn, I d. S , 4, 4i , 43, 72, 98. tl d- ^4, 78,
86, 1 15 , 116. Zie deadjftn. V. h. het zamengol^, ^/^*-
dolctej moord-dolk, moord-priem, I d- 87, 190, 201. ïu-
äaan^ D(is[srhe^ fica, Dcghen^ daeqhe.n^ machera. Dese
woorden behooren vermoedelijk tot den wortel Dag^ ^^g^
(day dey) waartoe men ook kan brenaen (taedjeriy {da^èh)
deaJjen {dfyen,) Wegens de ver^isieling van D, J en G«
Zie de voorbeelden, aangehnald door liüderdijk ^ Ge/lachten
der Naamw^ bl, 242. Daey ^ deegy Jaey j veeg; dooden^
dooyen euz*
DICliT, een Gedicht, ld. 48, 92.- Dichter^ een Dichter
II d. 62. Van Dichten^ maken, vervaardigen , gelijk Wêifium
van iroifM, maken. Vergel, Ypey Geich. der N. T. hu 527.
En Bilderdyk^ ^cJL der iVaamw. bl. 109 en i5i.
DIK, deed. Verled. Tijd van du^aen ^ ld. I,S,6,ia, eni.
IVlecrv. diene^ deden, I d, 159, i65, II d. 82. Deelw. dien^
gedaan, verrigl • geëindigd, I d. 25 , i5o, lóo, 160, cn«»
iVasfenbergk Bijdr. I 162 en elders, diend, — Maerlant^
II, 225, i65, Diet^ deed. Baardt üeugdenfp. bl. i5ii, Dee.
Zie verder dwaen. V. h. Diede , eene daacl, I d. 48, 100,
10^, 110, enz. — d/ed^ I d, 90. — IJn der diede j in der
daad, 11 d. 82. — De diede op "t wird^ dictiim factum, I
d. 3o. Hiervoor heeft Melis Sloke ^ III, 9^5, Doe hg ^t
feijdey het was gedaan. Kamphuijzen PJhtm, bl. 116, Öe-
dacht gedaan. Bl. i47 , Gezegd g^fchitcL Bl. i84, zoo
woord zoo daad. Bl. 199, zoo haast gedacht ^ zoo hoest ge-^
daan. Bl. 2o4, Gedacht volbracht. - Tweede Naamv. dieds
I d. i6q. Meerv. dieden ^ I d. 157. - Dieder ^ dader, doe*
ncr, I d. 181.- Diedingh^ verrigting, doening, I d. 218, -
Teutonisia^ Dedinge." De-^en - Dl- en - do^en (doen) Do-g
-en, gelijk De^g-en ^ da^g^en^ met de blaasJetter dtt^a-g^en^
{divaen) doo-gen ^ M. G. taugan. Zie op Daey.
DIKLKN, dcelen. Zie Vwi^dielen,
DJIKP, diep, 1 d. i5 , 55, '^'j ^ 4/, 5i , 79, enz. Eng. Deep^
Zie Junius. In de Bijdrag. van kVasjenb, 1, i65, Djecp. -
Djieplie, dieplle, ld. 19, 'jj. Kaman, Duyp. - Djiepte^
cjc diepte, eigrgiid, I d. aoö, 225, li d. 6j. TeutonisUip
Du Dn f9
Duypte.'^ D/pphn^ (diepjen) diepen « peilen, (Fïgaurl. drH>r«
grondeu) deppen, doppcu « doapen : gieten, oplieten; doo«
▼en, I d. 58, 32^, ü d« 62. Zie wegens de afleiding op '|
wooi'd Bedjupf: Unfl^djiepjen , uiidooven. - In ae O. F. W,
\indt men H^ape/depene en fVapeldjepinga ^ waarover, be-
halve anderen* Idfinga^ Staatar.V^ sói. -' Zaroengeli, Djiep^
grimne^ diep in den grond « I d. 190. Djiep^gruwnijgr/iy
diepgrondig; verborgen, verfcholen, I a. i48. - Djiep^ijeaf'»
dijETj teeder- lievend, II d.-Si. Wani diep voor zeer is be-
kend, b. V. in niep-bedruhtj enx*
DIJGK, een dqk, I o. 21.
DJll'^R, een dier« en dieren (als ware het gedierte ^, coIlective>
I d. 9, 55, 16, 57, 62, 65, en», l^aatme Gribb. bl. 28
Djeer^ Bi) onzen Dichter vindt men ook, Djear^ maar in de
3 beteekeuis, voor een Ucjje^ g^l^Jd^ j Juvenca , i^«u«Xif
I d, 2. In welke beteekenis men bet vorige Djier ook vindt ^
I d. 2, 11« 12, 16, 21, II d. 47« Bi) Afaer/a/it^ ly 252,4,
leest men dterne voor eene maaud , pnella , waar voor mea
▼8* i4 en vervolg* leest jotic wij/ of wive^ l^eulo/iiaiai Derne ^
maget, ancilla* Kiliaan^ Deerne ^ famnla, puelU - Gemeija
deerne^ i. e, hoere^ meretrix. W* v, Dieragie ^ in Friesl, en
elders bekend. Starter ^ Fr. LuathoJ j bl. 90, a, van een
geliefd meisje, fiviete dioer. En 200 vindt men Dier eo
Deerne bij Cata ^ Heemalerh ^ Huijgens^ en anderen meer-
Biafen» Opmerkelijk zijn de volgende plaatlbu. Heemskerk^
B. A bl. 28, Het Jott onnofeL dier ^ dat kort te voren
Jonclvrouufe genoemd was. BK i34. Uil jonge dier^ ook voor^
been /o«itt/ro«/«>tf genoemd. HuijgenSy bl. 86, Borgerdeer ^
>roor Burgers Dochter. Baaidt^ Deugden/p^ bl» 93»
Ook nocli een JuiTroas Camenier»
Een leer jong fehaep, een nobei dier.
Meer andere voorbeelden worden door andere opgegeven, b..v,
dooi* Steenwinkelo^ Maerlant , III, 3'j t. - Daar dit woord dan niet
alieeii eene Diensêmaagd , maar ook vooral eene Jordifiouiv y
elke aanzienlijke Dame j Koninga dochter y ea Prittcea be^
teekeut,. kan liet niet anders zqn, dan ons eenvoudig dier ^
▼oorhien ook dierne » deerne genoemd ; en Kiiiaan y die
Oeernff neemt voor dienerinne^ en van dienen afleidt, be^
gaat eene zonderlinge dwaling, en doet anderen dwalen. Het
ïft bekend^ dat^ gel^k bel Lat. animal^. zoo ook ons Dier^
lo Ds. Dis. Dn
Toor een redelgl xoowel als redehoB rchq>rel worfit gébralkc.'
Mq heugt een oud boek gezien te hebben , ten Tijtel voeren-
de : yan het dierJben Jelus ; alwaar dierten Raat yoor kind
of kindeken. Op ifen uitgang ne moet men niet te aerr faech-
len, ^ant deze duidt hier alleen het Trouwelijke geilacht aan«
Het A. 8. levert hier ook gccnc hulp op« Men vindt bi^ L^e
wel opgegeven : !/%*e/w?/i , TAiz/tf/i ♦ Thinene^ Thinnenne ^ voor
Ancim ; waarvan het grondwoord moet zqn 'Fhienian of
Tliinian ^ in het L — Fr. Tjienjen; maar noch Ttd^rnsr^
noch Thiernerne. En deze laatHe woorden konden ook niet
worden opgegeven , om dat ze niet bef laan , noch beftaaa
hebben , noch bcHaan konden , in gemelde beteekenisfen.
Men hoade das bq vervolg Djier^ Djear ^ Dier^ Dierne^
Deerne voor een en hctzeitde woord, in vcrbindtenis (laande
met het Griekfche 9if'( , en het Latijnfche Fera^ en in be.
teckcnis, voor een gedeelte althans, overeenkomende met het
Gr. i^dfjuaXi^^ en het Lat. Jvufenca. Ik heb dit meer fteilig
behandeld, als anders mijae gewoonte is, omdat men vefoa-
derde kwalen wat Uerkcr moet aantasten ; doch zonder iemand
te hebben willen beleedigen, Sapieuti dictum sat est, — V,
h. Djerte^ gedierte, diëten, I d. 220. — ZameugelL Djier^
haed^minjche ^ de mensch het hoofd (heer) der dieren, I d.
2o3. — Djier^dom^ zoo dom ols de dieren, I d. ai4, *—
Djier-rijck^ vol dieren, dier- rijk, I d. 20.
DJAGGELJEN, faggelcn , fliugeren , I d. /ï.i. Vergel. Was^
fenb. Bijdr* II d. Sg. In Friesland wordt nog heden S)ag--
gfiljen , even als Rammelen , gebezigd voor langzncun zich
oewegen 9 en Jlingerende gaan. Zie ' Schoeien. V, h. vindt
men bij Baardly Deugden/p. h\. i^g^Joncker Saggehbroeck»
De D en S verwislelen ook zoo in Doek en Sock. De J ia
DJaggeljen is eenc lilera cpenthetica. Vcrgcl, Junius in Dag"
gle en Dewlap. Sjaggeljen ^ drentelen. Aagtje Ysbranta ^
libben^ bl. ^7.
DIJLGJEN, delgen. Zie For-dijlgjen — Vwt^dijlgjen. Teu^
ioyiiHta. , D(4ygen , en Dil<ren. Klliaan , Delghen , DHghen^
Van der l^etti^ '/jinneb, bl. 174, Te delgen en te bannen,
DUVEL, duivel, Diabolns , I d. 62, 61, 111, i52. Eng. Di^
i>cL Kiiraari ^ DieveU Duïji^elj Diwel, Maerlant^ II, 285,
52, Dievf'L cldta-s DuiweU — Vt h, Dij^eljc/ie , duivelfche ,
II d. 90. Zie DeaU
•i
Dl, On 6g
DILDEN f dalden , verdragen « zich geduldig en Iqdtaam ged^«
pen, I d« 58| 6o* Sch^t met tokrare in verbindienis te
Aaaii , zoo als bet Eog. Thole en het A.S. Tholian. Zie «/if*
7ii£^#. — V. h. dildig^ geduldig. Zie AMV'^dildigBt,
DING, of OINGCy een ding, zaak, I d.^; 48, 62, 65« ent.
Het wordt, even geluk het Lat. ren en negoilum, in fchier
oneindige beteekenisicn gevonden , die uit den zamenhang
" nvorden gekend. CUgnett en Steenwinlel oi^ Maerlant II,
Aauteek. d1. i25, houden %'an 't W. W. dingen j voor e^rfle
htlttVtnis ^ zeggen ^ fpi^hen % waaruit dien van pleiten ^ canfas
ttgere , enz. zqn afgdcid. Dit is • wat het gebruik des woordf
aangaat, voldoende; maar 'de allercerlte grond beteekenis zit
dieper, en dient hooger opgehaald te worden. Wij zullen dat
bq bet woord Tijg jen zoeken te doen. -— Ouder de zeldzame
Letcekenislen van Düic o{ ding is die van leifen en Jlervtn bq
Stoke ^ I, 181. — Voor oejening ^ in de Da dr. van fVae^
fenb. I, i57« — \ oov nionfttr^ gedrocht^ alci. bl. i52, enz.
Vele andere beteekenisfen z^n overal voor de hand. Zie
'Fing. Goed.
PINNl*!, b. V. Dear /en dlnne^ daar van daan, Tan daar, U'
d. 65* — Fen dinne blieuu^e ^ ergens van daan blijven, II d«
301. — ff^aatze Gribb. bl. 5i. Feti dinne lomme. Melis
Stoke^ I, 571, De Nonnen heeft hy danen ghedaan, d. i.
^ 'A/2 c/oar genomen. Ook dan^ IV, 1067, En keerde weder
dan hi was comen , d. i. van waar. Zoo ook dikmaab u>anen ,
en want voor van waar. In den geest der Ouden zegt Kamp"
îtui/ien^ Slic/Um Hum. bl. 261, O ver van dcMn; en zoo
ook bl. 99 & 149. Vergel. wegens Danen, daan f Fortman^
Taal en Dichtk. jianmeri. bl. 5l, en wegens wanen ^
CUgnett , Bijdr., tot de O. N. Lttterk. bl. 294 » Moot. Thans
. Denne.
DJOE, (bij) bij den dag, dag aan dag, al den dag, dagelijks ,
I d. â.l, 90.. Daarvoor vindt men Bij djue^ I 174. Waar-
fclujnlqk is dit woord herkomliig van Dey^ dag; en hiervan
ons woord Joed, heden.
DJ OER, dier, duur^ van hooge waarde, I d. 21, 52« 66, 68 ^
125, 173. n d. 93^ —- Dierbaar j zeer bemind, I d. 116«
145, 162, i659 191* Eng. Dear. Kiäaan, dier, dugr.
^ Teutonista, Duijrf Durber. — Zaqiengeft, Djoer^wird^ dunr
Tan waarde, I d. 48, 17$. — Djoer^wirddig ^ II d. gt. -^
Het Z — N. üjoerie^ dierte, daurte, I d. 110«
}JOETEN. Dit woord heeft vele beteekenUreo , waar ran de
grondbeteckenis fch^nt te zijn die yan /pelen f boetten ^ mal^
ien^ dartelen; zich vermaken^ verlustigen^ vennepen. Ure
Schijnt een en hetzelfde te z^n met Jouen ^ een ood woord^
dat door KUiaan vertaald wordt door Jocari , delectari : ve-
xiere delectari : venerea voluptale frui. Huijdecoper op Meba
State f VI, 730, noemt Joiien een bekend Fransch woord,
ook in 't Nederdaitsch te vinden. Ba Afaerltmt leest men , I ,
Si 9 18, Vul weelden, feesten en Joijen. — Deze hoofiba-
teekenis vindt men bij onzen Dichter y I d. 54.
Un 't tuwl-wracgfeljcn, gn \ djoeyen^
Un 't fnaep-fnobbjcn y Ijeaf ,
IJn 't eal-lqlle-bortlijck Rjoegen. —
VOOt zich vermaten y verheugen^ ld. 210.
Hier djoeyt de Deale, ijn prcane nwt*lilt'ne.
In de afgeleide en verdere beteekenisfeu ftraalt vooral door die
van le^^n , zich betvegen , Werkzaam z^n , het zg dit gefcfaie-
de op aarde y in de lucht of zeei zfpeveny zwieren^ mu^r^
veny ztt^tteny vdegeny zu^enmieny woelen y wemelen^ wrie^^
rnelen ^ joelen y krix>elen (waar eehter het genoegen^ Termaak
en wellust niet uitgefloten is) b. v. I d. 224»
(De wrâd) Meg 't jing er ea dioeye »f kryoele»
d. i. wat ooit op aarde gich beweegae^ leejde^ (De grond**
tekst heeft i¥onen.) —
Van de xeCy b. v. I d. 110,
Mej 't jing 'er qn djoeyt ïn hicht.
d. i. wat er in lee/t (zwemt) en adem haalt» (De Grondtekst:
H^at in dezei^ is.) I d. 208.
Dear duwckt, ijim' djiept', dekt djoeyt , Unz Ilrftnne in ree ^
Sc foUerhânne tisck.
d. u Daar wemelt y za^emt. (De grondtekst: daarin is bet
wriemelend gedierte.) Vooral duidt bet aan alle ufoelige Äe-
drijf en wei Ldadig bejag der menjchen ; werkzaam y bezig
cjrVz, flaveny Jlocmeny draven j zwoegen* en wel bepaaldelgk
met het oogmerk om iets te bekooien ; das naar iet» flreven^
weken te bekomen , bejagen , beloopen. B. v. I d, i8a«
Hel dat me bocldet , krilfct , djoeyt^,
d» u Al wat men werkt en flaaft Qnjloofi.
0«# 80
l A^ 9St7. — Ibt JkQtU% bet Imt,^ ImI dfOêyi^ Dobt^ >«vl4^(
en wsez't
(d. Î. W«l ftMedt^ wat broedt, wal atémegiy flo<|ft| awaU^
en dvaafi*
^U d. gou Hy ia £> di^eyende j d. i. aoo fv«r<kzaani ,l beaig,
onvermeeid aorgcjicte* (Tan d€n Gierigaart.) II d, gi. AUa
.^egen to djoeyen^ om jieitfi /usger to Hoerden 9 d, v
«Ue dagen onafgeaiat daar naar ftretma^ dat men nog bpó*
^ fer kUmmeD^ nog grooter eer en aanaien bekoB%^.(v^(iii Ho-
neUngep,) 'Van Uer Vjoey^ ▼ereenigd met Twt^ ld., i^G*
J« lisae 'er Forbowcke ijn djoey in tinck^ gnod doI« Voor
hejag , voornemen. (In den Grondlakst rnad-gedachten.) I d. 21 2«
Al tomm'let wrads djoey hol oer böU
' d« L al iuioielt al wat zich op aai-de roert, beweegt, leeft,
«n werkzaam is, hol over bol, (Ji onderst boveo.) £n zoo
ook Gedjoey. Zie aldaar. -<— Djoey^be/idd ^ 1 4« 7^ Wr&ds
djoey'-'behód 9 A^j Ub-teel-fwicte Minn',
d*û De zoete leven- teelende Min, het behoud van alles, wat
op aarde leeft, zich beweegt en is. *-<• Djo^d^wffU^ I d,
208, het door de bosfchen bg nacht zwierende wild ge^*
dierte. Zie Nacht^djoey'^ivgld. ^- Djoeyerye (^fijne) VL d,
gn, Hatig bejag, fijn- uitgedachte treken (om fchatten te ver-^
zamelen.) Vergel. over 't oude W. «/ov^, Cdgnett^ Bijdr.
iot de O^ N. Taalt» bl. 543 $ Moot. De O is bier ecne Lï«
tera prostlietica.
DIHE, dooyer, van een el, II d. 5. Volgens 's Dichters (pei-
ling zou men thans dit *woord fchrijven en fpreken JJjearre»
De Ouden hadden over het geheel eene gebrekkige Ipelling,
en waren zich Z(»lven ongeluk in dezelve,
DISCK en DläCKE, de disch, fpgsufel, I. d. 74» laS. O d«
112. Zie I/lr'disrl^ Juniua^ m DeiSj Dais^ Diah. Teu^
. toniata^ Dijsch. Van Discus.
DITSEN, Verled. Dedw. van Deckjen^ dekken. Zie Be-dU^
fen^ Ont-'dilaen.
DIZZE, deze, ld. 16, a4, 35 ^ 56 9 58, enz« Dizzejalme^
deze zelf, II d. 106. Onzqd. Dii^ ld. 1, 85, 1^9 , 191,
enz. Tweede Naamv. Meerv. Dizzer^ II d. 80, 8i. In de
B^'dr. van fVaafenb. I, 167, x65, 166, Deaje. BI* iSj^i
des f en bl* i46, Die BL i55, 1671 ena Dit^
84 Do/
DO, doe, of gelijk wq thans fch rijven, ioen^ I d« So, ^^
i!>4, enz, Cats^ doen»
DO AF, DO AVE, doof, I d. i4, 34, 55. — Dood, Termolad,
I d. g. Zie Korie Aanteek. Hooft ^ dooif e prikkel ^ bl« i6o»
O. F. W. Daef^ doof. Daifid^ doofheid. Daifia^ doof i^
of worden, 'leutonista^ di^ffi VergeL Junius, in IJe€i/^
DOAR en DOARE, eene deur, I d. 3, !{^, 49, 58, ens,
In de B^dr. van I'Vasfenb. I d. i4o, ook doarm KiSaan^
door, Janua. B9 Maerlant, TÏndt men reeds Dore^ Bq .Var-
nix R. B. fol. 161 , DoortiKierder. Bq t/a/i c2er Veenj Kamp^
hur/zen^ Bred'ro ^ en anderen Door. VergcL Junia» in V»
en Ypei/y Cefchied. der N- T. bl. 101, en fVeilamU
DOAREM, durveo, andere, I d. 160, 16 u II d. 45 , 68,
71, 91. Verled. Tijrl üoaratj I d. 4i. ÎI d. 67. iieüë
Slote en Maerlant ^ Darren, Dorren. Kibiaan^ Dartfenm
Derren^ Tmtonista , Doren en dort^n. Zie denselven io
Corne ; Junius in Dare. Hoojt cu anderen ook Darren.
DOAYTER, dochter, I d. 42, 22^. Dit is Hinfopersch. Esg.
Dau^/Uer y zie Juniua. Mccrv. Doay teren. Zie Dochter..
DOBBb, een kuil, put, groeve; bol; graf. I d. 94. tSS*
168, 195, cTiz. iJiervoor leest men Dob, I d. 230« ifeerv.
Dobben, il d. qi, g4. Starter, Fr. Lusth. bl. 29, Ä, Doä-
pctjena, voor Kuiltjes in de wangen. Teuloniata, Dobbe^
pegge,prop^ ca villa. KiRaan, dobbe , i. e. tobbe, labrum»
Zie Duivck'dobbe , Yerd-dohbe , Schern^dobbe^ — ZamengeflL
Düijbe-ig, rvind des graft, I il. i4. — Het W, VV, Dubbjen,
begraven in een* kuil; heftoppen, verbergen, I d. 5o. Ä/-
Haan j Dubben onder ds aerde , fuperjccla humo operire.
Vergel. I'V asfenb. in Lhot. Zie Beaobbjen. — TurJ^d'ibbe ^
Hooft , N. H. 558.
DOCliT, hjs zy, doet, I d. 169, 178, 209. Van Dipaen.
IVasfenb. Bij dr. 1, i55? 162, enz. Di^^eit ; d\ie dufeUt ^
ibid. 1 io. Dit laallle is Hinlopersch.
DOCHTER, filia, I d. 5G, H d. 72, 8j. Tweede Naamv.
Dochters^ II d. 82. Hiervoor leest men bij den Grammaticus
II d. 4, Dochtlr , Meerv. D trlUcren, en Doditvs. VergeU
Ypey, Gefchkdder. N. T. bl. 96.
DOCK, zulk, I d. 23, 26, 43, 5o, enz. — Doekten ^ zulken »
I d. 3, 28 . 53, 61 9 enz. BrederOj Grmne^ IV deel» 4
Bodr. Hoc bin ick dusken Loer? cu op vele an'lrri* plaairea
Hiter* Bq Siartery Fr, Luêi/io/y bl. 47, leèst men Duê/chen^
maar in Jan Soetetau^ bl« i?, duaten. Dit Duaken en
J^EM/cAtf/twiafeh. elkander bq Bredero ook gedurig af. Het
sal niemand berouwen , hier geraadpleegd te hebben met
Bilderd^h^ Taal en Dichtl. Ver/cheid. III, io6, 107.
Zie ~Sock.
DOD. dut» bedwelming, fuffer^, I d. gt. — üoddej dnt 9
' Terlegenheid , nmmering, bedwelming, I d. 5o, 170. EigenL
Slaperigheid y /laapzuc/ii. VorgeK fVosfenbergfiii Specimeu
PhiloL Patri. bL 5o, — Zamengeft. dod-doafy dut- duf , rer-
Oagen, I d. igS, Zie Doffjen; dutte; druivl^dod. — Het
W. W. Doddjen^ dutten, Tufl'en; waggelen, dobberen , flin-
geren (op zee) I d« 77, Zoo leest men in onze overzet-
ting van den 107 Pfalm , vs. 37 , Zij danjen ende waggelen
als een droncken man. Eng. DotCy delirare. Zie Juniue.
KiUaany Doten^ duiten y delirare. Pi-of. JVaafenbergh gaf
mi) op eenen brief deswege dit antwoord : Dodajen^ nutare,
dcorl'am premi, incbnari. Een aanverwant W»W, is het ge-
wone dutten.^* l^euionista^ Dody geck. Dodden, gecken.
DOECK, DOEC&E, een doek, doek, I d. 4, 5o, 53, 306«
II d. n. Vergel. fVanfenb^ in Idiot. Zie Uijnmieldoech.
DOERJEN9 dnren, voortduren, beftendig zqn I d. io4, 118,
i3i« 197» II 94« Deelw. Doerjendcy durende, dnnrzaam,
lid. 86, 88, ïo3, 108, 110. — Doerey dnor, geünorzaam-
heid« I i45, 174. Zie IJrig-doere. — V. h. doerliej'tlg^
doerheftige y datirzaam. II d. 67, 68, 86« 88. Kamphuijzen
' gebrnikt in zijne PJalmeny bl. 290 ^ Durentl^chy voor be*
• Rendig, bq voortduring.
DOFFJEN , dulTen , dof of vochtig zijn ; als Rofregen of damp ne-
derdalen (van den dmuv) I d. 175« Reeds Meüe Stohe gebrnikt
meermalen het W-W, Dm^eny hetwelk ik voor eeiv en het-
zelfde met ons doffen ot doff^jen houd. Vergel. iJuijdecoper
op Boek V, vs. 1216, alwaar het voor doof worden ; fjer^
doofdy bedfi^lmd worden y voorkomt. De eerlle beteekenis
zoèke men in het A.. S. Du/an^ bedekken, ovcrdelpen;
betzelfde fchier met Dufiany mergere, immergere, atqae adeo
mergendo tegere. Of wil men Irever in Doffen y hompen,
Hooten , drukken ? Bq (lot van rekening komt het op hetzelf-
de uit. Gefchiedt nu deze ovcrndning o^ct water, dan i.s het
L ?5
86 DOb
dooven^ uitdooven. Wor^t de ttn^kiog aan de ntt^gcm
toegebragt, dan beteekenthei eene beroouing .ol verminäermgp
door dit drukken veroorzaakt. Van het gehoor, ia \ Ugcon^
der, dns verdootfen^ beda^lmen. Van hier Dof^ ook Éfuft
•ig. doofy nitgedoofd, yervolgens beteekenende dke tfardof^
fing^ en bedwelming j eerst der iLintuigen^ daarna figiMirL
Tkn het verfiandy en den j'tfM/. Oe kearige Kcanphêfi/mm
9al ons eenige voorbeelden opleveren. Zoo ^^ebroikt h^ ver^
doft in fmart^ in zijne Pfalmen^ bL 33, dl i. in Tfiurt ter
neder^edruit y neerflachiig ^ verflagen door fmart. I^q^voor
treurig , verfuft , bedrukt , ibid bl« 5o. De geest ia dq/\ ibidlbU
i53 9 d. i. nedergebogen , Do/ en zot , ibid. bl. i57 1 voor 6e/effèm
hoe , onvatbaar , &o/, Ouaheijde doffe iqden , ibid. bl. t^ « d«
ï. fuffende jaren des onderdoms. Doffigj Sticht. Hf'm.hLiij»
't Gelaten hai*ty niet doffig
(Zoo weinig als ncerflachtig)
Moet vierig en aandachtig ,
In' God-plicht nooyt zun flofli^.
Zoo gebruikt dezelve fuf in laen^ lyaim. 1)1. 137, d. i. on-
der het lijden bezw^'iende. Dit/uf verlcfaiit van Duf of Ü^
' in beteekenis niets meer , dan de ü en S , die dikmaals ver*
>visrelen. Zie Djaggeljen. VergeL voorts nat wq eexegd hdb->
ben op Bedjupty en Pf^eiiand in Dof en verdifferu
DOG (/c/r) ik doe. I d. 3. II d. 68. Zie Dtvaen.
DOG en DOGGË 9 maar, echter, nogtans. niettegenltaande;
doch; toch, l d. 8, 12, i4 , aS, 4o, 43 — 129 — 2i3^
3i4, enz. In de Bqdr. van fVasJenb. I Su i54, 1S6, 168,
vindt men Doga ; in fVaatze Griób» BriÜ. Dogaen doggia»
Wat de herkomst en beteekenis aangaat, zie men BUderduh^
Taal en Dicht k. Ferfcfieidenh. III, 66, 67.
DOGEN , deugen ; goed gaan ; goede gevolgen hebben , I d. 37,
Seft! {Jey wolck^ï dat u^e naet dogen. Starter^ J'r, Ijust/i.
bl. 101. Dit wil niet dogen» fVaatze Gribb. bl. 17, So
dogt cr neat, der doog ^ dal goed is, (voor doosrL) lu deze
beteekenis heeft het reeds Meda Stoke j VI, 228. IX , 801
enz. Dogentachtigheden y virlu^es , iTie//^ , 1 , 602, enz. Deelw,
(Jedogt^ CatSn I d. ^gS, a Dit is in *t L-Fr. Dogt. Zoo
vind ik elders den Verled. Tijd Dogte^ Hooft , A^. H. DocfU
bl. 4!S3. Vergel. Juniusy in Docht ^ Doughiie.
DOt, DOLLE, dol, dul, furiolus, furens, ld. 55, 49, 5o,
D4.
"^^* 7^9 etis. -^ IMhêylej dolheid, I d. ssow -^' DoJhoiSg^
' dalhoofdig, dtl de hoofden op hol br^Bgt, (▼•& dca wqn) I
d. 68. — Duilen^ verduUen^ OBzijd. voor doUianig hande^
len, onberaden sijq, vindt men b^ Melia Sloie^ II , ifé^
Zie Hugdeeoper. -« Kamphuifzên gebruikt Dutlen na ieis^
yoOTj eene cfoUe begeerte hebben , eenen rasonden hoageo
hebben j naar iets , b. ▼• Vleeseh , Siieht. Rif'm. bL 3^o»
Gelijk een Leeuw « die duü na ^ vleeseh van andre dieren.
Zoo ook PJabn. bh 60 — Voor in de war hopen, in V $4nld
gaan^ Pfaim. bl. 306.
Schoon het alles holt en dolt^
En in 't wiMo beenen rolti»
Kiliaeuiy Doüen, in&nire. Juniua, m Daläe, dolf, doUf
duU.
D6L, een dal, I d. 191, i95. — IMfe* II d. 102. -^ Tn ^e
ctaly Melia Stoke, II, 790, d. !• op den grond, sie Huijde^
coper. Idem V % 1 186 , van boven neder tot in daie , IX ^ '
io56, van den feepe neder ie daje* Bredero^ in ^ngeniét^
(bL 535.) DaeU neer , ten datetvaeris^ Gabbema j in Kêooa
traamp bl. 119, gebrnikt DelL
Drinet over bosch , en de//, en dnijnën,
V. d. Oo/, nederwaarla. deorfam, I d. 3o, 5i , 74« 87, ens«
fVaaJinb. Bgdr. 1« 165» i66. Zie dal, deUe. -^ Zamengefl,
jyal^brechen, afbreken. Voorred, der q üilg. — Dol-bijnen^
Deelw. dol^buwne, nedergebonden , neergebogen, I d, t55»
— - Dot*drietA$i^n , met den Aroom afdrijven, II 89. — Dql^
drum^tjenj nederdrakken. V* d. Dol^druwci'ne ^ nederge:»
drukt, verdrukt) I d« gt. Dol^drtmml , nederdrukkiing, ver^
drukking, I d. 189. — . Do^dutifcijen , nederbokken, neder-*
duiken, I d. ii5, 3o3* 332, 233. — • Dol'-hompjen ^ neder*
ftooten, nederwerpen, tl d. 90. — Dol^klieiuueny nederklin*
inen, II d. 98. — Dol^tommen^ nederkomen, afiialen, I d.
jqS. — Doi^rinnen. nederloopen, I d. 175, Veried. Tgd
ÏJol^roan. — üol^Jcieijen ^ ncderzijgen^ nederdalen ^ H d«
65.. — Dol^/ea, eene diepte, diepe afgrond, I d« 233« •— •
DoUJincken^ nederzinken, l d« 319. ^-^ Dol^/itien, neder«»
zitten, I d. i47 — D^Jblien, nederzetten , Deciw. Dci^Jbt,
I d, 177, Grondtekst, niet verheven. — Dol^Jmijtten, ne-
derwerpen, Hd.93« Dol^Jeijnjen , nederzenden, Dcelir. Do/«
Jhwne, a%fiondcn > Ji - d« i^.-^ Doi^tongerjen^ nedesdoar
B8 Oo.
deren, nedcrfmakkcn , I d» ^^,8. uiitlvr» Pal^töngm^ «^i»
Dol^trieuwen^ nederdrukken , neder ^pen, i d« ^ ^. Ver
led, Tnd, Dol'treauw^ I d. i20. I>t \ ' Dol^ireauwn ^ I d«
191. V. d« lJ€U''irieuwey verdi*ukkiu^ « I d. I34« — Dol^
truti^zeT^en , ncderbuiie' :d , nedervallen , II cL 96.
DOLLEr, deUen, graven, II d. 90, Kiliaafi^ Dehcn^ Dol»
^eriy ^uniuê in Dil^e. Verled. Tijd Dolde. Dcelw. DóU^
I d. 1 s — Dolljen^ hetzelfde, Il d. 91. Bij Maeriani vifnât
men d Q Verled. Tijd Dahe^ I, 89, \^. Behoort tot dol^
deL
DOLGE, eene nvond, I d. 34« — Dolgen ^ wonden» kwetfeo,
I <S. ] . Figaurl. het hart dolgen , een hartewond toebren-.
£eu; verdriet aandoen. — Hiertoe behoort ook Dokt en
Dolde ^ een dolk. pugio. fica, dolon, ld. 87, i59« 173«
Tweede Naamv. Dolka^ I d. 173. KUiaan^ Dol^ DoicA^
Dolci. — O. F. fV. Duig, Dulge, Dolch^ wonde: Dol»
Ff wonden : Dulginga , wonding. Bij Gaböema « Beachr.van
p. .i*^."i^a, enz. Kamphuijzen gebruikt Dolden, Siichim
lUinu IV dedi bh 31, Zal men de wolven (zegt Gg) .niet
äo ' 1 — Men zegt nog Den oz dollen* Teuionieta , ^^t
Degfien, Doknese. — V« lu Dolcljen, met den dolk Heken,
Ïngulum pugione petere , ld. 333. Dol, dollen; dolge, doldt.
doUinga, enz. behooren tot denzelfden Ilam. Hiertoe, of
liever tot del, behooren de Zeeuwfche woorden. Delven
DUve, Dulue, fossa, fcrobs , enz. — Men vindt in de EJo»
pifilie Fabelen, Fab. LXI vs. 67, Ghedelve voor graf» "Zie
^^npnett. Bijdragen enz. op bh 345, Noot. Ook oe Latijnen
•e. 'uiken Fodere voor wonden.
DOiü, DOMME, dom, obiusus, ld. i48. 218, 228. lid.
62. Eng. dump. Melis Slola. Domp, H'd. i425, en zoo
ook MaerlanL Waaruit men ziet de vcrbindienis van dit
woord met dempen. — Zamengell. Domme^LreJten^ domme*
Jkrachten, Figuurl. I d. 72. Doinmekrachiig bert. Hooft
DOMItx , damp, pv;i , II d. 11 1. Jonctïjs ^ JlofeL Ooghjes,
h*. 117, **' -Äic een droeven domo beluijcken. Eng. Damp.
* ergel, Ji^ us. Kiliaan^ Darr^ , Demp ^ Domp. - Donip^m
/2, dempen, fmoren, Figuui' vernietigen, il d. 69. Vsr-
l'd. Tiid ^n?nppe. Baardt , De.ugdenfp. bl. 4o, Der 7.)nc'
v.a//} dc^ip^-in. Kcmphuljzen, S. R. hi éig, Gods u
hoi
%. Qttars«^id l* iftam te dew^m. Pfcklm JU, 97, Vcrgetingf
walk dempt * hnreu BAann. Ibid, oK .^88 ^ deti toorn cZ^m-
peru Ibid. bl. Sit Bedempi in daijsiernisaen. Dampen
voor damp uitwerpen^ dewlfde» Ibid. bL 5« TeutonUta^
l^tmp^n — vftrdêént/mn. Kuiaan^ dampen^ dempen dompen»
Dompen in de sorsh^u Hoc^t^ GedicAl, 35« Bedompte logt des
moeda^ deieive, bh q^r*
DONG, mest: vttiJigheid ; 1«« ^, II d. 91. Maerlanf^ III ^
259 y. 99% ileeje. In de EibpiCche Fabelen, Fab. XLIV,
Tf« 18 y Af^» Zie Cägneiij Bijdr. tot de O. N. Lette rl\
bl. 2.V*, Noot. Kiäaan^ Dungne. — Dongjen^ mesten, be-
mesten, vetmesten, Hercorare, ld. 66« i45. Deelw. Dong^
re^ bemest, I d. i64« VergeK J^VaaJefih. Idiotie, in Dong.
mgere. Zïe 7^erck^hoaf "donkere»
DONSSJEN, danfen, I d. 53, 67, 88. II d. 10& Gelijktij-
cHge ächnjvers, Marnix^ Cate^ en aiMlereii gebruiken in di|
W-W. ook tw^e SS. Vcrlcd. Tijd DoHffc Marnix, R.
B. fol. 136 verso Danefede. — Don^^y ecu dans, I d. 159.
DOPPE, een dop, «eker ligchaams* ver fier fel , I d. 48. — Etjeh"
dop^ Schaal^ I d. 183. -^^ elk uiterlijk bckleedfel , om er
xich in te verbeigen, I d. 229. < — Zameiigeft. Doppe^u^aegs ^
dop-was, I d. 73. Zie Iluynig^doppe^waega.
DORP^ een dorp, I d. 58. Zie fVeUand.
DOU*^ IÎ. dedanw^ld. i63« KUiaanj Dauw, Douw. Dau^
itf€ , Doiiwe. Eng. Dmv. Teuionista, Dowe ^ ros* Honich^
doutve^ rubigc. Zie Dauwe,
DOZ , das, aldus, I d. 1 , !>, 9^ 16, cns. Zamenge^. Dos^
dienigj Doz^dienige ^ zoodanig, II d. 76. • AJeüê Stoke, II,
/»29. Dusdaen, voor dua gedaan. Zie fVeilandy en C/t-
griett^ Bifdr. tot de O. Is . Letterh. bl. 2i5, Noot. Ook
Hooft kent en gebiiiikt duêdune.
DKiEGE-.MOLCKE, drage-melk, afgeroomde, afgetapte melk,
1 d. 55. Vcrgv'. IVasfenhergh j Jdiot. in Draage meit j eii
Bïjdr. II St. bl. 5o, waar ook mijn gevoJen Avordt geop-
]>crd , waarvan ik nog niet ben te rug gekomen. Dit Dreag"
jen of Drasgjen^ eigenl. droogen, vervolgens afgieien af 00-
men, beeft plaats omtrent zaken, daar vocht bij is, en wel
door een* dook of teems , die bij Kiliaan daarom ook genoemd
wordt Draglve^ i. e. Snghe\ colum, qualus. En lulks kan
*
é
aardappekn , waarran bet thans bqtonder gezeg'd worde. Mitf
met het afroomen van melk gaat men, gelqk bekend is, ui<-
ders te werk. De Boerinnen doen dit, in de M olten^ kamer ^
met een kleine vlakke fchaal, die, meen ik, de Rjeam'^Jhhua^t^
iel wordt genoemd; en dat is dan de Drceger. Het W-W»
Drccgjen zal dus de beteekenis hebben Tan afroomen^ q^
DRAE/i , een draai, wending, I d. 55« van een' vogel, diié
%i¥acjcri j uiaiii|cu , ^vciiiicu , ^Wviii^v. tt-yt./ au. lio, 2^2,
^— vooral wordt dit van de vo;^elen, bepaald van dl» kievi-
ten , die over de wiek draaijcn , gezegd , I d. 69« Onze Dich-
ter noemt het daarom ook wjueck^draeyen ^ I. d. 6i. — On*
zijd. voor draaijen , wentelen , volvi , I d« 1 13 , van 't Hemelrond»
DRÂ.GEN, dragen, voeren, Î d. iq, 4t. Hiervoor ftaat />reo^-
jenj I d, i35, i46, II d. 94. Verled. Ti}d Droeg ^en Dreigge^
I d. i34. In de Bijdr. van Waèfenb. leest men I d. bU i5i ^
i56, i64, 167» enz. Dregge^ dreggen j en het Deelw,
Dreggen^ bl. 160. — Het Deelw. Dreyn vindt men bö onzeu '
Dichter,' II d. ii4. — A. S. Dreogan. Eng. Drie^ Zie Ja^
mus» — Voor brengen , voeren , op eenen wagen , met liicrcn
bcfpannen, Maerlanl ^ II, 543, i2# Voor voeren ^ ven^oe'*
ren^ b. v. tot zonde, dezelfde. II, 45i , 5(^.
DRAKE, een drank, I d. i5o. Van 't Lat. Draco. Voor een
Väesrer. Zie fVaaft-Mh. Idiot.
DRANCK, drank, polio. II d. 91. Zk; Genez^dranck.
DREGGE, ecu aiiker, H 73. Zamengeft. üregge-touu*^ ctn
anker- of dregge-louw, ld. 78. A. S. Drcege. Küiaaa^
JJregge. Vergcl. Junins in Dragnet cu Tri.gger, De echic
afleiding is van Dreggen j dragen, trekken, reeds opgegeven
door Bilderd^'k^ in zijne (reJlac/UliJal^ Trouwens Dreggen ^
ire^i^en en trekken zijn één,
DREtoEiV, dreunen, daveren, I d. Gc), V. h. Di^un^ bc- ,
ving, daveiing. Fig. Zang-loon, I *d. io4, — Het W-W.
Droanjen^ dreunen (van de harp) ld. 73. Zie Dai>er-droan}€n^
V. 11. üroane ^ dreunend gehiid , Figuur), zangloon , gezang,
I d. 91, io5. Killaan ^ Dronen^ Dreunen, i e. dateren ^
DRIEUWEN, drijven, aandrijven, voorldrijvcn , I d. 8. Fi-
guuil. i\>eidtn^ I d. i24« — • Vau den wind ^ II d. 8j. — ^Voor
Dju * 91
^ deri ztpeep vooridtpifên . I d. 6t. — *.) \^andrgvên^ Tan cle
. kracht der waarheid* II d» lOO. — Van de razernij, I d«
. y6. — Van eenen geest, II d. 49, 88. — Van het hart, ld*
106 — Van God, 1 d, 107. — 3.) Verdrijven^ peilere, b. v«
nit het land, I d. gg, 1689 175« 174, 191, II d. ii5.— «
« Baken de deur, I d. £3» -^ Van den hemel de duisternis, II
• d. 71. — Uit het hart, verwijderen, II d, 66. — 4.) Dri]^
tfen^d i, doen f verriglen^ (neering) I d. 71. — 5.) Laten drg^^
pen^ (op de riemen) vhUen^ ld. 9, — 6.) Onzqdig "Drijifen^
op eene plank, I d« 74* Op de lasten» I d* 'j'j. Van de
fchepen, zeilen j I d. 208. — 7.) Dtguen^ uitloopen^ uilifloei^
jen, van honig ^ I d. 7!? — Drijifen in tranen, anders z^pem-*
. men^ ld. 2o5< — - Op vleugelen des winds, anders zweven^
vâegenjYA.^Q^. — 8.) Doordringen^ van het gezang,! d. i38«
— 9.) Drift hebben^ begeerte^ trek getfoelen^ ld. 92. —
Van daar het Deelw. Drieuwende^ driftig, drgvend, van
dr^fxand, I d. 18. -* Van hartsiogten , II d. 79. — Z. N. W.
Drieuwinge^ dr^ ving, aandrang, dwang, II d. 69. — Za-
mengeft. Drieutv^twange ^ aandrift, aandrang, dwang, II d«
65. 'Lx^Twcmg^drieuwinge* Herl8-dri€uu>inge% Njue^'drieu^
winge. Op'drieutvinge* Enz.
DRlJ^iJE, dreigen, beclreigen. II d. 11 5. Maerhnt ^ D regen ^
1 d. 280, 29. Èredero, Driegen en Drggen. Kamplimy*
zen, S, R. bL 425, D rif gen. Kiliaan, ureegen en Dreg-^
gen: ook Drieslen* Hoojt, N. H. bL 074, 44o, 5o4, enz.
Driesfchen^ en bl. 36i Dricswoorden. Weiland noemt de
afkomst van dit woord duister. En w^ hebben hier niets
anders bijtevoegcn, dan alleen» dat het met het oude DreeU'*
n^en iu verband staat, Killaan^ Dreewven, d rouwen, drO'*
ten^ minari. Gcrm. Trawen \ waarmede instemt het L-Fr.
Trieuwen* A. S Dreatian , Tfireatan , urgcre - corrigere •
minari. (Deze hebben wel iets gemeen met dralten, drotlen"
Tarten; Tratten , Trolten n enz.) Met een woord , want
wij mogen het hier niet verder nithalen ; de bron zit vooral
in de DR of TR; en mij dunkt, dat men als eerste beteeke-
DIS zon kunnen opgeven , Dringen , Drukken* Trouwens schier
alle opgenoemde woorden met o, t of Th wijzen ons der-
waarts. Van Drijgen komt, met de inschuifletter N, drijn^
gen, nu dringen. - V. h. Drijgemint , bedreiging, II d, ii>5»
Hooft ^ Gedicht. bL 5)4. Doch bL o4. voor driivenm
94 Dtu
DRIFT, drift, aandrift, I d. 92. — Ori/ifM, idem, I d. M&*
— l)nJi'8Jochim€y aandoeniag, affectiu, II d. 89. Komt
van Dritutiferiy drijven, gelijk van Trieuié^fiy Trijt^ dwaag^
aandrift.
DRILUEN, driHcn, iriMen. Zie Tro^-drillen.
OIlINCKENt drink<*ny I d» 79; doch gemeenaamer ia Drineè^
jen^ I d. ó"^, II d. 91 ^ 95, ii4. In de tiijdta^n van ff^as^
aenberg I i44^, Drijnken^ dat in Zeeland nog in gebfiiïk ii;
VrincLen y het diiiiken, de drank , I d. i52« Verled« Tqd
Droncty Deelw. üroncteriy dat als een Pijvoegl. N-W» voor-
komt ld. 4, II d. Sg, op welke bl. het ook tevens als Oedw.
vooriiomt.- MeÜa Stoke gebruikt Drinken VIII, 563, S79»
als een verbnai praegoans live gravidnm, voor verdrinken^
A. S, Drenoany pot are; Drincan^ bibcre* Verge). Juniuê Vk
Drench • Drink , Drunk. - ' Voor verdrinken vindt men h\\
onzen Dichter Drinsfen^ dat nog in dagelijkscb gebmik is,
en waarvan het deelw» Drinat Raat I d. 90 en H d« ii5f
FiguurK voor vernietigd . gel'utdigd^ Doch Qnsijd, vindc
men drinsjen y verdrinken, I d. 3t8* * In tFaatze GrMu
bl. 76, leest men uit drinfe y (lees uwt-'drinafé) ebibere^
Staat met Dringen \xi verbindtenis. Het Gr. sriVtif van intiv^
drukken « dringen^
DKIPPEN, druipen t afdruipen, onzijd. ld. Sj ^ i68* Als Be-»
drijv. W. W. I d, 73, doen druipen , d, û droope$t\ Wj
Cols en anderen zoo gebruikelijk, A//. Droopeny Unippeny
Druijpen , ftillarc. • Drutvppen (cigenl. Droopen) voor 't on-
zijd. Druipen y I d. laS, waarvan Drnupy de drop, drup^
II d. 5. Tenvijl van *t eerftc W-VV. komt Drippe ^ aen
drop^ droppel, I d, io5, 125, 127. Zie Eag-drippe^
DROAF. DROAVE. droef, droevig, I d. 3 • 42 . 45 „ 'i4 enr.
Men vindt eens Drói^e ^ I d. 39. fJrn-^e^ vindt men ook bij-
MacrlarU en Melis Stoke ^ zoo wel als I ) roeide ^ bij iit^n eer-
ften I, 3^^ 39; bij den laatHen, IX, 9>6, in Noot. -
V. h, Droai^ig ^ droavige ^ hetzelfde. II d. 'j'j ^ vo8 ; doch
dróyigy I d. i5, 17.- zamcngelU Z>ronj7>»*-/»//er, droef- vrolijk,
II d, 62. Waarmeilc men vergelijke het zoo bekende
Jxx^úoe» rgAflM-«<rct bij Homerus^ en cTatK^JagK yfÄowv Wj f>/*-
pheus, — droaf'scfiaed ^ droevige d. i akelicje schaduw, Fi-
guur!, voor droef lieid y I d. 170. — Droaf^pvart , het frcu-
ïige zwart, (rouwgewaad^ l d, ijj , i55. — DroaJ-herUg^
Or. g3
heytj ^roefgaestigheicl , Il d. 70.-— Verder Droaffeniê/i^
droefnis, droefheid, I d. 170. it d. 7S. — Draaf tme^ I d,
»o3 — Oroafte.^ I d. 2i4, — üroajiiegte ^ 1 d. 4i, 42, 44^
II d ÂQ, 68\ 81« enz.
DBOAGiEN, flapen, nuiineren ; droomen , f d.4, 8, 6g. 106^
11 5, 210. IL 7i, Onperfoonlijk: Hiin droaget dear^t lyjay^^
kcber^LAifij hij droomt dnar van 't Lai- uekli er-land , 1 d»
70. Zoa zegt ook Maertantj Hem droemde^ II 24, 7« Ver**
gel. I. 11a, 4.
DROAMK^ een droom , Il d. 71 , m. Ene. Dream.
DROAStiEYO, eigenK ftaapzivchU Figaari. komt bet Toor I
d. 94^ voor kwciadaardiqlieid ^ huelziic/ity oi^ermoed^ van
Droaê y of Droes , door Kiliaan , vertaald door GSgas , homo
Baembriff et mobs valeos. Doch eigeol. is ^t een Jpool , een geest ,
DuiveL Zie ff^eéland» Van daar hel W. W. Droasjen^ door
Kiliaan y in Droojen^ vertaald dormitai*e dormifcere. Nog is
bekend Droafig^ flaperig, (luig, voorla ongesteld* Weiland
in Droes % geen op een droezig paard ; d»t is in Friesland »
m Droejig^ of liever mei de T, Tr^efig hijn/er. Bq Brede^^
roj in y4ngeniei ^ V hand. 5 uilk« komt Droes aeer nadruk-
kelijk voor. Angeniet Tvas op een wolk al zin^nde ten He-
.nel gevoerd: Jupiter haar vernemende vraagt aah Saturnust
Wat vreemdighejdi i^dit ? wie flcijgert in mgn throon ,
Dien de verbargen hei jdt bekci>t is van de Goon?
Ons nochtans onbekent? Fsl ijemandt trrn de Reufen p
Dien ick met blixem liet den kop aan flucken knenfen ?
Neen, die zijn wei bekent: ist dan de Uroes? nn f preekt»
Sülurnus antw. Neen Jupiler, hoewel daar weijnigh aan ont«*
breekt ,
S*ïs anders />ro^»g«noeg om mannen te vertoornen»
Jupiter Wel wat ontbreekt haar dan ? Saiurnus. Niet aa-*
ders ais de hoornen ,
Die fet fij in ^t gemeen de mannen op ^e kap»
Jupiter öoo is het dan een Vrouw?
In *l eer Re gevai ftaat de Droes voor den diuivel^ in 't twee-
de heeft het de verhouding Tan een bijvotgl. N. W« b. v«
boosn heischj kufaadaardig.
Dit woord heeft met de twee vörïgcn vermoedelijk een en
ooiip^oiig» De beteekenis van fpook^ éooze geest ^ Haat mei
g4 Dk.
droomen f eer goed in yerbindtcois : Een /bhriibeeld in den
droom. Aan Drnfuè is hier niet te denken.
DROCK., druk, bezig, I d« 35, 57. Hooft ^ Gedicht. bU 117^
liet is er drang en drok. Drollieid^ bl. i5i.
DRUWCKJEiN , drukken; prangen » Anart veroorzaken, ld.
113, H d* 101. V^eried. Tijd, Druwcke ^ I d. 120« Fi«
guurh Mey ^ntiern' druwctjen fen hert-gruwns /xiei/, d. L
met een hartehjken kus op de lippen te drukken, kort: har*
tclijk kusl'en , I d. 999. — Zamenged. Nead^ruwchjen. Zie
ald* — üruwck^ druk, drukkerij, ld. 91, alwaar men ook
^ vindt Ûruwckerye. — Voor druk ^ f mart ^ I d. 44, gi, 99,
121, enz. Tweede N-.V. Drnwcks^ 1 d. ia4, i49, Aj.
Zamengcll. Druwck-droaf^ bedroefd van druk, I d. 91.—
Druwck-psrnfey de drukpers, I d. gi. — Drutt^ck^plU ^arxïk'^
plas, drukpocl, I d. i55. — Vnut^ck^poe/le ^ drukpoel, I d.
iQi« ot jammerpoel.
^DRUWG, DRUWGE, droog, I d. 48, 55, 56, 64; 90, cnx —
JJruwgte^ droogte, ld. i5o, 2i5. — Zamengeft. DruiPge^
tveij j wegdrooger, (een bijnaam van de zon) I d, 56« —In
de Bijdrag. van Wasftnb. I, i5^ , i65, Drug^ drugge.
Elders vind ik ook het W,-W. Druwgjen^ droogcn^ dat
thans veelal bij inkorting is Druije. A» S, ürugan. Eog DrU*
Zie Jurdua.
DR UWEN, druiven, uvac, I d, 67. Figmul. zweeren , blaanwe
puisten. Ia de Bijdrag. van PVasJenh» (bij zamentrekking)
droen ^ wijndroen^ I 167.
DRUWL-DOD, TuiTende, duttende, cigcni. met lange ban*
gendc ooren, gelijk de honddn . I d, 91. Starter Fr. L. Jbh
116, b. Dat ghij nu dus fpraekloos en Druloorlgh fit. Het
W,-W. Druijlen leest men onder anderen bij p^an der VeeUy
Overz, Gez. bl. 080, Als Midas fitten druijlen. En drugtea
in den hoeck , a!cl. — Drulooren bij Brediio^ in 't Moortje»
Wel hoe Dru/^oorje dus? lloe dus verbaest van wezen , en
preutelt binnens monts, enz. In JeroämOj Ay lieve (iet Jan
Knol eens Druijboren^ hij ilaat of hij lot is. Druif ten ^ in
Stornm. Ridd, Ay liet hem eens gaan Druijlen. Spel op V O.
Léiedt Het daget u. d. o , om een gang i'oo kibbelen en
druijlen. Hooft gebruikt Druilen , enz. meermalen.
DU, du, gij, lu, I d. 2, 6, 24^, 4o, enz. lu de Bijdrag, vaa
I^VasJenb. I, i4o, Doe. Bg anderen Dou, Vergel. Jüat/lu^
dcitjle^ in dat j eii8#
Dü. 95
DÜCHTGJEN, DUCHTJEN, clachteii, Treezen, II d. 49. 95.
Ducht y voor vreef. Melis Stote j IX ^ 79^9 ^^^»
DUTTEN 9 dalteo , ruffen , mqmeren , treuren , het hoofd lafen
hangen, I d. 91. Van een flapenden, beteekent het kniHc^
bollen. — üuiheyte^ treurigheid , I,d« 91. Baerdt^ Deug*
denip. hl» 00, Hy duty bij Ihft. — * Bedut bij Kamphugzen^
Su B. bl. 546 , 't Hart is angflig en bedut. Pi'alm , bl. 3Ü7 ^
Het hert , benert , is angftig en bedut. — Dut , f^cui der Veen y
Overz.fiez. bl.aoS, EKep in dut raecken, Niclerjp. bl. iSS^
^ U zaken zijn in den dut. Kampk, Pfabn. bl. 9, ontleegt
Tan allen dut. Cata^ I, 189, b, In dut Ctlcn» — Zaroen^efU
BrederOj in Rodd. en Alphons. En dudd'oorigh viniiiLs hulp
verwaarloost en vcrfugmt. In Griane ^ De- vensters van mijn
hert dudd'oorigh fijn bedoten. Minnebr. aan M, Ö. Dud*-*
oorige fuffcrijen, — Hooft gebruikt ook dut nieeimalen in
zijne N* H« o. v. bh 3. U^n kloekflen hopluiden — docht
dit wel een dut van hem. Uijt den dut helpen, bl« i23f
enz« Zie Dodde^ Doddjen.
DUW, eene duif, I d. 69. — Du^ genii. duuzj plur. duenp
Deminnt. duce , II d. 5 , 6 , 8 , io« Mnerlanl , Duue.
DUWBBELD, dubbel, tweemaal, tweevoudig, Fig. valsch, on-
oprecht I d. 16, 52, 2i4. II d, 52, — Ook Duwbbel^
Vutpbbeley I d. Jg^ 61 • 219, 23i. — ZamengdU Njueggen^
duwbbeld^ negen-dubbeld , d. i. veelmalen, I d. 4. — Duepb'-
bel^duwbbeld hert. I d. 101 , hetzelfde uict Duwhbel^lter-^
iigheyt^ I d. i5o. Il d. 6a« — Dubbelheit gebruikt Hooft ^
N. H. 17, 53, 36« enz. en dubbeld yoor valsch, gcd* j5o,-*
Kamphugzeny Pfalm. bl. 29, Pluijmnrijkery , ib bij 11, dubbel^
, hartigheden. Idem, ibid. i23, Dubbeld in zijn huijd. Maar
Dubbel^dubbel zalig. Idem, St. R. bl. 28,' voor hoogslge^
luLkig. -— Dubbelen (voor verdubbelen) eu tergrooicn , Fan
d^r yeen^ 198, euz.
DUWCKLE, boos, veikeerd, I d. 102. Eij^cnl. cluilendfj^
sich verlehuilende : dat aan du boozen eigen is. Vap het W*
"W DuuH^le. — Men gebruikt in Friesland nog Duivctel-»
halfigy van iemand die met het hoofd voor over gebukt gaat.
Veelmalen boort men daar ook : In duwcktige Jleat , een
modderige Qoot, waarin de pols duikt en diep ingaat.
DUWCKJEN. DUWCKEN, duiken, onder 't water gaan, (vaa
d« visfchen) I d. io8f*2oS«— ^ Dal«u^ nederdalen , ûnkca
96 y Du. Dw«
(meestnl Pignitrl.) I â^ 5^« 99, 101 9 216^ 2^0. -— iVMfei\fig-^'
len ^ oiirIcrgft»n (v»n de Zon) I d. 39, 5q% 207. — siiJlen ,
Tergaan^ verloren gaan^ oplu)uden , Fd. c^o^ 90, — Bakken^
onderdoen, zwïgien« I d. 37« 61 • — Zich verlchoilen , Tcr-
Lerj^en, I d. it», 160. — Verled, Tijd Dau^cire. Deelw. ook
Dawvke , gedoken ^ uedergedruki , I d. 1 !{^, In alle dete
Letcekenisfèn viiidt men dit W.-W. bq gelijktijdige Sclurij*
vers, Ho^Jt ^ Caia. lïnygensy Kamphoven ^ Siarter^ Kruif
Jonctija en anderen , ivaarvan ik echter de voorbeeldea hier
niet mag aanhalen. — Vergel. Jtiniuê in Doute^ Duem» Ki^
liaan ^ Ducken^ Dugchea. In 't Geute Licdb. fol« j$ ook
Ducleru — Za mengelt, IJuwcL-buwffje/i ^ ncderbukken« ae*
derhurken, I d. 98, — Duwck^dobbe j een zinkgat, diopte,
afgrond, I d. 195.
OUWEN,' (dat even als ons Avoord Douwen wordt uitgefprokm)
/looien^ druilen j ld. 3 o. — Kt' liaan ^ Douufen, preoMre^
preslare. Melis Stole^ VI, 896, Toficler-duswfn ^ ouderwer-
pen, vertrappen. V. d. Kerduwen^ voor verdrukken^ ver-
volgen, Maerlanij II, 355, 7. — ont/erduwetf onveramkc,
Me/ f 8 Slole, VII, 1175.
DÜIJN, het duin, llrand, I d. i5. — Ypey, gffch. der JV. Ti
1)1. joi^Dtiiny Gr. /Sowroy , Acol. A^'v^cr, ook CiV' cf.
iSlinnnefct Juniuê in Dou-^nes. — Gahbema^ in KUooê Krmmi^
bl. 168, De dui^n-rots^top. Zie verder kï^eilcmd^
DUIJN, vol, zad, belbhonkeQ, bezopen, I d. 79, Boordt
Dcugdenfp. bJ. 288.
Een voickjen, dat figli in de klnïjn
Suipt alle dagen dil en ditijn.
vermoedelijk behoort dit lot het voljrcnde W-W. Duynien ^
wijl lleike drank de mcnfclicn veelal dol en razende mavbt.
DUïJNJli^N, razen, tieren, woeden, I d. 79. Bijzoirder wordt
dit iii Friesland van de nnujcrcn fïc*zet:a , wanneer dezelve
toehlij; door het land loopen en reniicn. Vcrgcl. It' aafenh*
Idiol. iu üuinsch.—^ A. S. Dijnart ^ Jlrcperc, Innarc?. ATi/i-
aan , donen^ lonare, ibnare , relonare. Tat torn sta ^ Doenen^
iiollen, iuijden , inlonare, inlbnare, ])dronai'e. Junius \n
Dinn. Aanverwanten zijn. Donder y Donderen ^ tonare^ tin*
rJire^ tin- tin» Zie ald.
DWAKIJEN , dwalen. Verlcd. Tijd , Dtvaell^ .{on^dfunalde) Id^
ij4, A. ö, Vi^elian, Vergcl, Ju/uus iu Di^'aule» Zie Dfutjijtn.
DWAËN, doen, ï d. i, S, 6, 17, 21, 25, en». Als Z-N-W.
Iieef t het den Genit. Dtiment.^ I d. i84 , 191 , 309 , enz.
Staat in Verbiadtenis , of liever is hetzelfde , met het M. G,
Taugan^ Gataugan. Zie op Daey. Van Taugan komt bij
omzetting yan letteren twagen^ dtvagen^ dwaen. — En luan^
titonj duoHj €loen. Zoo komt Tan JJwaekn^ dwelen^ dolen ^
enz. — Men vindt hij onzen Dichter, II d* 79, Dizze dtpaen^
yooT dit doen. <— Zamengeft. DtwienS'^dwerz^earêUng j ave«
rechts en verkeerd in al zijn doen. I d. 2oi« -^ Dwaenlijck ^
doenlijk, II d* 7^2. Men viodt ook Dwean^ zie Oon^dwean.
Van der Veenj Overz. Gez^ hl 376, en Baardi^ Deugden/p.
bl. ^5 7 en 373, gebruiken doente^ doent^ voor bedrijf, ge-
VYOonte* f^eei gedoeriêy Heemskerk ^ B. A. bi. 1.39. Gtf-
doente is in Friesland, in onderfcheidene beteekenisfen , nog
in gebruik.
DWARLL'-PâD, kronkel-pad, I d« 102, dwarspad. St^at ia
Terbindtenis met Dwars ^ dwerz»
DWELMJEN, dwelmen, bedwelmen, van z^n Huk raken; On-
zijd* I d« 128, 222« — y.\y.Dwebne^ bedwelming, verwarring ^
I d. 34, II d. 86. — Zamengeft* Dwelm^goe goed^ goederen ^
gefchikt om ons te bedwelmen, onze verbeelding op te wek*
ken, met een woord, ingebeelde goederen^ zoo als alle roof*
goederen zijn, I d. 2i4. — Dwelni'-Jinnig ^ zinnen-bedwel-
mend, II d. 86, 100. KampluUïzen ^ S. iï; bl. 174, Dwebn-^
luk^ ingebeeld geluk, bednegelijk- of rchijn*geluk, Baardt ^
Deugdenjp. bh 210, Ichijnt, D*afi-geconterfeiite dwebn^
te nemen voor den bedrogen* afgejchitderden , cue in zijnen
waan meent, dat het afbéeldfel hem wonder wel gelijkt. Zio
Dufijljen.
DWERZ, dwars, fchuins, fcheef, I d. 118, 2o4, 2x9. In 't
Geuse Liedb. vindt men Dufers en Dweers, Bij Kiliaan^
Dfpoerêf Dtpeers en Dweersch. Bij MeU^ Sloke^ Dtvers.
En zoo ook|bij de Lateren, en Tijdgenooten van onzen Dich-
ter. Maar bij den TeutonUta^ Twars^ verkeert, obliquus*
Hiermede Remt wel overeen, Twes ooê (lees Twers oars)
geheel anders , in de Bijdragen van tVasJfenb. I , i55 , 160.
£n Twos (lees Twors) en lelk^ dwarsdrijvig en boos, bl«
i56* Oök nu hoort men in Friesland zeer vaak Twars. A*
S. ThwijrU Engelsch , Thwart. — Twars , Haat voor To Ufarg ,
N
geliik T^/in Toor 7b jin^ ens. Het grovdwoord ïf /iFkw/f^
Waamn dwareny dtêfareh/im oontr. aufarkn^ L-Fr« IVttr-
jr>/i, Tu^ierljen^ eni. Zie Twterre. Vergel. BiUerdijk^ 6e-
JlachiUjêt in D$¥arL Zamengeft. Du^rM-^drieuipen ^ dwin«
draven , tegenwerken , zicb aankanten , II d« loi» -«• Z)^iwz«
dneuipe^ dwai*sd rij ving, tegenkanting, I d. 166. -« Dmerz^»
drieniPêch^ dwarsdr^rig^ vijandig, I d» i6i« -^ üwerm-^flim^
een dwars-Reen, lieen dwars over den weg, I d. t4& — -Bg
Honfi vindt men Duftsrê'^r^'ifen ^ Du^n^dri/i ^ JV. JST* bL
a63. Ot^erdiP^rs^drütfen ^ N. H. bL i65. Ën DêêmrêkBid
^an het Lot. FërfcL G^d. h\. 366* Zie Oer^duw^z. De
Ouden seiden ook u^der'-'drqpen Jmfeder^dri'^en). Zie oen
Toorbedd hiervan bij Bilderdai , Tao/ e/j Dichii. VerfiJmi--
denh. KI, bL 166, Coll, bl. 173.
DWIJLJEN, nien, bazen, in den Raap, allena loqni, II ^1.
--> Zamengeft. l^ghkAty Wartaal. T d. »37. — DtmH^ m
dwebn^/innig ^ door 7>/2 Aa^ junior vertaald door Thtvmf
en dufebn^zmniff, II d. 86. — «- Het grondiroord b ^r^fia» Eio
JSaljen. — TeiUoniêta^ Bafen^ du^kn^ '^ DtUkn^ doehUf
dwBkn» — Errenj dt^hn. -^ SrrefMen^ dweOén^ "^^ 99f
h. — Bqfiren^ dm^kn^ erreoi balen , dolen, TerwUden,
wiltloopen , ene.
DWlRa-IVIA.NKR, een dwerf^je, II d. 95. Zie Juniuê in
Du^nrf^ en fVeiland in Duferg.
DY, U, tibi, te, I d. 1, 3, ^, 6, 8, 9« enz. •-• Dfn^ nw,
tuus. I d. 3, 6 — 76 — i46, cQz. Zie fVasJenb. Idiotie.
en hl. i4o, enz.
DY, de. Lidwoord» B^na op elke bladz. Zie De.
DY, die, welke, qui, (juae, I d« 1, 3, 4, 7, enz, Df-Jkj
die Gij j I d. 44.
DY, dio^ dezelve, is, idem, ld» 5, 10, enz. ZTy /abne^ II
d. q!^. m. Wy /ctfe, ibid, (in.
DY DEKERS YEÏVS I ecne Interjectie, 1 d. 1. flier voor
vindt men Duijckerl Bij Bredero ^ Klucht v, d. Koe ^ Jf^Ht
duijcterl O duycker in Griane , IV deel , 4 Bedr» De Dnigc^
Ier baelt d'oawè Meer, in SchiJnheiUfr ^ (V Bedr, , 5 Toon»
Gans diiijCent DiJjckers^ ibid, lil Bcdr. 10 Toon. — Hug-
gerui , Klucht , bl. 6o5 9 VVaet Duijricr bleef Glaés óock. —
Duy^enier viiult men b^ Brede ro ^ Stomïru Ridd. Wie
JDujvenler of het heur inflccckt, — . Dat ook in Fritsla/èd
Bpg in gebruik if, D^ifeler^ (in, wat Daiml^r n$g f o) fifs-
fsh^e Dg^ktUêr^ (Dy Dffekater) weet elk Fries. DU |^t«
fte, waavvMi de orerigen verfcartingeq ^n, feti^pii oqs den
oorfproag aan ce wijzen. . Dêmuehater^ dat men viD4t bq
Brewtro^ in ^/ Moortje , V d., B Bedr* En alle Dri^-Kppia*
Mn Haarde Ty ona een mo^e Dëut^eiater; dit wordt dpor
AiUnan verklaavd^ in Duijuen-'later ^ door Libi geniiSf quod
flrenae loco datar, etc Én gaarae ontleende man de Inter-
jectien van ieta aanf;enaama, b. v. ipgsen. Zie O Jomt/^rer^
groatl — In ii lifAen f en Aagtie Yêbraniw^ bK 6 jU^t
men Dy Dgkerl En bl. 7; Het Difker nou\
DY EN, d^en, dijgen. Zie Bedyen» -^ Tiîgjen^ TJ0W9
2'jutpgjen.
EA; ooit, jnimer; altijd, ld. 89, 9o8, 918, 924. Zie AE^
EACK, ook, L d. 1, 8, 11, i4, .enz« Zie jEeL /lu^ue
in Eac , eai , eie. Biidèrdiik , Taal en Dicht k. f^erjchei^
denh. '111, 46, leidt oek^ ook^ af van 'i oude Oejkenp ver-
meerderen, en zegt, d. t p. bl. 33, daA o/^ in de vroegere
taal 00^ Och en Ocht^ met ona ooit AamenbangU Oeken^
Lat. Au^ere ftaan in .v«ri>indLeDÏs,
EAtir, oog, 1 d. 9f S, i5, i5, 118, enz. Ypeij j Gefch. der
N. 2\ bl, *99« — Genit. eags^ I d. 121. IVleejrr. eagen^ I
d. 5, 90, 97, f>o, ens. >«* Demiuat, Eaghje^ oogje ^ I d.
5i. -* 'Zameogeft. Eag^^ippe^ een oogdrop, traan, I d»
59. — Eag^drippe^/Urtreijne f een vloed van tranen, I d.
i84* '^ Eag-dol^^oeriea j het nedersien ; toevendgt, bewa«
riiig, I d. 197. — Eag'^éoaytwp de aanfchoawiDg , biet aan«-
ziea, I d. 911. «— Eag^Ieage^ bet vnur der oogen, vlam-
mend oog, I d. 997. -« Eag-^merckj oogmerk, ld. 49 — •
Eag-mitke^ opmei4iin^, opsigt, toeverzigt, I d. 917» —
Mag^pincke , oog-pioking , bet pinken met de oogen , I d.
^79" "^ Eag^pinckjen j eig» pinken met de oogen; figuorl.
liet rchönen en flikkeren van maan en fterren ,1 4* iQO* —
Eag^/cn^ne , oogenfcbijn , I d. 906. — Eag^eieaabjck ^ 00-
genzienlijk, zigtbaar^ I d« ii54« (Occhfienlih ^ Maerlant^ I,
101, VS. 69.) — Eag'-trien^ een traan» I d. igS :— E^g^
N 9
too Ea.
trienjend/! ^ fchreijende. ld. 16 1. (Moêrlanif II» 45Sj fii ^
Xraen-offe^ (rnanoogende, met trtnen in de oogen.) — Eag'-^
Ufeijdjeny de oogen laten weiden; overzien 9 I d. gi»-— Eag"
fveijljèj oogwake, oogen-wacht^ I d. 119. — > Eag^wiet^
oognat, tranen, I d. i64. '^- Eagen-Jinne^fjoerf oogan-
ronnevunr, \ fchiUerend Tnur der oogen, I d. 33« — Hel
W-W. Ea^jfin^ ongen, beoogen, de oogen op iets Tesiigen,
1 d. 43, 46, 127, 208. Zie JEgjen.
EAUEN, ijlen; mallen, raaskallen, I d. 20, 53. V* h* u-
inengeR. Eol-Ujile^borllijck^ dartel | ipeelziek, I d« 54*- Zie
Dwi'jl'jen. For^etüdm
EANG, EA^NGPi, ang. bang, beangst, I d. 167, i8!f. *•
Eangfie ^ angst, vrees, I d. 4i, 86, lOi , iiS, enz. —
Eangftig^ angliigy vreeslijk, I d. 3o, — Eangfle^leas y «on-
der vrees, I d. 192. — Eangfte-'iril-tdd y bevend kond,
trillende, van angst', I d. i55. Zie JEng.
EA.NSICHT, EANSICHTE, aanzigt, aangezigt , I d. S9, 4i,
106, 121, iSg, i4o, enz. — Genit. Ein/lchtêj 1 d. i54,
i65« enz. -- ZamengeA^ Eanfichte^glante ^ de glana deaaange-
zigts, 1 d. i64 — Ean lichte- f oer ^ znurgezigt, ftuursch gelaat,
I d. 222. 7Ae jEn/icfU y dat in Zeeland nog zoo gehoord wordu
EAR en EARE, het oor, ld. 2i, 68, 69, 99, enz, Ypeij^
Ge/ch. dfr N. T. bl. 100. Zie JEer.
EARSlen EARME, een arm, brachiam, ld. 66, 99 f lid. 86. In
de Bijdr. van H'anfen'^p.rgh^ I, bl. i5û, 162, ierm. (waar
de I eenc litera Prostheiica is.) O. i'. TV^ Eemi. Melis
Stole ^ II, 912, Afrm, Vergel. Huijdecoper^ inXoL fVai^'
Jenbergh^ Bi/dr. II, 24. — Genit. EarmSy brachü, ld.
167. — Zamengefl. Eerm^boogJie ^ armboog, elleboog, II d,
11. — Earm^^klrmme^ omarming, omvatting, orahelzïn» ld.
224. — liet W-W. Earmkerij omarmen, omhelzen. Ia. 172.
EARM, EARME, arm, pauper, I d. 2, 9, 12, 4i, 55, enz.
Melis Stol-e j Cats^ en anderen, Erm, l\e Janiiis in Earnu
V. h. zameugeft. Earmoed en Earmned^^ armoede, I d, 128.
II d, 91 ♦ 102. ihjdr, van IVasfenb. bl. i5i, Eermo?. —
Earmheriiff ^ armbariig, barmhartig, I d. 4o, 126. Il d.
73, 80. Voor armza/fcr^ ongeluk Li ir ^ II A. 112. Compar.
Earm-hert'/ger ^ barmhartiger, H 63. Schoon is de fpeling
h^ Honft ^ N. /ƒ. bl, 568, uil armhaiUgheyl of uit barm^
hartig/ieyt.
Ea. loj
EARNE, een trend, I d.ii7. ZtiVtiengeR. Earnê^ibere ^ arends-
. klaauw» I d« 8& Zie fVa/f/knb» Bijdr. II ^ bl. ^i, A. S«
Eorrn. Eng. J&ts. TeutoiUMta^ Arn^ in Adtler. Maer^
lantj I9 963«. 2^, Ea^q Aren; Ibid* 264-, 8, twee Aernen.
Wegens de afleiding en beteekenis van dit W. zie men fVei'*
land , Synwiym. I f go , die Adelaar houdt Toor uit Adel en
Aar samengeRéld. Bilderdijk^ GeflacfUL die Arend afleidt
van Aren oi Erren% zweven, zwieren*
EARMJEN, zeggen, /preken, praten, met zekeren ernst. Voorts
▼ermanen , onder het oog brengen. Ook behartigen , (oud<^
tqds benaaril^en) met erust najagen. I dL 5.3, 53, 102, 117»
122, enz. Den vrede najagen j I d. 200. — Teutaw'sta ^
Merenden f in Baiifcliappen^ bl. 19, b. A« S. JErénd\
nnntium, mandatum. YeigeL Juniua in Errand, Jf^assenb.
Büdr. II, 36.
EARNSTE. ernst, I d. ii3, 162. — Zamengeft. Edrnet^hef^
tig^ ernsthaftig, I d. 200, II d. 88. — Meliê Sloie^ Eernfte\
1X9 682« Zie Huijdecoper ald. — Kiliaan^ Eernatj ErnBL
Bredere , Aerntt , in '/ Moortje. Vergel. Juniua in Earneat.
— Kamphuizen ^ ErruiachtigJieyd ^ P/aan» bl«207. — Ernat^
moedig y ibid bl. 157.
EARSË, EARZ, de aars, I d. 74, 8u A. S. Eara^ Eng.
Arje. Teuloniêtan Ara. — V. h. Earaling^ aarfling, ave-
regtsch, verkeerd, I d. 4, i4, 2o3, 2o4. Vergel. iVaafen^
bergh^ IdioU in Aarfelinga. — Kiliaan^ Aerjelen^ Ar fei-
len « retrogredi. Zijne fchreden aerjeha zegt Hooft , Verjch.
Ged. bl. 35 1.
EARTJLN, afweiden, afvreten, I d. i65. Zie On-^asJ-earte.
Dpeh bier fchqnt de Dichter in de f pelling een e feil te heb-
ben begaan, voortkomende uit de Fiielche uitfpraak, waarin
de R. foms flechts flaauw, l'oms geheel niet gehoord wordt.
Men behoorde te lezen: Eattjen of Ettjen^ en On^cef^
eatte^ of on-^as frette. In de O. F. IV. bl. 33o leest men
Eth voor weiding. In de Aanteekeningen ald. wordt dit
woord afgeleid van *t A. S. Elte^ cibus, en er bijgevoegd
Ettan^ herbidum foium, en uit Kiliaany Etteuj pascere pc-
cus, in arvb aut pratis, en Etfinghe^ pascna.*' Hierbij kaït
men nog voegen, Etgroen^ uit Jonctija^ R* O. bl. 37, en
nit Kiaaan^ Eetgroen ^ nacweyde, focnuiu cordum et feio-
nr «r
1Ô9 Ea. Eb. Ec. Ed. Eb.
tiniim. VergeL JVeUand. Hier mede fcliq nl Terwend tm
zijn Ea%^ i^of^^ •><• eica. Vergel. Bilde rdgk^ GeflaehtL
in jiaê. Thans fpreekt men dit in Friesl. uit» als waro bet
ien of vet , waanran iefin , axen , oer-'iejen « Teraien. Ab-
mede iJtten^ eten, Ter led. Tqd Ye/, ae/ {Baardi^ bi. 35)
nu c^ Eat'-grien {let^grien) en Ney^eat « xï|n in Friesland
beide nog gebruïkelijiu Bq Kiliaan^ Achter^maeym j L e»
nae^weydem
EASE, ÉA.Z, aas, esea, I d. loo, i8o« KiUaan^ jieê^metu
Aet. Ësca, cibus.
£ ASE , oozen , hooien , gieten « Horten , I d. 58« Waejinb.
Idiot. in Oofen. JuniuB in Ooze.
EAST, het Oost 9 Oosten, I d. 69» 118, i58, 3i5, 337* —
Eoêien^ II d. go. ZamengeR. Jiaat^Mn^ het Oosten, I d.
68. — Bredero^ in Griane: In 't rijke Oosien^kmdt ^ in 't
heete Westen mèe. Broer Cornelia Hisi. bl. 8 17« Ooet*
lont. Zie JEai.
EBBENE , Ebben , Tan Ebbenhout , I d. 48. Jumus , Ehen tree.
ECIR, ECEZEN en ECIRS, akker, akkers. Il d. 4.
EEO, een eed; I d. 58. Ook in de Bedrag, van fVnefevh.
I. 162.
EDEL, EDELE, edel, nobilis, I d. 38, 4o, 4!f, 5), 98. Hï
samentrekking JSe/, I d. gi. — Edelheyt^ edelheid, (een
Ecrctijtel) II d. 55, 56, 58. — Edel^ljue^ Edel-lieden, I d.
174. — Edel^man, II d. 85.
EER, eer, Toordat, antcqnam, I d. 17, 18, 43, 6s , 65^ gSy
enz. — JSere^ eerder, vroeger, II d. 101. -^ Eerend eer^n^
I d, 3o, 45, 79, 85, 85, enz, te voren. — Eertude^ Kt Te-
ren, I d. 91» — Eere^ eerder, liever, potius, ld. 54, Sg,
4 o. — Eerst ^ eerst, voornf, voorheen, primum, ante, I d«
II, 12, 29 , 70 , enz, — Eerjle , eerst , de eerlle , primas , 1 d.
4, 12, ^5^ Qi , 109, enz, — Zamengell. Eerst-^berne y eerst-
geboren, I d, 187. — Eersi^kommene y eerstkomende, II
d. 107, Zie Aerfie.
EERE, EER, de eer. honor, I d. t^5 y 78, 82, 91, 92, onz.
A. ö. Are. O. F. JV. Era. Vergel. Junius, in ore. —
IJn deugd in eeren^ ld, 122. Fol eeren. vol eer, eervol,
I d, i5o. — Zamengell. Ecr'^aernpt y eerambt, II d. 90. —
Eer^bewerrtng y bewaring der kuischlieid, Il d. 78. — Eer^
biedinge^ eerbiediging, ecrbcwijziug, II d, gS, 94* — Eer^.
I
E F., Eg. Eu 1^3
gierighf eergierif« eerznchtig, II d. 9g. — Eergierge^ de
cergierige, eenachtige, II <L 99 , io6. «- Eer^gierigfwyie ^
1 d. 39» II d. 92, 99, io3« '-^ Mer^grittigheytj eersuchl,
bejag van grooie eer, II d. 90« -^ Eere^glanze'^precUle ^ Ra*
teiqke eeiepraal , T d. 235. --«• Eer^gtoarje^ eerepraai, I d.
83.«- Eer^ttefiig^ eerbaar, II d. 8o« ^ JSer^lranzgjen ^ met
eer bekrooiien, I d. io8« «* Eer^-^iranze j een eerekrans^
cei*ekiK>oa, I d. 85, II d. 54. ^^Eer^ieas, eerloos, I d. 9.3 o*
— Eer^ljeafjende f eerlievende, I d« 336. — Eet'^ljue^ Ter*
«erders, I d. 326* — ii?er-/7rea/, eerepraal, luister, ld. 91 ^
•Q Eer-prealle^ I d, 236 ^ II d. 93« 107. — Eer^fclwfne^
fydf met fchendiiig der eer, Bijw. I d. 318. — Eer^fjang^*
)en^ ter eere zingen, I d, 32& -<- Eer^flyppe^ «ereltoet,
ttoetf r d. 175« Hoojt^ GedU bh 70, ^ Eer-^tjienfle ^' eer--
dienst, I d. S32, II d. loo* -«• Eer'-tuwn^ eere-tntn, I d«
83. — Een'wirddigj eerwaardig, I d. 92. II d, 58. -^ Het
W^W. Eerien^ eeren, vereeren, ld. 117, 230 1 221. II d»
?3. Verled. Tqd en Deelw. JSere, eer^ncy vereerd , te eeren ,
d. 236« n d« 92 , q4»
EFTER, aebier, na, ld. 5o, 5it 56 1 74. Zie JE/ier. Ki^
, ^, Eftéfj iteriun. Baardty hL 236 9 voor achterna, na«
derhand. Bredero^ «Kkniaals Âfter^ voor achter. Vergelak
BUderdift^ Taal en Diehtk. Kerfcheidenh. ID, 76. — Vau
daar Fen eftre , van achteren , II d. 88. — Zamengeft. EJier"
iecif achter over, ruggelings, te rag, ld. t4o« Zie Oer^
beet. -^ Efl^teamerie y achterkamertje, II d. io3. ~ EJ^
terfte , Superlat, de acluerfte , htujie. Tytel v. 't I deel , en
I d. 193. Schier /Ie voor laalfte ook bj CUgneUy Bjfdrag.
toi d» O. Letterl. bh 270.
E6ENJEN, eigenen, toeëieeoen. Deelir. Eeg'ne^ i d. 120.
ELBâST, albast, alabast, I d. 48. V. d. li&aêfre, alabaa<-
ten, van albast, i d. 5. -» EAoêter^hbVne^ van levendig
albast, I d« 3i.
£LCK., ELCKE» elk, ieder, quis^e, I d. t « 2| 5, S2, 48,
eni. Gentt. E/cx, { d. 170, 190. EleJk^ijen^ een ie-
der, ieder een, 1 d. i33, 2i4. II d. 93, 04, io5.- E/ctom,
fodtt eeOi I 4« 33« U d. 78, ens. Éhhimy I d. 6. --«
\ai Ek. Er.
Voor E/ct vindt men ook bij anderen E/is^ t. d. Elijum^
elk, I d. 2-^1. — Eickoar^ elkander^ ld. 63, 71, 117, Mey
e/ctoar, met elkanderen, I d. 227. •— E/cioarrne^ elkander,
I d. 6, 55, io5, 172« 212, en8« Van dit woord vindt mm
jneDÏgc verbastering* b. v. in de Bedrag, van IVaêfenb. I,
157, enz. Meien tonn — bij en iorni — onderen iorm, In
ti^aatze Gribb. Br. bl. 74 EUjemes , eik. BL 55 , 7* Elt^
joor ^ elkander. BrederOj met metaar of menJtaan *•
j^fter menkaar, — Afler anmenlaar ^ enz. In de O. JT,
W. vindt men il/irz/i/iicit, allermannick ^ aUer^mannalijk ^ tdkr^
manlikwn. Voorts Alicrlijck ^ a/lereeck^ elite ^ elta^ eiterl^c^
elkcrlifck oreni ^ /li/arern elckerlijck ^ eornm amsi^e^^^ Elüch
man. Bij Gabbema , f^er/uxlen van I^etat^. Elck man^ elkwn^
Elk niey oemen^ elk oemenj enz. Elk oedemen^ elcoderem^
Elk mey orem^ menUken mey niankorum^ eni. enz. ■
lu *t Aiegabuch Elk ^ el\ — Ja zelis Melis Sloke beeft mal*
lic meermalen. Elck, ellic^ fingulï, is zamenge trokken uit
. Eenlijk. Malck in ( Malkander uit Manlijck. — Vei^eL fVaêfenb.
IdioL in Mank. De Heer Bilderdijk gaat eenen anderen gang
in zijne Taaien Dicht kund. Verfcheidenlu III, io4, io5.
EiVy en« et. Zie //2, dat meer gebruikelijk is. De Grammati-
cus, II d. bl. 11, noemt en Brabandsch.
ER, er, ld. 2, 5, 12, i4» enz. Bij ïukonlng V, b. ▼. d^V,
die er, I d. 19!). — Er^ voor hy ^ vindt men dikmaals, b.
V. I d. 09, 4o, 73, 79, QÎ), 96, enz. 11. D. er ^ TeutoniS'^
ta^ He^JJyj Er. Verhel. Bilderdijk^ t. a. p, bl. 99.
ERGERJEN, ergeren, aaulloot geven, I d. 160. Verled. Tgd
en Deelw. Ergere, Van Erg^ kwaad. Zie Ypeij^ Ge/clu
der N. T» bl. 3.')2. Bii l^Vas/enbergh^ Bgdrag. I, i55, 166,
leest men Argerjen, — In de O. I'\ JF. vindt men Eer ge , kwade :'
Era , erger : Arra , kwade : Ara , verzwakt , gekrenkt : Eergena
en Eergenfe en Ergens^ verzwakking: Evrgera en Ergera ^
verzwakt, eigenl. Erger: Junius in addcnd. Ar^ cicatrix. —
"Bl] Melis Sloke ^ Erre j kwaad, gram, erger, op menige plaats;
voor droet^ig ook. Maerlant y I, 2ji , 55, Ergerde en bcrnde
met ghewelt, verdelgde en verl)randde. Confer. Junius in
Erke y kï'^eilandy in deszelfs 1 Voorde uboek ^ en Synonym. I
d. 08, 59. — Van hier Ergerlij ck ^ aannoolelijk, IÎ d. 69.
ERVE, erve, erf, erfenis, I d. io5, 182, 228. O. F. fV.
JÈrV/vfa, erfj erlgenaamj land, bczilling, Eerjnama en Er/r,
E$iEv. Et. löf
* näma^ erfgenaam « {Uaerhnt\ I, 171 » ä8, jirfnam^' Bw^
ipedf (tan Eerwen) ge-erfd. — Landr. van fVedds^ etfz.
' jirve^ land« hoia,' en het er l^qbehoorehde Land: Arjeit^
erfzate «- A. S« O//9 pecus* bona, facahates» [behoort lot
: jiivum. Biiderdi/k, Gt/lachtl. ^ Hei W-W. Brvjen, Er-
■ ven, I d. i48. — Eivems, erfenis, I d, 166, 196. — Èrvc
" eyndâmme^ door erf Terkregen, (erflgk) eigendom , I d. 188»
' w Erve-'êyn^ heizelfile* I d. i8g.
ESEL, ESELE, een Ezel, Il d. gi. VergeL Juniua in Mfe.
[Büderdgk^ GealachtL
ET voor Het. I d. 2, 5, 4, enz. Zie It.
£VEN, Eiren, I d, 6, 22. - Evencpoi^ evenwel» nogtans, I
^ d. i35. Il d. 45 9 65. Zie LifcketPoL
ÈÏ, ei, ai, ach. I i 8, 9, 23, 24, 49, 64, ï63. II d. 55,
waar men leest Eyl Gy! Zie korte Aan teek.
£ir, een ooi, ooilam. I d. 21. Juniua in Eg^ ^SS* Büder-^
' dgk^ Geêhchtl. O. F. W. Ey.
EtuJEN, EYDGJEN, ecgen, I d. 5^. Figaarl. benadeelen,
* fchelden, lasteren, II d. 5o. Van Ei/de ^ een Egge, dat men
* leest, I d, 72. Vergel. Huijdecoper op MeKs Stoke ^ Deel
III ♦ 284. Wasfenbergh IdioU - Zie Igge., - Zamengel^. jByrf-
* tanjen^ Eig. met 'de tanden der egge het land flechten^
* tigunri. beriepen 9 wraken ^ hekelen^ Voorr. Dit woord is
samengesteld uit Eyde en l^^njen^ welk laatste komt van
'Tijne^ tand. Zoo gebruikt men het nog meermalen in Fries<^
land , b, v. De Tijnnen jenne forcke. Vergel. Juniua in 2ï*
" nes. En CUgnètt , Bi/dr. lol de O. LetU 356.
ET-LaN, Eiland, II d. 63, 73, 82 , 98. - Eyldrme, I d. 221.
' De afleiding van dit woord is ondcrfcheiden : fommigen lei*
den het af, van ey ^ oog, en daar onder A.de Rooy ^ Meh'-^
gelfl. in V. oogfiej Biiderdijk GeJlachiL en anderen; doch
eenigen van ey^ dat opdt^ds water beteekende, en onder
déze laatHen telt 'men WeHand^ en reeds voor hem Janius
in Ibndj en KiUaan. Nog een derde gevoelen is er ge-
opperd door Hamconius^ die het in Frifia^ fol. go, af-
leiat van ei^ ovum. Elk kieze hier. Ik houd het niet Ki^
' liaan voor ^jTerra , /aio aut aquis inchisa» Infula , qualT ia
falo. Vossius in ÈtymoL
ETH, EYNE, eigen, I d. 2, i4, 18, 52, enz. V. d. Ey/i^
• . O- - . . . . .. ••*
to( Et, •
dom 9 Eyndomntêf eigendom , I d, 63, 64, 177 , 938.— Zii<«
mengell. Eyn^berne^ eigen-geborea , echt, I d* 36» -— £773-
deekj het eigea deel, loon, I d« loo. — Eyn^deel^erve ^
toegedeelde erfenis, I d. io5« — Eyn^d^jen^ zóo deelea
dat elk zijn eigen deel krqge, rerdeelen, I d« 320, II d. ioi«
— Eyn-fierts^bloed j zijn eigen bloed, uit harteliike liefde
Toor ons geRort, I d. 175* — Eyn^-^lAn^ ons eigen land, I d.
23i. — Eyn-mynjen^ voor zich zei ven mijnen; zich toeei-
Ïenen, verkrijgen, I d. 87, 196. {Eygenen voor gewinnen^
iredero , LoJ ^. d. jJrnu — Mgnnen , Van der Peen O, G»
555.) — Eyn-fcUme^ eigen, haar eigen, I d. 35, II d« TO»-
' Eyn^^tinck'-ffreat j eigendunkelijk groot, I d. 139. — Èg^
Jcldldige Dey-'dolct ^ zelf-fchuldige moorddolk , d* L de
moorddolk, waarmede hg zich schuldig had gemaakt door er
Tooraf anderen mede te doodcn, I d. 301. — Eyn^witieri^
eigen-wijze. 3 Sncid. vooraan. — * Eyn-yerdjen $ als eigea
grond bebouwen, 1 d. i48. — Van Eynjen^ Verled. T^*
Jiynne j Deelw. Eyne. — komt van 't A/S. agan^ posfidere,
van waar agan^ eigen ^ proprius. In de O. F. W* ۊn% ayn^
eigen. Verwant met f;^f «r , habere , Imperf* ^i%m» Zie
To'-eynjen.
EYN, een Endvogel, Eend, I d. 57, 72, 17*. Teulaniêia^
Ant^ End. A at f o gel ^ Entjogel. hlarnix ^ R. B. fol. i85,
verfo Eynt-voglieU * Kiaaariy Endle y Endt^voghelf a^aa.
EYN, ETINE, een einde, 1 d. 4, i4, \5 ^ 18, en*.
Meerv. Eynen^ fines, I d. ijj. — Het W-W. Eynjen^ en
Eyngjen, eindigen, I d. 39, 43, 4t, 45, enz. Verled«
Tijd, EynnCf 1 d. 17, 91, 157. Deelw. Eynge^ I d. i4it
Il d. 67, 97, enz. In de Bgdr. van TV aajenoergh ^ I, i56,
l63, enz. Eindigje. Vcrgel. Oenzelven , Idiot. in Einden.
Heemskerk en anderen Eynden. — Zamengell. Eyn-leaêf
eindeloos « I d. 48, g^i, iiÖ, enz. — Eynlinge^ eindelijk « I
d. 36, 42, 90, 324, enz. — Eyndlinge ^ Il d. 52. — Eyn^»
oere y b. v. liuw/lc eyn^oere ^ zonder einda, oneindig « eeu-
Vfig» I d. 106. — Eyn^pealle^ eindpaal, I d. 238. — Eynel*
peaUcy II d. 85. — Eyn^uwtterjen ^ {it) het eindigen, hel
dndc, II d. 109. — O. l\ TV. E'uiy Eind f finis. Einda^
eindige y ûuiri.
jyNSEH, een unller, Ilatera, ld. 2i4. — Eynferjen ^ mei eeú on-^
ftcr wegen 5 wegen , opwegen , II d. 107. Verled, Tijd, Eynftre.
F.
FAAirrZIN, een vierdedeel ; (tegenwoordig Feanije.) II d. 4^
11. Deminat. Tan Fèan^ waarvoor men in de lieden z^
Varl^ (voor Vardeel) verl {verdeel) varndeelj vsrndeeU In
de O. F, fV. Fiarendeelj Fiaerndeel^ en FiarndeeL Ba
Gabbema^ Fiaerndel. Landt, van TVeddey enz, VerendwU
Vergcl. fPasfenberffh TdioU in Fandeltjem
FâD, een voogd, beftuurdcr, verzorger, I d. 56, Sü, i4i« Ik
leid dit woord, niet den heer Bilde rdgk^ G^JtacfUen der
Ntuimw. bU i53, zoo wel als Fader^ af van Fa^en^ {va-^en)
aannemen t verzorgen , onderhouden , voeden ; als zijnde di%
de eigenaardigRe en natuurlijkfte afleiding, VergeL ook Ten
Kate ^ II, 8, 9 y^htFaddyey voogdq, beftuur, imperiunu
Zie WréjdrfAadye. — Fda-'Jchippe ^ Voögdijrchap , heer-
fchappq, I d, i86* Hooft ^ N. //. a65, en Kamphugzen f
P/alnu bl« 5o, Bet>oogden^ befturen, beliieren* *- Üooft^
JN. H. 54 9 Kamphugzen ^ ibid. i83, en reeds MeUa Stohe^
I, ii63, veruoogden^ in dezelfde beteekenis. Bn Hooft ^ 78
ia de beteekenis wat krachtiger, en helt over tot betieerfchen ^
ooerheerjchen , den meeêter fpehn. De overgang van 't eene
- tot bet andere zit in de menfchelijke natuur.
FâDEy eene vonw, piooi, plica. Il d« 47, Unne jamckAe
Jade tojkten^ figuurl, voor ten beste op te nemen ^ optimi
confulere. Mae riant y II, 466, 45, Dat keert foe m de
beate vonde. TeiUoniata^ faalde. Eng. Fold. TAe Juniue
en fVeUctnd. In zamenllell ing is dit woord zeer gebruikelijk^
b. V. Yen^Jdde^ Sdn^fdde^ TuMffend-JAde ^ enz. — Fadjen^
Vouwen. — Deelw. Fâden^ fâd^ne^ I d, a5«
FAEGK, vaak. dikmaals, I d. 71, (S6, io4| sSi, enz. jil
to Jaecke , II d« 47.
FAEM, maagd, meisje, jongvrouw, I d. 5, 5, 12, i5, 56^
5o, enz. In het U d. bl. 4 & 7, met twee AA Faam^
Genit« FaamM^ mecrv. Famnen^ ald. en I d. 1 , 52 , 53^
76 , 81. Uier voor leest men in de Bgdr. van Waafenb. I ,
162, Vaanen^ verkort voor Vaamnen. Waaize Cribb, bl.
^8, ook eenige malen Famnin^ doch bh 5, 5o, ^5 ^ (b^
misdrak Fammin^ dat eerst in lateren t^d 'is in gebruik ge-
komen. VergeL PFaafenbergh ^ Bijdr. II t xu Ia de O. i\
THBi 'xnik«
fV. leest men Fafnna voor maagd ^ meid* iongvroiuQ. -^
Vcrklciiiw. Famcke , I d. 2 , 5 , 33 , S8 , II d. 63. - jtVim-
- cke'4^rn «. maagd , dochter , I d. 85« Thans zegt men Fonk^
dat ik ook in eenige linkjes vind, b, t, ïn de Burlery. ««>
ZamcngelU Famne^bedf maagdebed, ld. i6* — Famne^'
buuffi 9 eene hcndc, (menigte) van meisjes, I d. 1 1 « — > JFVimittf*
pronckjeh^ vrouwen-pponk. lA.Su-^Famne^raeyB^mML^Aèn^
' rcye, I d. it4, — Famnc^trAycr ^ een loonep naar de meisjes,
- een vrijer, II d. 62« De iierkomst is gemakkelijk op ie malen*
FAER, (zamenget rokken voor Fader) een vader, I d. 4, 35ï
. 69, 181 • VcrgeJ. Ypeij ^ Gejchied. der .V. T. bl 97, Ten
Kate ^ 11% Cï- — V. h. Faderlijch ^ I d, .19. — Fader^lân^
Vaderland, II d. 53, 86, iii, iif^ Zie FAd.
FâL, een val, lapFus, interltns, pernicics, ld. 16^^ Toonvel,
melodia, kadans, cadcncc, I d. 83. — Welgevallen., I d. 56
Hooft ^ Ged. bl. 178. — Fâllen^ vallen, b, T. in handeii I
d. 80. II d. og. — Door de vingeren vallen^ IL d, 99. —
Gevallen, acciaere, II d. 64» — Vervallen, ia verbgftering,
II d, Q3. — Zuur, lastig, zwaar vallen, II d« 74, 109, ii6,
— Vafien, zijn, b. v, traag vallen, I d. 64. — Aan iels vol-
len, aanvallen, beginnen, I d. 8o. — Verled. Tqd jPoe/,IId,
74. üeelw. jpV///ï, lid. 99. Maerkint^ V^erled. Tijd (Jhet^I^ I d.
1(vj3, 1209. — In ^t APffrabiuh. bl. 263, 264, FaUa% vel-
len , dooden. Zoo is bij ons Vellen nog bekend* Ver^^
behalve anderen, Juriiiis in Felle* Stoke^ VIII, 7i5, Zie
Pyk-felljen.
FALÖCK,^FALSCICR, valsch, bedriegelijk, ld. 16 ♦ 5q, 128,
160, 2o3, 20K II d. 77, 91. Men vindt ook Falfche^ b.
V. Fa/fvhe min ten ^ vallche munten, üsnuri. Valschhrid,
arglîstîgheid , I d. 100.
FANGEN, vangen, I d. 10. Zie Fean. O. F. IV. Fax-Jang^
Ketel' fangy enz.
FâNLJEN, vandelen, gedurig bezoeken; inziuK len , vergade-"
ren, b. v. Foeckery/dnlje , I d. 76. Fanlte vindi men II d.
\5. Dit Werkw. is een demimuivum van Fanden^ txindeny
vilitare, c. gr. aCgrum, Kiliaan, Vergel. den Teutonista,
de O. F. W 260, 35 1. JVasfcnhcr^h, Idiot iu Fande-
ten, en Cdgneit , ïiijdr. iot dè O. Sed. I^tlerk bl. iS-,
c ^oot, Vanden is van den Vcrled. Tijd v^u Vinden, icer
naarfchgalijk hcx-k-omRig. -
HPEkhy W, l ^.'So. Cf Junius f In P4&, ptllidoiiv -ca
)FEAN , ▼•Dgw yx l d 76 KiUaan , fcU Vaen^ L c. vingen,
■ capere. Maerian^^ !• 326, 49« heelt ici va; en sie daar
/de bron van vaten ^ vatten^ va4enf vadem j vademen^ van^^
gen , enz, Vci^el. Bilderdijk , Geflachtl. der Naamw. bU '
' x33. Clrgneiij 1. 1. 173, Noou. Hoeujfïy bl. 2i, J
tEARJEN, varen; overgaan, Il d iia JuniuBin Ferrie. Zïe
/Vrrtf. - V. h. /%ar/ , de vaart, loon, ld. 4i. Figuarl, voor im-
^ pe/if a , meyejeart % iinpeta , vi. Iii het AJegahuch , bl, 304 » 25i ,
« ^erd^ ytiu Fera^ voor handeling, ding, zaak, ons oade
vocrc. Zie Hu^'decoper op Stoke, Wegens Varen , • voor
gaan^ rie men CUgnelt^ Èddr. tot de O. A^. Letterh. bK
' 138 ♦ Noot, en anderen. Varen ^ {Feren) w. v. Voeren^
V Daat in verbindlcnis roet Ferre^ Ferriy 0£pfiv en 0i^^ïiv ^
en duidt fchier elke beweging aan , gelijk in het Laiqn en
; Grieksch* — YAn Fearjen komt Fearokjen^ freqaentat. vooi?
, varen met eene Jchuit^ enz. navicnlari, ld. jb^ 'jj^ II d,
10.3, in welke laaille plaats het Figuurl. (laat: ^9^ Jearckje aU
tijd ^nne fchuwtte mey uwz , d, i. zij verzeilen ons overal ,
en alt^d. .Kibaan^ Verckelen^ met een/chuyte^ Navicnl^ri,
FECK, bet vak, ruimte; Fignurl. I d. i4o, Flucbtjend £^
/ leek romje^ al vlagtende het veld ruimen.
FEL, het vel, peliis, catis, I d. i5, loi. Vergel* Ypeif\
Gejch. der N. T. bl. 100.
FEN, van, VoorzelH I. d. 1, 2, 4, 5, enz. Fenne ^ van de,
. ld, 3, 3, 11, 17, enz. JFV/i/, van het, II d. 65. Fen
, u^ieFf van waar? II d. Ü6. Bij anderen vindt men hiervoor
• jPi/i, z^nde de E en I in vele talen wisfelbaar, wegens het
• geringe onderfcheid, dat men h^ derzelver nitfpraak in vele
, wooitJen opmerkt Zoo vindt men b. v. El en ƒ/,• Hem
, en Uim^ Famnen en Famnin^ en zoo in alie Meervouden:
'^ Alreuê^ en Alriue; Bena^olui^ BenivoLuUy eaz.
FENUN, venqn, vergift, I d. 46, Il d. gS. — V. d Fenijn^
i jen^ Oeelw. Fengnrw.^^ vergiftigd, 1 di 210. Fenijnnig}en\
. Deelw, Fenijnnigdj I d, 100. Maer/ant gebruikt Verunen^
^ Fig. II, 45*7, 60.
FERGJEN, vergen, I d. 98. Zie JEJ-ferg]en.
FEÄREN, varen 9 I i 4^, navïgare. V, h. Figunrl. Ferte^
$aoII Taarwel. I A. 4.^, 44. IT d. 46« S09 Sy^ 68 ^ 76. fn
lV€tatte Gnbb. BrilL h\. 76. Farre--tvoU Junius in JPore*
In de O. JF". /^. is Fera^ Feren inee»ul oo^. yoor tioereit,
dragen • vervoeren ; doch men vindt hel ook Neuir. vooral
bij Gabhema en iMartena^ Feren j Faeren^ Ferren^ n&vi*
gare. Zie Fearjen.
P1':RS« FbLRSSE, een vers, rijmvers; gedieht« I d. 8&« Il d«
41, 46, 47, eni. DemiiiuU Fersle, II d. 45, 54. — Fers^
#/«, II d. 56. Zamengeil. Fersfe^meyiaie ^ gedichten op«
Hellen, Voorr. — Ferafe^leaa^ rijmeloos, II d. 53. — /^erM«
in^rijtne^lon/le j dichl-en-rijni-kuost, II d. 45. — Fersê^
wircJt^ dichtwerk, II d. 45, 47.
FEKSCK, FERSCKE, versch, recens, l d. 36, ia4, 1S7.
VcrgeL Juniua in Freah. Waarvoor wq na met omzetting
Tan letteren zeggen Ver ach ^ teruql ^q d«n rang der letteren
bewaren in Friach. Hooft ^ Verf rea f dien.
FERVE, verw, verf, I d. 72. W-W. Ferujen ^ vf. v. het
Deelw. Ferve ^ geverwd, II d. 74. Zamengeil, Ferue^nueOer ^
een fchilder, II d. loS.
FKST, FEbTE, vast, llerk, I d. 5, 12. 16, 47, 68, cni,
V. d. Featlievt^ vastheid, I d. 3i4. Feailgchj vast, vtste-
Iqk, zeker, I d. 02. i43 , i55. i54, enz. — ZamengeR*
Feat'buwne^ vastgebonden, verbonden, vereentgd « II d.
4g, — Feat'Jijttfire^ verbonden, vastgebonden, II d. 58^
gcre, munire. hiliaan en Teutonista^ Vesten^ Veaiigen.
Maerlant en Melia Stoke gebruiken Vesten ^ in onderfcbeidene
betcekenisfen , voor bevestigen^ bekrachtigen; ver/lerten;
zich vasthechten ^ aankleifen^ dikmaals. Cats^ Kamphuizen ^
en anderen, gebruiken Vesten ook meer dan vestige.ru Hooft ^
N» H, 275 , de iH)et/lappen vestigen , het Lalgiilbhe firmare
vestigia.
FEST, de vuist, I d. 86, 100, i5o, i85, enz. Bi/derdgh in
zijne QeflachtU leidt Vuist af van vouu^en. Ik zou ons
woord liever afleiden van Fest ^ vast, en zoo hetzelve aan-
merken als beteekenende de gejlotene /landj manus clausa, in
condylos collecta. Zoo komt Pugnus ^ van ^vxvos*, denfus^
fpisiusy condeuTatusi en dit van ;rvzftf, waarvan tv;^. Het
. h. S; Fyèt ^ en. bet Eng. Fiat "tyi TOOr ^leze afleiding ^b^-»
"Xonder gnnftig. VergeL Junius m FUt^ die daartoe ook
meest overhelt* Thans zegt men in Frieêkmd Fuwslol Foeêtf
naar bet Aienu Fuslf waarvan ook ona Nederlandsche f^uiêii
Hamconiuê in Fria^ f« 76, Foèt^ Fest. de E in het woord
Feêij in beide beteekenisfeD • zoo wel firmiÂSn ais puffnuë^
laat zicb bg de oitforaak hooren » als de Griekrche H. Oere^
Joeêt wezze» het iemand afwinnen* LMh Jen , Aagt je Ye^
brante^ bl. 58*
FF/r, een yat, I d. 118, II d. ii4, ^leerv. Fetteri» vaten ^
1 d, 126« yat gebruikt Maerlanty II, 3oq, 29, voor Ug^^
chaami en zoo doen de L- Friezen nog heden*
FET, FETTE, vet, pioguis, I d. 159, 1/5. — Fet, voor
, vetheid, pingaedo, I d. 65, 66 ♦ 2o3. — Fettjen^ vet ma-
ken; voeden, opvoeden, I d, 56, 47, 167% 1769 222. II
^d. gi. Hooft ^ JV. H. 258, Ge(^et bij 't bloedt en gocdt der
onnopfelen* Zie Fieden.
FET, bevatting, I d, i3, d« i, verjîand^ intelleetns* — Het
W-W. Fettjen^ vatten, bevatten t I d, 33, 36, 98, 100,
enz. Verled. Tqd, Feite ^ I d, i4, Sg. II d. 71,
FETSOEN, fatzoen, gedaante, vorm, ld. 91, II d. 45. Mey
Jet/oen j behoorlek « ter dege. naar regt, jure ac merito,'!
,d« i45, in welke beteekenit het nog heden zeer gebruikelqk
is, — V, b, Fet/oenearjen f eene gedaante geven, Voorr. der
2 üiig.
FET^N, vegen, nitwisfehen; wegnemen, vernietigen, I d. gSf
i62» Zie Uu^t'/even.
FEIJLLJEN, beveiligen, I d« 2o4. yeyligen Qok Kamphug''^
zen^ Pfabn. bl 28*
FEYNT, vent, jongman; knecht, I d. 1, 2, 4, 5o. II d 3.
— Zamengefl. Feynte'^buwn ^ een hoop jongelieden, Î d. ii*
^^ Feynte^Jieate y de ongehuwde ftaat, coelibatus, II d. 87«
Met komt veel overeen met ons hnaap» Cügnett , Budr. 1. 1«
354. Men vindt het in eenen goedenen kwaden zin. In Fries-
land meestal in eenen goeden. In zamennelling met Hyz^
(Bifz^fegnt) is het echter in eenen kwaden zin. In de Bgdr.
van TVaêfenb. I, 162, leest men Vynten en Vannen y in de
beteekenis van zonen en dochters. Vergel. Denzelven , in
Jdiot.\nVeint^ enBgdn II, 12. Hoefft^ Oud Fr. Spreet$4f.
W. 99; en Register» Juniun in Stpain. Kitiaan in yent^
iM Vb. Vu
- i.'e. vèijn en Sofent. -<* Starter ^ Pr. £• M.'itdi b\ ge«
. bruïkt Feyntje Toor Cupido» JiUderdft leidt het af tfto *^(
Deenibhe ^e^/, vriend.
ITëTNZJEN, Teinsea, voorirenden. Eigenl. ali een vriend zieli
voordoen, fimulare, II d. 43, o^f ii5« •— Feynzeiye^ vein*
. ierij« geveiosdheid, I d« 79. 11 d« 68.
tlEDEN,. voeden, I d. ai^ \Si , i6't. — Fiedjen^ I d. 4S»
' 2o3. lu de Bedragen van Ivaêfenb. I, i55 , /^, voeden,
bl« i44, ^^a, voedt. Vcrpei. Juniu9 ïn J'feerf en Fo9ter^
, ~ V. h. Fied/kt, voedfel, II d. 70. Fièd/ele^ II d. 79, 81*^
— Fied/bm^ voedzaam, I d. i24. • Zamengelh Fiedfifl^reit ^
voed fel- brood, icvens-onderhond , I d. 189. — Fieil-fet^
voed- vet, vet vocdfel opleverende, I d. 190. — Fied^Jwiet ^
voed-Eoet, Bqw. d. L liuakclijk en ter vcrKadi{>ïi]g . t d. 178.
1 — Fied^wiet^ voed-uat, d. i. voedzaam vocht, 1 d. 175.
Zie Fâd,
IIKLEN, voelen, gevoelen, I d. 16, 37, 39, 4o, eni. Verl^
Tijd. Fielde^ I d. 24, 124. II d. 64, 68, enz. — Deelw.
. Field j II d. 64, 69, 108, enz. V. h. Fiek ^ bet gevoel,
I d. 63 , Il d. 60, 106, enz. — Fiellijck ^ gevoelig, II d. 64.^
Comparat* FietiycLer^ II d. 66. Jiredero, on^voel^ck, in-
Griane. Hooft en anderen. Fiel^rijck ^ gevoelvol, gevoelig,
II d. 80. Conf. Janiusy in FeeL Teutontsta in Voikn^
. lasten» — gevoiluk^ enz.
FIER, ver, procal, lou^inquus, I d. 21. 29, 32, 42, enz..
Î Li fiere reyje^ ccn verre reis, II d. ^5. — om fiere . om'
ver, d. Î. wijd en zijd, II d. 52, lotigc laleqnc ^ Ftn-'Jiere^
van verre, ld. 1 , 21J, 216, 228. Hiervoor heeft Kcmp^
Juiijzeriy S. R. Li. 21, van veerens*^ dat in Friesland nu
nog zeer hekend is. -— Fen fiere weagcn , vari vcrwege , vau
ver, I d. 75. — Fier woy ^ hij den Coüij>nrat. longe, molto,
venveg, d. i. veel, II d. io5. — Fiere^ verder, d. i. later,
. inlerius, I d. 102. — Ficrer noag ^ ver genoeg, II d. lo*' —
Fierst j verst, meest-verwijderd . I d. io4. - Kamphuijzen
beeft Verd, S. R. hl. \o5. Veer, ihid. ifïo, 166. Om
.pcer^ ter neder, ibid. hl. 192, Aardiclie grootheij<l moet
■ om ueer, delenda est, eruenda est; in wdke heteekenis het
■ in Friesland en elders ook, nop zeer gebruikelijk is. Compa-
«rat. f'eerder ^ ihxd. hl. 160. t^cr van daen ^ Iloo/t^ij^^»
^ 246 , ^nz. Zie JJinne.
.i«*
Fi. Fd. ix%
HEREN 9 toertn» ««nroercD, Il d» 64. Vtried. Tijd Fierde^
geleidde 9 I d. 187« — voerde ^ vervoerde^ II d. 75. — oa/i*
voerde^ II d. 73. Fieren voor ftooten^ dat in Friesland bij«
Boader eigenaardig it. Zie bi) tV<ufenh. IdioU in V9eren.
FIERDE» de vierde, qaartns, Il d. 19, 54. — Fiertien ^ veer*
tien.» II d« \\ ^ FieriMMnde y veertiende, , ld. 139. II d. 50,
53. «-> Fiertiertflê^ idem, II d. i3.^— Fieriigj veertig, II d.
i^.-^FierttgHe^ veertigfte, I d. 109, i53, enz. Zie Fjouwer.
VUF, v^f, ld. 53,i8i,eBs. n d. ii,4ä. Fjg/cfef de vijfde^
n d. 98; doch Fäfaie^ II d. u. — Fäfitan, U d« ik — .
Fff tiende cf Fj/tÏenfèe^ I d. io3. H d. 13. . Fj/^Vt
n d. 55, ii3. -— Fifftigfle^ I d. iSa, i58, 161 • eai.
FUGE, een y^» «» F^ge-^^eam^ een vijgeboom, I d, 71^
FULJErN, (bq aamentrekking Toor F^deljen) vedelen, op een
firyk-inftmnient fpelen, I d, 3. Van V edele ^ komt rebi
van fiedel ^Feels van Fidele^ Fioele; Ykn fiedelen ^ Veekn^
of liever^ van Fidelen^ Fg^eru Zie Kitiaan^ JVeOand ea
anderen.
FIJNNEN, vinden, bevinden, I d. 3, lo^ 3o, 63, 83, 90,
i56, eni. De vervoeging ia deze: lek fijn (Gabbema in
KMoae Kraam ^ bL 545, icifc vin) — Verleden Tqd, Fimmy
I d, 4i, 67, 68, enz. Baardt^ bl. 167 y6n$ fVaefenb.
Bgdr. I, 168, yuruL) — Oeelw. Fuwn^ I d« 3, 73, yS^
fiy enz. {M. Siobe^ VIII, 955, Vonden; Bredero. hiimi^
A. 6, ghetnmnen.) -^ Vijnden^ (de aitTpraak hier ia Zee*
laod) vindt men, bêhâlvo b^ den Teutonisla^ bij H^aeferAm
Bgdr. 1« 163, 166, Hoojt en Starter. -- Vgnen b^ iBre*
i/«ro, bl. 175, 187, Kamp/iugzen^ S. R. bl. i48, Pfabn.
bl, 187, f^innen hif Bredero f bf 6 en i4o, Huif gene j Jaooft^
Starter en anderen. Vergel. Büderdyk^ Gefl. der Naamw.
1« üitg., bl. i55, 3« Uitg., bh 330. Hoeufft^ Oud Lr.
Spreeku^. bl. i4. — Fgnnen^ als Z-N-W. gebezigd, heeft
in den s Maamv. Fgnnena^ ld. i5i , gel^k lAbben^ Libbene ^
enz. -^ Zamengeti. Fgn^wolj vind-wel, I d. 331. Uier is
eene aardige fpeling in de fpreokachtige aitdrukking. Het
eerlle Fgn-^wol beteekent met eene regte begeerte om te
vinden i het tweede en derde, een groot geluk j taligheid p
(in den Grond -tekst heiL)
FUM, FlJMEy ijn^ ttnois. B. v. Fgne kotoke^ II d. 59/-«
li
ti4 P".
Fig. zuiver, bij T. i^'/i goune jier^ jaar TâH xniver goiul^
d. i. gelukkig jaar, I d. 4. — J^tigj Slim^ II d. 93,
FIJNNE, eeu vqand, I d, 19, 5o, 56, 63, enz. Meerr. Fjfn-
nen^ I d. i4g, i85. — Zamcngeft. Fgm^^eag^ oog mnu
Tijands, I d. laS. — Fyime^Jjoer^ T^ands Tuur, ir^andâUk
Tuur, I d. iGSy Hostica flamma, Ovid. — F^nne^nun^ \Sm^
. de tot een ander meisje, dat de fpreekfter befchoawde ÚM
bare vijandin , I d. i5 , reeds te voren genoemd Freeunde min.
^ Fünne-ruufÈler^ vqands ruiterij, I d. i^4« '^ Fgn/chUipe ^
vijanafchap, il d. gi. Hét komt van Fgen^ Fien^ i^^^f
"Fien.) Van F tinne komt weder F^nnig ^ v^aadïg, voortf
hits , fcherp. Cf, Junuia in Vinrvf. Men zegt nog ia Fries«
land: hy fjocht er Jo fijnnig uwt. Thans zegt men ia de
{ewone Dïalect f^ümig* Misfchien moet men er ook toe
rengen Fin {yi^ it^ Bloed^uin^ enz. Op vele plaatfen is
echter ook in Friesland in gebruik geweest , en liog op heden
FgandU Zie fVaafenb. Bij dr. I, 155, i56, i58, en diUar
in 't IVIeerv, Vijanden j thans ook uitgerproken wordende
Fijannen.
FIJT! FIJT! Eene uitroep van verbazing, een gevoel Tin
droefheid ten grond hebbende. I d. ö, 36, Ss, 5o, 79»
Vergel. tVaafenb. Büdr. il, i4. Misfchien naat bet voor
Fij 7 , q. d. Foei het ! Zoo als Ja het , en Neen het^ enz.
FIJTTER, een veter, I d. aS, 97. Meerv. FijierB^ I d. 55.
Nin Filter acht jen ^ d. i. niets achten. Baarde f 507, Dan
is 't geloof geen Veter weert. — Hier voor vindt men II
d. 5, FUer. — Van hier Fij Uer jen ^ binden, kluisteren,
(want Veter beleekent bij Kiliaanj catena, -— . pedicae, com*
pedes; en Fêteren is bij hem catenare, religare catena.)
Fig, aan zicli verbinden, II d. 63. — Deelw, Fijt tere ^ ver-
bonden, vereenigd, il d. 49, 58. — Fijtter^knoaftjen^
verbinden , vcreenigen , U d. 54. Zie Los-ontfijttre. —
IJnne finzenisfe jïjiterjey is, in de {,'evangenis gebonden
opQuiten, d. 1. werpen, 11 d. 11 5. — Van de beteekenis
van biiiden komt die van met een touw ^ .-ïT^^A/? ziveep flaan^
en daar door aö>idrijifen ^ aanzetten. Wij zouden zeggen,
voortzwppen^ voor den zweep uitdriji^cn. De O verd ragt is
hier genomen van Jlave.n exv bedienden ^ die door middel van
een lederen riem of geefel tot werken worden aangezet. Zie
JVeiland in zweep en anderen. Zoo vindt men iu zjeker
Fi. Fi. ii5
Gejprêhf op den t jipril f 7 369 tuèfkhen iwêê burgere ge-*
houden : Ivey de Grónt^ergadering Jijiierjen, In de Tand'*
hre Boererjoon^ bh 9, leest men; Der bin li wakier te
fiitter weet. En in H Libbm Jen A. Yebrante , bl« 45 , BUtu
Ja ie fijiter weet; kort te Toren uitgedrukt door te pal west.
Wq louden nu neggen : Daar ben ik voor de zweep geweest ^
. of, voor het touwetje ; gevolgeL in den Jlag. In oe betee*-
kenis Tan binden leest men het woord veteren b^ f^an Der
Veen^ b. 56o, De box f en bet op veteren y overd* gelijk wj
nu zouden zeggen , de broek opbinden , d. i* ftrdffen , een
pak geven* rosfen* Bij Bredero vindt men het ook zoo^
maar in den fmaak van 't lage gemeen , bL 116, Hij veterde
hem na fyn kom. BL 566 1 lek fel hem met dat mee najijn
gat veteren. BI. 788 , Hoe Jou ickje na jou gat veteren !
Waarop Trgn antwoordt: Kanje wat veteren^ vetert jou
wgfjjou Itef^ jou brui/t. Alles figuurlqk; maar ftraattaaU
VergeK H^aêfenb. Idiot. in Veteren. Juniue in Fetterm
FJILD , veld , net veld , het land , I d« i5 9 ig , 46 , 56 1 63 » 65,
69 y 70, enz. To Jjildej te velde, I.d. 72« Fjild in Sted
worden, zoowel als Ldn in Stedy^Aoov onzen Dichter, te-
gen elkander overgeplaatst , I d. 70 , 75. -- In de Birdr. van
ff^asfenb. 1, i46, i53, le.estmen l^jold. — Zamenffeft. Fjiid^
bârge^ een wild varken, aper, I d^ aOQ. ^m^ Fjüde^bouwer ^
een Landbouwer , I d. 54 , i58*
FILLEN, villen, het vel afstroopen. Deelw. Füd^ II d. 91*
Juniue j FelL
FINGER, een vinger, I d. 48, 95. Meerv. Fingren^ II d,
9^. Teutoniata , F.gnger, Dit is nog de Zeeuwrcbe uiifpraak*
Zie ftoan^finger. — Zamengell* i^Z/zgrc- ji'/rcit, vingeren- werk,
het werk van Gods vinger, d. L het gelchapendom , res ere«
atae, I d. io8. Kort daarna wordt bet Hân^wirck genoemd»
FINNE, Een feu, fenne; ven, venne, I d. 64. II d. 6, 11,
waar men ook het Verkleinw. Fince^ Meerv« Finciz^ vindt.
Het tegenovergellelde is Miedde. Zie iJd. Wat Venne
eigenL is, zie men bij Weiland in Veen; fVasfenb. Idiot in
Fenne ^ Juniue in Fenn.
HNSTER, nNSTERE, FINSTRE, een venfter, H i ^i , 7^,
99*, Teutoniata 9 Vijnflen Maerlant^ VeinfirCf b. y, I| 7*1
éa, 11/^91, So^
Fa
ii6 Fr.
FINZEN, geTAngeii. (Deelw. vtn Fean af lleTer FangM,) I â.
69 f 7^9 9^> ^06» ®°** Thaos segt «Q fchraft meo Jrooifd^
— De Fmzene^ de geyangene, capüvua, I a. 111 9 167» ll
d. 95, — FuiMerdêfe^ geTaogeois, geTaD|;enlittU « I dL Sii» II
d. 699 74, 76« ent. «- Fin^en^huufx f idem, U d. 769 g4»
Bredero gebruikt meer dan eens Fiuigenhuifê. Hci^i^ £f^
H. 21X9 FanhenU « elders yangh^nU. MaerbuU ea Si^ie p
P^ancneèfe^ Vangnet f €.
FJOER, vier, vuiir, igais, I d» 5^ 9S, 96, ene. In d« Bif^
drag. Tan kVoêfenb. I, 160, 163 1 leest men f^n Teuio*
nisUï Fijur; bl. 94i , midd. MasrkuU^fier^ en t^irr^ I, 609
6. 1« 62, 5o. VergeL Junius in JFïrv. ^Q^» Ge/câ. der
N. T. bl. io6. — ▼• b. Fjoerigy nu-ig, arift%, beceerigy
bartelijk, (Bgvoegl» N. en Bijvr.) I d. 55 » 43. U cU 99,
lOi. — Zamengell. Fioer^flanmie ^ raarvlaiii, Tlam des ?ttnrs|
brandftapel; Turige liefide, I d, 45« II d« 669 70, 'j^ ^ 79 ^
8o« — Fjoer*fi(unme^kage 9 de loog der Tuurvlain; Lran-
dend Yunr , I d. ^26. ^ Fjoer^hiet , vaar heet , aoa heet au
Taur , I d. 97» — > Fjoer^/ueiiene , de bette des vanrs ^ I d.
311. — Fjoer^ghede ^ Taargloed, II d. 71. — Fjoer^mint^
Tuurwerk, vuur, I d. 62.
FJOUWER9 vier, quataor. I d. 7 , i3o, 176, enz. Hiervoor
leest men bij den Grammalicas , Il cJ, 12« Fiomiun A« S.
Feor. Juniusn Foun — ZamengeK. FJoun^r^m^tryiiig ^
vierendertig « II d. 3oi, enz.
FIRDDIO, FIRDDIGE, vaardig, Tnel, ras, gereed, geneigd ,
gewillig, I d» 43, 86« ii5, 119,123, enz. — SuperUt. Fmi^
digfle^ II d. 11 3. Maerlant^ Fardlch^ b. v. Kardich roei f
eoorilium cclerc, I, 218, 19. — W-W. Flrddjen en Firddg^
jen , vaardig d. i. gereed maken ; zich fpoeden ; vervaarai-
gcn, bereiden; zenden, afzenden. I d. 109, 178, i83. 2o3,
Verled, Tijd, Firdde ^ bereidde, vervaardigde, II d, '^^m
Deelw. Firdcle , vervaardigd, gezonden , geleid, I d. i34.
TVaatze G-ribb. bl. 2 , lek mot my ney huu^ê to firdgje ,
(fic) naar huis Ipoeden, ('chielijk begeven. • — ZamengelU
Firdd/'firddlgj bereid vaardig, ld. 195. Thans Feerdig^ enz.
nSCK., visch, een visch, I a. 73, 90, 108, 20S. Meerr,
Fischeriy en FiaPchen^ I d. 67 , 75, 77. — W-W. Fisekien ^
visfchen, piscari , I d. j6. — Fiscir^ een visfclier, II d.
5.— Maerlant^ I, 16», ii> V^mfcen en Comaalcap varen.
Vergel. Ype¥f Ge/ch. der N. T. \A. io& Jimiuê^ Fish.
FJUEGHTEN, FJUËCHTJEN, en FJUECHTGJEN, Techten^
üri)deD« 1 d« 76, 79, QOy ao2. II d. 69 f 73» 88, io5« «•
Mefiê Stole^ X, Sg^, Plichten. CS. Juniuê in Fight. — y«
11. Fiuechi^ een Ilri)d« gevecht, (in Fjuechiê^hyer^ploaijt'^
/e/2) krijg, oorlog, I d. 174. — Fju6chi''bu$€me ^ een leger ^
I d. 67. -^ Fjuechi^fjild, Hrijdveld, I d. 86. -7 Fiuecht^
Hoed 9 een ft^dkleed, haroas, I d« i7!S« •— Fjuecht^ljue ^
luijgskeden, I d. 91« — Fjuecht*ridderfi ^ een Krijgs- rid-
der, held, I d. 48. — Fjuecht^9jeack j ftrijdziek, twistiiek^
Fisuarl. toornige verbolgen, I d« 91 1. — Fjuechi-'ftoarme j
benorming, aanval, II d« 69. *- Fieucht-^fefn/e^ de ovemvin-
ning, I d. 197. — FjuecJU'^winste , idem, ld, 3o, 86, 910,
226. — Fjuèc/U'-weyn j een ftrijdwagen, I d. 157. — Fjuech^
tetj Fiuechtere^ een Vechter, Strijder, I d« i45, 107. — -•
Fjuechtinge^ (bngd, aanvechling, II d. 103. Zie fVeiiand»
FLAEBBUTTJEN, kwaad fpreken, lasteren, bijtende woorden
nilQaan, Kngua nuiedica morderc, calnmniari, I d« 320»
Dit woord fchïjnt zamengefteld te %\\u oit Flaehbjeit^ (dat
Dl et laebbjen fchier hetxeltde is) en bultje n , bijten , mordere.
!)«# Priercne Landtaal bemint aulke woordkop])eKngen , waar-
\au de beide leden bijna hetzellde beteekenen, bij uitftek.
Zoo vindt men Kanêg^büiêgjen ^ StéUrJormjen ^ gloarre^
glanzjefif — glinfler^gToarjen j glanz-^gloarjerij grijni'^grou^
weljen ,* ruwz^bru4Pz»guwzjtn , gux^gobbjen ,* gdt-^janckjen^
gdl^gunzjen ^ guu^A*juu>cnjen^jmcied'huynfenf enz.'^ Het
eerste gedeelte Jchijnt te komen van Ixiebbjenj met vooriet-
ting der F. soo komt van Lap^ Flap; van Niezen j Fme^
z/en; van Rigere^ Frigere^ enz. Het woord Fktebjerij met
ééne B , koaot soo voor I d« 168 , alwaar men in dezelfde
beteekenis leest wi^t^Jlaebje in /locè-pf^ifiêcije. Enld^igohet
Z-N- W. Fhebjér , \vtjlmfne^uwt''Jlaeb)era. Zie op die woorden*
FLAEGS, vlas, ld. 5i. 337. Pl^aatze Gribb^ bh 49, ook
Flaege. Anderen fckrifven Fhaisf b« v. in de Burkery^
bl« 34» Vergel. Juniusn in Flax De GS> voor KS, en
deze voor X, gebratkt de Dichter ook in de woorden Ogjh
en Fogje. De Grielen deden wel met het aannemen van
een afzonderlek letlerbeeld , h < hier in gevolgd door de La-»
fynen , die de X daarvoor gebruikten , vvelkc ivij l?cl badden
mogen behoodcn. P S
ii8 Tu
FLiELE, een \l<!gel, dorsch vlegel, flagellnm f rnmentiiTiam « I
d. 73. Cf. Jtiniuê in FlaUe^ en wegens de Annverwante
woorden en afkomst , fVeUand en BMtrdijk^ die leer wel
met clkanderen xijn overeen te brengen. In Aeeiand noemt
men het Flui of ViuU Zie SiPingM. LM. Jen A. y«.
brantSy bl. 96, Flealje.
FLA^ESCK en FL/^EäCH, vleesch, I d. iSü, 189, II d. 63»
899 91 f lO-^f ens. Zamengeil. Fkiesck^khmpe ^ Vteetch-
klomu. Voorr« voor den 9 üruk. -^ Flae9ck^iuêien^ lostea
\an het vleescb, vleescheliike lusten* II d. 87, 88« *— Meer-
malen vindt men F/escè ^ ld. aS ^ 66, 106/ 120> 135 , i64^
183, 220, enz. Genit. Flescks ^ I d. 179. — Zamengeft.
Fkack^bejear ^ vleeschclijke begeerte, lust, I p. 94,— *i%«ci«
luêl-Jchern^ het vuile en verachtelijke der Vleescheliike 1qs«
ten , I d. 95. — Flesck^fortorre , van vleesch beroofd , ont-
bloot , I d. 54. In PVaatze Gnbb, , bl. 43 , leest men ook
Fleak; in de Bijdrag. van fVaafenb. 1« i65, T^le^elu Ver-
gcL Den zei ven II, 49: Juniua \\\ Fleêfi.
FLA.EYKN, vleijen, I d. 101. Hooft N. H. gebruikt fTfa«-
jen meermalen. Starter in Jan Soetekaaw4f Flayen.
FLAMME, de vlam, I d. 325. II d. 77, 78, 80, ens. < Za-
mengeR. F/amme^Jiedfeie ^ vlammen -voedlel , II d« 81.—
Het W-W. Flamjeny vlammen, branden, ontbranden, I d«
17 « 1^7 , 206.
FLA.PPJEN, flappen; vangen, t. w. met een net, I d. 3o5.
Vergcl. Pf^ eiland en Juniua in Flapp. — Baardt^ Deug^'
denfp. bl. 29!>, Daer fchenkt me» dat de Kanne flapt. V«
d. Flap- kan nog bekend. Flapjcn is in Friesland nog «eer
bekend voor nf*derflaan^ toeflaan ^ b. v. F kip de daar tOf
fla of fluit de deur toe. Ook Onzijd. Het flapt de doar^
%vat Ilaat de douil — Flap! dear leyt het, enz. enx. Twa
miggen ^n yen flap, Libben Jen ji. Yabranta ^ bl« 4l«
Vox licta a Ibno.
FLAUrMK, flaauwte, flaauwheid; onmagt, I d. i36. Zie
For-Jlauwjen.
FLEAG, eene vlaag, vliegende bui, I d. 5, 62, 77. Over-
dragt. A'i/diff^ /leagcn^ I d. 127, vlagen van nijd, d. U
aanvallen, vervoerini^en van nijd. — Het W-W. Fleagjen^
(als Z-N-W, gebruikt I d. 1.^6, voor benaaut^d/ieid ^ vreoê f
verflagenlieid ^) betcekcnt vlagen kri/gen* —
Fu 119
Voor hiim^ gril, leest men het in Waatse Gnbb. BrüL bl,
70, Der kaam faim ien mak flcegh oon. Ook aldaar, bL
91, 81, Toor eene jjoos^ b. v. ien langhe fleeg. In nvelke
beteekenis het ook gebruikt wordt door Kamphuizen ^ S.R.
bK 46 en i32 bif vlagen j euz.^ — Het komt af yan den Verg-
led. Tqd (Fieag») van Fkan. Zoo komt yan vloog j den
Verled. T^d van väegen^ vloge^ voor vlagt, bij Cügneti^
Bedrag, tot de O. N. Lettert . bl. 85# Zie Swiere fleag^
Twierre fleag. ^ -
FLEAN, vliegen; vlieden, vlugten, I d. 8f i4, 87, 9if 108«
enz. Het Deelw, Fleande , met het Onzqd. Lidwoord, 't
Fleemde j vindt men voor het gevogelte, I d. 207. Waar-
voor men bij Kamphuüzen , Pfalm bl. i48 leest '/ Vluch^
. iig^ en bq Van der Veen, Overz. Gez. bl. 201, vlugqe
dieren. — Bij Maerlant en Slole vindt men Vtien, Veiled,
Tijd .v/o, vloe en vÜe. CL Juniua in Flaine^ Flea, Füe.
Teatonista in Vèyehen. De vervoeging is deze: Jck fljueg^
du f^uegfte^ en yjleane^ hij fljueclit. Meerv. wy , jiemme^
jcB Jleane , coutr. ƒ lea, Verled. Tijd: ick /leag, du fleag^
fie^ en y J kagen, hy fleag ^ enz. Verled. Deelw. Jkyn. De
bewijzen zijn ibij onzen Dichter^ op vele plaatfen , te vin-
' den'; maar ik mag hier niet meer allchr^ven* In de Inki-^
ding , D. V. , doe ik iets meer.
FLEÓHTE, vlngt. der vogelen, I d. 55. Schijnt te (laan voor
Fkachief van oen Verled. Tqd Fkag, gelijk Jluchte, (dat
men ook vindt) voor Flochte^ van den Verled. Tijd Floge.
liij Kiiiaan viudt men ook Vleughe, Vloghe en Vlucht. —
Figuurl. komt dit woord veelmalen voor, b. v. To f leekte ^
ter vlugt, in der ql, II d. 47, 49. 5o, 5i. ^- De /kchte
nimme , de vlugt nemen, II d. 76, iii. Eens vindt men
De f lucht ninvne, I d. 4i. -- V. h. Flechtjen, vlugtcn, II
d. 88, 101. — Fbic/ttjen, I d. 63, iSg, i4o, i55. II d,
108, 116. — Fljueg, Bijv. N. Vlug. b. v. Fljuegge jieren.
Jeugdige jaren, I d. 11, KiUaan , Vlugglie, pubeiis, pube-
fcens. - Fljueg^ vlug, fluks, glings, Bijw. I d. i23. Bre^
dero^ Fluchs State', Vluchta^ enz. Zie meer bij JVeiland
Gouverneur y Jonkh. var$Üumctlda^ dezelfde zijn, als die
Tan Talen Tel^ keiigt drukt ras; die men ook befpeiirt
in 7 e/t Telde j Telner^ eaaas tolatarius, een fnelloopcnd
paard. Zoo loa men het Kannen Tertalen door väegend^
/taasiiff, in vliegenden hcuut^fpoed^ voortvarendheid, drift $
en deze beteekenis is volkomen gepast Toor de opgenoemde
S laats. Vergelqk hier Bäderdi/t, Gejlachitijet ^ in Tetp
ïartifiii Lexicon^ en Vos/U EtymoL in voee TobUarduêm
PLEEG K.Ët eeo vleckt vlerk, wiek, vleoselt i d. i45« Voor-
beelden van Fleecty voor Flerck {vleet ^ vkrk) sie men ia
den K- en L-Bode, van 1813« N^ 10 , bl. i56t waarbil
uien voege Cats^ I d. bl« 533 1 ^* ^^^ ^^^^ hy met de vèe^
ten. Men hoort het hier in Zeeland^ bijna dageiijka. £a
hierin ftemmen dus Friezen en Zeeuwen alweder overeen*
PLERECiJM, vliegende jicht en vocteuveit ld., 61« VergdU
KiUaarij in Ftedercijn. Mr. AdrUian Koerbagh^ in s^aea
tijd Regtsgeleerde en Geneesmeester te Amft. in sijn icM^
zaam voorkomende Woordeuboek , dat hij op den Tntel noemt
Een Bloemliof van ailerley deflgtlieid foncLer veratriei^ ens*
in klein S""» gedrukt te Amil. 166a t verklaart Fierecfn of
Fledercijn aldus: ledeneuvel, jigt, ledenwee^ ledenfagt, of
ledenfïektet word veroorzaakt door overvloedige t Icherpe
^veyachtige vogtïghedeut dewelke door ai de leden vloetjent
waüixloor dezelve uitgefpannen worden; en van df fcher*
pightid der vogtighcden worden de vliezen , peefea ^ en fe*»
nuwen als gcprikkdt en gelieekcn. Verder: Fkrectfn in de
handen, handeuvel, jigt in de handen. Fierecfn in de
voeten t voeteuvel, jigt in de voeten." liet lot van dezen
man was» uit hoofde van de zonderlinge gevoelens , die kq
in dat Boek openlijk te kennen geeft « zeer treurig; maar
het verhaal hiervan behoort hier uiet. VergeL ook BUder»
dijk, Gejlachtl. in V.
FLJ UEN t een vlies , vluïs. Meerv. Fljuenen , II d. 1 1 1. Fan
der Veen gebruikt Vluie herhaalde malen, b. v« Zinnéb. bL
48, i35. En Bewluijfen, bl. 106.
Mits 't Luk, dat hare dwaesheyt teeldt,
Beifluuet haer oogen in de weeldt.
Vergel. lyaajenb. Idiot in VLuia, die meer andere voorbeel*
den opgeeft, ook uit Van Der Veen. Ook de Eerwaarde JE.
M. Engelbertê^ dien ik in Hoorn heb leeren kennen ta
liooKacbten, gebfuikte Vluisy in zijne Redevoering y ler vit*
ring Tm liet hS faar d«r Oftriétiag Iran dM Oreon^ T(ik«
bl. 44 9 Op het kvcrmi van « fi)«fte t^^k^ari^ wof warde»
^arli^ pvaemi» ^efodd.*" Ia Ffitêkmi is bet wwrd l'^Vi^
ook aoff beden gebruüieKik.
FLINCKEN, kwade ontwerpen, fleehte bedoeKngeat boóze
ODderaettingen , I d. 79. ff^aa^mt GriblK bl« 91« FUwihen
Sie een faabbe^ kwade vooraeaMne in den ûa hebben,
n segt nog in Fmêland en eUers, Dat iêJHni^ in eenen
5 «den si»« voor «iW omêfPorpen « M«e/ g^iaan, fV^i/oMd in
i^it leidt het af Tan' 't aode Fünken^ k. S, Ftifégtuê ^fé^r-^
€?/», fchieUn. CX JunuLs in Fäng^ oootovqnece, pcoiicere.
00 dat Flkicken^ wt^ feei souden weaen* aU bet g/Mn "w^
wel eens , meloen Ondnilicb woord» noemen Frojacêe^ Ver-»
geL echter de Aanteektningen op fVciatze Gtttblh h L
FLIJMME , eene vKja[i,oq;eiiL een- beetmoesters wecktuig« Tooitg
al watr fdterp en pnndg ia» H d. S6. J[mmphui^9em ^ PJh^i
ni* 19^
Orii)4 een ti/^'m tor Inedo ftaat f
Zoo ook nw tang tot ^aad«
I>etclTe galreirikt» bL i\S %/vämÊtêea toov vinnen f
Gij Walvisch, die de diepe bayeu
Met lonqw vlinmnen komt door-varen.
BfFederoy Spet Het Dagei^ wvg.. IV Bedr. » Uilk^ heeft Jny^
dtnde vSmmenr uk de eerfte beteelMiiicu De TentonUtm.^
vfyem. Juniue. Jkau YergeL fVeikmL Zio IJnr-Jt^nan^
jen^ TVeg^iiiimn^em^
FUTSJBN. rdbceten, een p^l afsobielep* Verkd. Tqd Fäife^
hi) fehoof, ïaciüabatnr, teio peiebal. I d. 5e^ Cf» Wae^
Jenbergh^ IWeeinu pag. aa, IdioL in FJUze^boog. Fiiie^ voor
pgl, ^f^MTuSkt jBaardif u. 64^ Starter^ hL lüf Bredero^
en anderen»
FLOCK« een vloek » I d. 9i5. ~ Zamengeft. Fh€i^4iaaü\ bet
vloek*hoat, kraiff, I d« aio,
FLOCKEN, FLOCKJEN, vloekev, verwenTchen, I d. 61, 79^
98, 21 S» ZamengelL JPVocit-^MAFiaci/e y den vloek toewenfcheny
al vloekende verwenfchen, I d« i68»
FLOEDE. een vloed, I d* 200« Meerv? Flûeden^ vloeden,
rivieren, I d, 190, Fig. toe* vloed ^ ovetvloed» «» Flû^n^
c[. d. Fbedenf no Oer^floeyen.
Fl. Fii.':Fo.
FLOER, de vloer, grond^ ld. lög* ' ' • \:
FLOOTE, eene vloot , Tan fchepen, I d. 75*
FLOUWHEFTIG, leagenachtig , Voorr. des 9 Dntki. Van
Flouwen^ liegen, jokken. PV aèjenbergh ^ Bijdr. I, 157 , ea
Idiot. in ^oiifpe/i, fVeilandf in y/out»^ rekent het Teiw
want aan Flumf en Flauwen , Floiiwn en Fhuwfen^ dat (1^
luj , en te regt) in Friesland en elders zachte benamingen ¥aii
een éeuffen en iiegen aqn,'' In Noordhoiland legt men*
/7a/ iêjleeuw^ en nier in Zeeland^ Dat ia flauw ^ wanneer
iemand iets zegt, waaraan men geen geloof flaat, als of meneer
mede te kennen gave , dat het aangevoerde op flaaius^^ d«
i. zuHilke gronden imst. Dat Flauwen ook in Frieêêmd
bekend is, en gefproken wordt , leert ons het woord Fiaui»
me* Zie ald.
FLOYTE, een flait, tibia, ld. 16, T70, 176. fVaatM€ Ghbbk
bl. 61^ ook Floyte. Cf. Juniua in FkAU. — Zamengeft.
Floyte^liout ^ eene flnit, fluithont, I d. 22. Het ^uitBe ge-
deelte des woords geeft het genus , het eerfte de Ipecies , a«n«
Zie Adderjlange. Zoo is het met Riei^fiabn^ Bbaa-^pyp^
Ldlle-fecb , Doedel^eai , enz* Maar in Biet^fluit is het e^
He de materies, enz.
FLYEN, vlqen, voegen, fchikken, pasfen, I d. 61 9 63, IE
d. 6t. — Fesl-Jlyen, vasthechten, aanvoegen, I d. i8ow
FNUWCKJEN, fnuiken, kortwieken. FlgnorU verzwakken ^ de
krachten benemen; vernederen* ld. 307, 935*
FOAR, voor, in de onderfcheidene bcteekenisfen des woords^
' 1 d. 2 , 4i , 42, 4^, enz. — Foare in ney j voor en na^
ante et post, I d. 5i. — Foare j voordat, ante^am, I A.
5i , ün. — Foare n voor de, I d. 69. — Foarjle^ de voor-
• fte, eeille, I d. 73, 86, 96, enz. — Foaria^ voorts, II d«
98« — Zamengeft. Foar^fjuechtjen^ zich verzetten « verdedi-
gen, ftri^den tegen— II d. 117. De beteekenis van dit woord
leert men kennen uit Maerlantj I, i44, 7, Die y/erifacht fine
' viande en brochtfe onder üne handen« Hier is het onferwin^
' nen^ onderbrengen. Dezelfde I, 192* 24, Droufheit van
finnen vervecht , verzet u tegen de droefheid . en zoek ze te
' overwinnen. — Foar^geande^ voorgaande, II d. 74, 100.—
1 Foar-^jier^ bet voorjaar, ld. 29. — Foarjier^moanne , voor-
jaarsmaand , Maart, II d. 46. — Foar-homme ^ voorkomen ^
I d« xGf, — Foar^mieljen p aiQjaalcn, voor den^eest brengen^
, H d. 7f. ' Verled. Tul Foar^ndette. -^ Föar^fúmme^ Toor-
. nemen ^ beQuiten, Il d. 74« — Foar^pkatê^ eerfte plaats ^
— ' Füor^Jiz^gaeêt ^ iroorzeggin^-gcesc t geest van Tporrpel*
: Kng, I d. 191. , — Foar^Jorge^ voorzorg, II d.8i* — Foar^^
JpoedCf vooiTpoed, II d, 109« — Jiers^/oar^moanne ^ d%
K eerfla maand aes {aars, U, ^5*. Zie Fon
FOCHT9 vochty nat, water» I d. i53, 334. — V* h. Fochigjen^
- vochtig maken, bevochtigeo, I d, 175» Verled, Tj^A Fochtge.
FODDERYEt eeae vodderg, Ueini^heid, prul» II d. 99. B^
. 'Sredero^ Broer Cornelis « van disr Veen^ en anderen komt,
. dit woord herhaalde malen voor. Het komt van Fodde ; {een
vodde van de flraat^ zoo als Bredero bet noemt.) ^o/a der
Veen verkort dit tot Vod* en gebrnikt het als een fcheld-
woord, O flouie vugle Vod. Giild. en gz. eeuw% bL 135«
Cf. Jumaa in Fade. Huif gene gebrnikt bl. 88 Voddenkas ;
^s werelds voddenkas. In /Tzes^i/jcl gebruikt men Fodde nog
als fcheld woord, ^el^k Skt^Jletfuik % en anderen* En hu de
vodden krggen^ is aantasten, aanranden. Zie voorts PVei-^
tand. En wegens de herkomst Bdderdgk.
FOEGKE, ecne fuik, «cker viscbluig, vischnet, I d. 82« V.
b, Foecken-'fânljen. TAg Fdtdjen.
FOEY, foei! Interj. I d. i65, 166. Zie Foy! JPy / ~ V.-
fa. Foeyen^ verfoeijen^ II d« fS j onperf. In H Joeyde oer
her licht-leauwigheyt.
FOEL, viel. Verled. T^d van FaOen. Zie ald. Men vindt
Foeln viel, ook bij TVaatze Gribb. bU 65, 67. Bij Brede-*
ro^ Catê^ en anderen, ia zelfs bn onze Ouden, leest mea
. VU. VeL
FOER, voeder, voedfel, I d. 9?, 96, 207, ao8. — V. d*
Foerjenj voederen; weiden; in de wcüde dry'i^ny 1 d. 8»
Dit woord is nog in Friesland beflendig in gebroik ; maar
voor IJe beesten *s winters op /tal voeder geven. V. d«
, Forr^tgd^ voeder^^tifd. Voorts voor ^oecfer, fpjj^j geven y
in *t algemeen , zegt men Foerjen.
FOET^ een voet, I d« 09, 108, 111, i45, i46» enz. Meerv»
Foetleny I d. 74, Il d. 67, 81, 99, enz. Vergel. Ypey^
Gefch. der N. T. bL 100. — Zamengeft. Foet-fdlle^ eea
iroetTd. I d. z6i« «^ Foet^folck. voet-volk. peditatus. I d»
T^etTchabd, ToeÜHiDk, U d. 71« — ToelftAl, voetftak^ ImJu»
n d. 96. (De KL ea B wordeo ia da Calea Terwisfddy Sca^
èeaumf mn Scamnum^ Schabel^ Scheamek.) ^-^ Fimi^Jbmkp
voei^zool^ II d. 91« -*- Féet^Uaeppe ^ voet-tnp^ ttap niet
dea voel, I d. ió3,
FóGSE, eea Vos. ^ V. A. tamengeft. Fógfe^boêfchm^ hmko
. 'Van VosCen, I d. i8o. Men leest ook Fúxe. Zie ü/cmj^,
Oodfr. Spreekw. bU !20( ea deie fpeUing verdient de niee
keur. Zie Piaegê.
POL, FOLLE, vol, volle, pleims, I d« 1,4,7^ 99^ 41^ SS.
ens* — FolhmU , velheid , I d. 9^0. Ook is in Prieel— d
45, eos. Verled. Tijd Folde^ l A. i64. Oeelm IVi^ II
d. 94t lil , ens. en JPoflb, I d. 95. KcunjlmijmBn ^ & ït. bl«
€9, en anderen, gebruiken ook voUenm — Voor vat^ viadl
men bij Maerkmt twAa l^ul^ b. v. I, 9», 9k Tb mÎAmi^
in overvloed, ibid. I, 39, 94. Cf. Juniuê te JPiiiZy eolL
Fe/, FeAl Iq fVaêJenb. Bhdr. I, i64, I^doI. ^Zuam§A.
Fol^bringen ^ volbrengen, II d. 90. — Fol'-dierjen ^ vallm
met dieren (runderen; I d« i73. — * Fol*doérjen^ voldnreiiy
I d. 147. — Foi^tfHêen , voldoen , Voorr. en I d« 54# —
Fol-fiereny volvoeren, II d. 78. — Fol^eyngitn ^ ToieiMÜ*
gen, II d. 85, 90« — Fol-Jirdciigjen^ volvaaraigen, nit^oe»
ren, II d. 73. - Fol^hirddjen ^ volharden « II d. 58*«»«
Fol^hirddigj voiHandig, beHendig, I d. 99, 126« — 1%/-
Jochtigjeriy met vocht vullen, I d. i25. — Fot-iammeH^
volkomen, II d. 66, 89« 1 ii. — Fol^ homlij cke , volkomen*
lijk, II d. 111. — Foi^äbbjen^ volleven, voortleven^ II d.
109.— Fol^meyUjen j volmaken: II d. 11 4, Deelw, /Trf-
meckej vofninakt, I d. 4, 63, 71, eni. Compar. Föl'^me-'
ckerj volmaakter, Voorr. — Fol^mechenJieyi ^ volmaaktheid,
II d. 67. — Fol-nuickenheyt y II d. io5. — Fol^mieitig ^ vol-
matig;, genoegzaam, II d. 71. — Fol-nuwgjen^ volnocgen,
vergenoegen, ld. i55 , 207. Deelw. FoUnnwge ^ vergeno^d,
ld. S8, 54, i4i, ena. Fol-fpónne^ afgefponnen, I d. Sf.
Fol'fwietfieäyck^ zeer gevoelig aangerraaut, II d» ö4. i*ol
[volj beteekent &eer: vol-billijh ^ Kamph.
Fa iiä
IDLLE9 ^'^U I d« i3, 6^f iSif 900, fO^y èiiB. V« h, ^1
/o//^, al vseliijdiy pi^ruflDqaii, I d. 0. -^ Falk^tydÈ^ veel--
. tiids, n d. 95» a4. -^ Faüerhânftef velerhande, 1 d. 30&<«
. FoOB-jadig^ vte^oodïgy H d. 80. •« FoUe^mielüg ^ veelma**
lig, li d. ii4. Van ooifprong is dit lietselide uiec hei vo-»
rige wo<xrd. •- Bg Woêfenb. Éifdra^. I i54 , vulb voor t/ee/^
en elders. Te t/iêlb , ie veel , nimram , ibid. i65« Bij dea
CknnjMraU FuUeJbêrerf laètiger^ ibidU JSaai vutk eergie^
2gj niet leer eergierig, ibid. bL 68« Vdh voor s^r, ook
ooft N. H. bh 960 , volle fpade , seer fpade« Breng hiertoe
eok te tmUenn in overtloedfi (vui Èberlant^) reede boven
ontgeven, enz*, enz. -*
FOLCk, het volk, I d* 49, 59, 6!»« 78, enz.— Genii, FoMe
en Fo*cx^ I d. 73, i3i, enz. Meerv« Folcten, 1 d. 1S7. —
Verkleinw. Foltjhn^ voickje, volk, I d. 177« 181, 191, 196.
. ThiHs zegt men Folckje. U Folck bye Lijae^ zeer bekende
F6LE, een veolen, verwint aan ^Jao^, |mUas, veolen, Cf.
Juniuê in Filtie^ Fohy Pole. —V. d. Fókynchij een veu-
len-jagt, I d. 5i. Zie daarvan JVaaJknb. Bgdr. II d. bl« ^7.
VOLGJEN, volgen, I d. 33, 4o, 4i, 81, 90, enz. Veried*
Tgd en Deehr. Folge^ I d. ia, 95, enz. V. h. Folgjer^
een volger. Zie 8lyppe^jolg)er. -« Zamengeff. Folg^jieren^
volg- jaren, opvolgende f aren, II d» 8r*
FONNIS, het Vonnis, I d. 69.
FOR, voor, (hetzelfde als Foar) I d. 5, 4» 37, 43, 44, enz,
Forey voor dat, I d. 133. II d. 53« -^ Forêj foor de, 1 d»
Sn 7f €1, 99, enib -^ Fen Jote^ van voren, I d. ii» «-^
Zamengeft. tor^by^ voorbij, 1 d. 7, i3i, i45, enz. -- jPor-
by^^eande^ voorbij gaande, ld sHo. '-> JPbr-ö^/of, voorbeeld ^
Il o. 65 , 74. — FoT'^gean , voorgaan , II d. 8o« — Fore-*
geandef vooreiande, 11 d. 81, io5, loG. — * ÏFore-mng^
voorgang, II d. 101 . «— Fore^hinne^ voorheen. Il d. ûo«
Voomit, I d. 193, Hooft y Ged. ^3. Fore^hinne^geartM ^
Toorgaande, II d. io5^^ Fore-'W^n^ een voorwind* gttn«
Rige wiod, II d. 64, ti6. — Verder zijn hiervan afkdEfdiig de
voegende zamengefteldewooitlen, met For^ y Fer-- {tom%voaf.)
FDRACHTJEN, verachten, I d. 4<v, 45, 55, ii3, 33i, eaz.
Verled. TifA For^acAiie ^ Il d. 67, 68. Declw. Far^achte^
la. i33» ^ For^achtinge^ verachting, U d. /g.
ïa6 PCV •
FOR-1
■ i5.1
FOR
— VerleJ. Tijd, Ver^andere^ I d. g6t>II d« 79, Deèbr^
• For^andere en For^aftdre^ I d. 1989 U d. 8i. - For^tm^
dering/iuf verandering, I d. éi» 43. For^iindringe . II iL
68. For^ânringe^ Il d. io4. ^— For^^and^rlgck ^ Terandflr*
, lijky I d. 4^« Oit woord Tchijnt uit den Zuidhoek herkom*-
liigy elders overal thans For^oarjen. Wanneer Starter ^ bU
90 , a gebruikt Fercetidre , moet men het aanmerken als eene
mislukte poging: Zoo iets noemt men knoeien en bedcr*
Ten, dat nij meermalen doet.
FOA-BANJNElV, verbannen. V* h. Zamenged. ForhAn-Jmeriéi
cene imartelijke verbanning, ballingfchap , I[ d« 107, Ver^
bant. verkettert» IVaafenb. Bijdr. I, i57«
FOR -B^ERNEN, verbranden, Il d. 74, 110, ii6, Deeliv*
For^baernd. Meliê Siote gebruikt ook op meer dan ééoa
plaats Ferbaernerim Hoojt , iV, 7/. Verbarneru VergeL
CUgneit^ Bij dr. tot de O. N. Lettert, bl. 49« 5o^ Noot»
Wanneer men in de Bijdr. van I^Va^fenb.^ I, 160, en mii«*
fchieu elders, leest f^erbanne ^ voor yer-baerne^ dan moet
men zulks voor eenen misflag houden, die alle duidelqkheid
in de rpelling verbant. Vergel. For^bannen^ en het daar
aangrhanldc \oovbecld.
FOR-BF.TTERJEN , verbeteren, II d. 101. Om U Rgm ooL
For^betlren^ I d. lai.
FOR- BIEDEN, verbieden, I d. 42. Verlcd. Tqd For^bw^
. II d. 68. Deelw. For^bean ^ Il d. »^5^ in de Bgdr. van
fVaBpenb, 168 , Verbodden. Y. h. For^bod^ een verbod, Id«4o«
FOR-ClJNNEN, yeibindcn. ld. 16, 4o. II d. 56, 69, 68,
79. Verled. Tijd en Deelw. For-buwn^ en For-buwne^
Sf. h. For-buwne ^ ev.n verbond, ld. 119, i49 , 19^, ^19.
FOR.BIJTTEN, verbijten; arealuii. Zie On-for-bijtten. In
deze bcteekcnis is het mij van elders nicL bekend, f^erbiten^
.bij Maerlant y I, 3o , 10, Dood bijlen, verrcheuicn. En in
dezelfde beteekenis bij Clignelt% Bijdr. Li. 289, Noot Voor
Ombrengen y Dooden ^ Maerlant^ i. 127, 26. 1 , 267 , 24.'.
Hooft^ iV. H. 27, De vrijheid der Land zaten verbijten^
oh bewroegen. Ook Kamphuijzen volgt de Ouden ^ b« V»
Ff alm bl. 3x6 > verbeten van d^n Nijd. l'iguurl.
FQR-BJUESTEIUEN, verbasteren, in TervrarriDg bren^n^ t
d, 44, Il d. 74. — Ooz. Tan den weg afdwalen, I d, 147«
Veried, Tgd, JForbjuesiere. Deehr. For'^bjuesire ^ ^H^r
:. dwaald, Tan den weg af, het fpoor bqster, I d. i54^ II d^
q5« 101 • — For'^bjueëteringe j Terbnstering, II d. 69, o)*
FOR-BUEUWEN en FOR-BLIEÜ WENE , Terblgven, Ter-
nachten, II d, 70;— ForbüeuWy een Terbiijl^ Terblqfplaats^
n, 68, 73-'
FOR-BLYEUy, act» Tcrblij'len, Terhengen; wederk, sich Ter-
, bligden, I d. 24, 124» 180, 209, 21 1, — For^bfyingy Ter-
heaging, II d. 88. Onzifd. Mede Stote^ UI, 1 485, De Go-
ninc verbüde icre. Zie Huydecoper ^ ald. Zoo ook VIII, 4i&
FOR-BOLGNE, Terbdgen, I d. i25. Zie Toarn-Jorbolgne ^
en Oer^bolgne» Komt Tan *t onde Belgjen. Maerlfint ge-
bruikt Beigen , Verbelghen , Toor vertoornen , vergrammen. B. v^
II , 177 , 12 , Bidt Gode , dien du verbolgen fware Voor kwalijh
afnemen^ eupel opnemen^ Dezelve II, i25, .^6, Hieromme
' fo bolgen fi liem das. I, 108, 28, Sidi-nt bolgen fi up hem.
1 , 175 f79 Die li^en balgen omme *t gone. Zoo ook II ^
ai5, 62, enz. BehalTe den Verled. Tigd J3a^, Tindt men
ook Baichj b. t. I, 5o8, 27« Alexander Balch (belgde zich)
omme dit doen. Op eenige piaatlen is 't een Wederk. W-W,
Wegens den wortel Tan dit woord zie meu Pf^eiland.
FOR-BORGENHËYT, Terborgeuheid , I d. i48. Van JFor-
bergjen^ Deelw. For^-borgen.
FOR-BRECKEN, Terbreken, I d. 96. VcrJed. Tnd Por-bryi.
Deelw. For^britfen^ Terbroken, geknakt, I d. 101, II d. 76'>
89. fVaafenb. Bgdr. I, 162, Verbrekkeru
FOR-BRETDJEN, Tcrbreiden, ld. 109, celebirare, landare.
FOR-BUWGKJEN , Terbenken, Tcrflaan , Temederen , ld. 299,
Verled. Tqd en Deelw. For^buwcke. ld. i?IS, 196, 211, 229W
FORDEABREN, TerderTen, bederven, I «d. 66. II d. lou
Onzijd. W-W. verloren gaan^ ld. 89, 160, i4o. Als
. Z-N-W. li for^dearren^ Terderf, ondergang, I d. 59» 171.
— For-'dear^ hetzelfde, I d. '97 , 117, i42, i43, «nz. —
For^dearringe j TerderTÏng, II d. 101. Verled. Tqd , For-doar ^
Deelw. Far^doarn ld. 60, 97. lid. 88, 102, 10% Zamengefu
i'Wrfoarw-ÄÄrd^Terdorvenaard, ld. 96, 11 6.- Onzqd. Moer--
lant^ If i46, 9, NiniTe verdaerfj ging Terloren, werd ver-
. woes^» MeiU oioke^ IX , 609 ^ Én verdorven een deel Ucde»
m8 Fo.
i. i. T«rguHW, ^üdvonlMu fVkê/enb. Bgdr^ 1^144« Oe»
ib <l« Mot ia de Rott t/aardarft. ktu — ZamengvlL JFbr-
tUar-êjeaci ^ Y^rderf^^mk, yerdaHelij^, I d. »45»
FOR-DEGENJEN» vcfd^digeny TOorv«cJiten , imi h«ft Uo*te
l^raard belbheroien ; TetYolgens in hel ftlgem. befiBberiawi ^
ircrdedig«Q« Verlod. Tif|d Formdegene , I d. qo. Van 't o«d«
jPegBn^ ecQ holdf dapper luröniiuni uaderliand «ok ¥00r
een geweer gebraikt. Ik vind dit woord nergens ddort,
FOROERUJCK^ befonlQrUjk, nuttig, iK>oyd«eUg, II d. ax
Want Forderen bet/eekeot ondar anderen ook nailig wipky
prodesff» U T« Kamphuizen ^ S. IL b\. ds.l, ssi.
FOR-EUE, verdMd, delebal, I d. 18, Vcried. Tiid en^ JPor-
dien f Terdaan. déletns. I d, i4|« Daelw. yan jFor^^twoênm
Zie aki.
FQR-DULGJEN, verdelgen, ld. iii, \t6, i4i. U d. fQ.
Verled « T^d en Deelw. Fordglge. TûuâomUtif FerdeUgtn.
Zie Dalgien.
FOR-OIIdIGHETT, gednldigheid, I d. iu Zie Om^gedi/^.
l^R-DQAPJEN, yerdooven. II d. 75. Dedw. Foe^oQëe,
verdoofd* Il d. 89« Misrchien heeft de Qtchter doar dit
W-W. ons Verduffen iwiUon uitdrukken. Zie Doffjmtu ümd'-
doaf. Verduffkn^ Hooft ^ N. H. bl. 190.
FOR-DODOJEN, verdtitten, vergaan, ld. 136, i44, i56.
AU een fitdr. W^W. wordt hel gebraikt do^r tAOMi dei
Feen^ Cherz Gez. bU 543« VerdtU lija ganfche wtfian,
verderf, vernietig, zqn geheel be(taan. Zie Hed, Dutkn^
FOR^DOIViJEN, verdoemen, veroordecbn, I d. 181, U d.
loi. Yeiled» T^d en Deelw. For-^domme^ I d« \6x* HSêUm
Stote en Maerkint gdbruikcn ook Fetdomett^ xoo ivel ab
Verdoemen*^ jéfhgmbuch , bi, 54 , Demon , dammen , duoffiom
FOR-E>Oï\IJEN, verdommen, Bedr. en Oaziid. W-W. Ver-
lod. Tijd en Deelw. For-damme y I cl. 78, Jh djiapjor^
domme ^ verdomd, d. i. zoo dom als diereu, met één W€iord
uerbeesty welk woord door Kamphuizen y Pfalm. bU »«7,
wordt gebruikt,
Weest (o!) weest niet aoo verteest y
Niet zoo onhezmt van zin.
Terwiil hij ook ald. bl. 210, verbeestigt^ gebrntke.
FOK-DO.\UEN, verdompen, verilompen, verfnffön , vaidiit-
lOD, Verkd. Tifd en Declw, Fov-domme^ 1 d* igS^ Dj
f o. f af
' liei*ne JUoaf t 900 'tjaestre blifii , 911 äekis HA fcliaecl » dod«»
doaf yor-dûmme, rerdat, Yerloft, wezenloos»
Dexe twee laatfte W-W. zijn althans uit ecnè bron ge-
irloeid» (misTchien zvlfs ook het dcrdé.) Ik mag het hiei* niet
* te diep ophalen. Ons Dom^ het A. S. Dumb^ het Eng.
Dwnp^ Damp (Meiis Siolc} obtaTos, ons üompy-en Damp
fchqneo allen gebragt te moeten worden tol het ^mde Dc'*
pen f waarvan Dempen^ (door invoeging der M) Verled. Ti^d
Damp en domp^ v. h. dampen f dompen f enz. Vergel. een
gedeelte van 't geen wq zeiden bq Be-'djoept p Dom en Dom^
pe^ en Bilderdgh in Roerdomp,
FUR-DOMPJEN» uitdempen, uitdompen, verdooven, nitblas-
fchen, lid. 97. Trb^ in onwaer fea droafheyte — H forllân
in de CBestJordompje in /ortjueëterje. Alles Overdrachtig en
Figuuiiqk fcboon. Wij hebben deze plaats, hier gepast «
aigeichreven , ter bevestiging van 't vorenftaande.
FOll-0R£GEN, verdragen Verled. Tijd For-droeg. Deelw,
For^dreynf II d. iis. In de Bgdra^. van tVaaJ'enb, 1,156
en 160, leest men Verdreggen^ dat in uitTpraak bijna nieta
Tan For^drasgenj verfchilt , *en waar van gemakkelqk komt
Fordregny (G met Y vcrwisfeld) Jordrejn. Zie Dragen
( Drtcgen) Dregge. Iii dragen is reeds verloop
FOR-ÜlUEUWErf, verdreven, wegnemen, doen ophoaden, I
d. 3, 118. II d. 81, 07* 101. Verled. Tijd, Fordreaup^.
Dcelw. For^drecuwny II d. 91, 102. V. h. For'-drieuwinge ^
Terdrijving, H d. 107. Zie Drieuufen ^ Tneuwen.
POR-DRlNCkEN, met drinken doorbrengen, verteeren. Oeelw*
For^dronchen 9 ld. 12. Bredero^ in de KL van de Koe^
Hij verdronh ïi\xï wijis ringhen en rocken. fVaatze Gribb.
bl. 57, Dat jild hab ik lordronchen ijn baarnewijn en bjeer.
Baardif Deugden/p. bl. 4o, Hoe Tjaerd-ooms Jan en Pan*
teltje, verdronken rock en manteltje. De Teutonista en
Kiliaan kennen ook deze beteekenis. De overige sie men
bq tv eiland % en anderen — Maar For^drinafen j verdrinken,
in 't water verfmoren, I d. 42. V. h. 't Deelw. For-drinat^
enectus «quaf I ^* 67. II d. 72.
FOK-DROYEN. verdroegen, opdrogen, droog worden, I d.
42. (van tranen.) bij zamentrenking voor For^droegje. El-
ders vind ik. For'-druyen f en dil is de teganwoordigt tiit-
i5a Vp.
fpTääk op tqI« plaAtrcB ia Friesiufd^ — Muur het Act.
For^driuifgjeny verdroogen, droog mtketi, II d. ii6* Hier
voor loest men bij l^VoMfinh. B^dr. l» i65t Ferdnêgjen.
Zie DrtüQî^.
FOR-ORUWCKJEN» yerdrukkeii, VA. 6j, 90, 1:^4. H d. 99.
Verled. Ocelw. For^druM^che ^ verdrukt « verllooUn» ld, iio»
FOR-ÜWAEN, verdoen. I d. 338. Il d, ii4.
FOR-DWUNNKN, verdwijueo, e«n eiode nemen » alle besuan
verliezen y I d. 46, 6!f« ii3, 127. — Verled* Deelw. JFor-
dwijne^ verdwenen « II d. 76. Maerlant gebruikl scift bet
Eenvoudige W*W« Du^Uien. voor c^nemen^ nunderen^ ió
niei gaan^ II d, 87, 4i.
Scoenheit es cranc toeverlaeU
So Toe meer ter ouden gaet»
So Toe meer breet en dtvijnt.
Alwaar men voor Breet lezen moet Breci^ breeklf knaie^
verloren gaat. In dezelfde bcieckcnia viiidi mca bet b^
CUgnetty Bydr. tot de O. N. Ijelterl. bl, 570, — Voor
verdipifnen^ /ieroen j Maerlant^ I9 7^, 46. - Het sohifat met
Toorzettiog der versterkende D, te komen van Wgnen^
(vooral niet IVienen^ gelijk PVeiJand in H^inden^ sc«r ver-
keerd opgeeFt, om misichicn voor de Hollanders daar door
verftaan baard er te zijn) dat in Friesland nog de oude be-
teekenis heeft Lehouden in Onv^wqnen^ b. v. Ajr wgnt €tt
hier en dcar om^ hq loopt ^ zwerft hier en daar «oi , in de
eenzaamheid vooral, om niet gezien te worden; maili zieA
Boels. Hier mede liaan in verbindtcnis IV^n^n «n PVeinsa^
ons winden en ipenden. TAq aid. en ff'eiiamL Ook is in
Friesland nog zeer bekend Ont-wijne^ voor Ofktiomen^ otU^
gaan^ zich van iels afmaken^ door lieen te gKuim Zoo
.segt eene Moeder tot een Pluggen Vn^dii^^ fijhfte het mu wer
to ont^wijnen'i enz. Dat hier toe behoort Quifnenf (thans
lufijnen) IS bekend. Zie aldaar. Alsmede ons fi^i/nen ^ Jlufin-^
den (nu zwinden) w. v. gezwind^ enz» Zúî H^eiJnnd en an-
deren. Verdwijnen wordt als een bedrijvend W-W, ge-
bruikt door Iloo/t N. IL 56'i.
FOR-EA.LD, verzot; verliefd, amore capUifï , I d. o. 11 d»
6i« Van Ealjen* Zïc ald. Hiervoor georuikt van der Veen^
Vergold^ in zijne Raets, bl. 3.
Hoe 't vrouw-volk meer op ralj i^rgeht. Zïc For-JoUc^
fDR^EERJEIf 9 ynm^i khmAmk ter vwteritigi I d. 8K.
Deelw. For^eerd.
FOB*FALLEN, Tenpvlleti, oveigüan, II d, 68 ^ DciJw. Fur^
/näbMt. «* Venrâllen, neclerAorten t U d* 8i« Oeelw. Jbr«
JAlne^ bn yerkorting. Matr Toor vawvxUmn^ gebeuren ^ î^oor^
komen f II A.S^m^y^^For^Jâüej «en Toonmi, Toorkomeode
gelegenheid, II d 8o« -* Voor venfaUen^ afweken (van het
* fpoor) Wme/Mh Bifdn I i55« •* verMÜen , {tot ietê) b, t. cpift/i-
/ioo/i, ibid. * verpcäkn^{mdehamkn\ kkuiwvenYxhiA. bl» i63.
yoR-FALSCUJEN , vmaireheii. Deetw. For-Jalfchê. Zie C^^
for^falfche.
ÏOR-PIERKN, Terroércii^ I d. 49, Deelw. Fór^fitrd^ ttar^
Toerd door H Lijden « d. i. overnmeateréU
FOR^-FIEftElllf , toor yermjderen^ reoiOTere, repamre,' alfe«.
nare, I d. *i3i , Fen God for^jSere y (Deeiw.) rèrwijdetd tan
G<id , abalieuaius. De kenri^ KJampfiufzêM gébraikt dit woord
dikmâab , en op lijne manier. Bedrifv. f^er^erren t voor ver«
wi)d«ren, (Deelw. vetvêréU) b* ▼, Sticht. RftAên^ bl. £4,
Van boffl verperd. Bl. 507. Die njn hert ran God -^ ioo
is vfifvert. Dit is 't wat onze Dichter segtt Fen Ood
f ot'^ fiere. Pfatm bl. "ïSy , van kennis Gods veivert. BLiâg^
<>Drl« die 0B8« reheoraiid, hebt vereert 0 BI. aol, waarom,
o-Grodt zijt Gij ran ons vereert* Onsijd. als Z« M. ibid.
bit 7 9 in mijfi geIok« ^mr-^verren^ d* i. het f erdwijneo Tan
mijn gelttk. Wederk. Ibid» bl. 1.^2, Ach! wili u niet verver--
\, ?•«/?: Ibid. bl. 34<9, Vereert tich uwegunsu Van /^er. Zie Fier,
FOR-FIRDDIGJËN, vervaardigen, bereiden: verhaasten. Ver-
ihellen, i'poedeo. Bedrqv. 1 cl. 4» For^firddif^je mgn fchip'*
hretky verhaast tnq'ne fchipbrenk, d. i. dood: doet rngfchieJ^k
. t>mkomen. n»d. 5i 9 fijn reief.y x^ne reis verhaasten. II
* d. 82 9 £y her boaitê foriirdd^^e^ die baar faawel^k verhaastte
d. i. gaarne, hoe e^ hoe liever, tnet haar wenscLte te
hnwcn. II d. 85, eb tin f enne finne^ den loop der zon ver-
haMten, d. i, wenfchen, dat dezelve fchielt|k naar 't einde
fucllc^ II d. 87, /ijn peren ^ z^ne >aren verhaasten, d. i*
woiifchen, dat dezelve rcbidqk verloopen. Men ziet uit dek»
voorbeelden , dat het een verbnin praegnans aut gravidtun is.
^ VVederk. II d 49 ♦ lek liab mg jorfirdge , ik heb m^
gehaast, alfen fpoed gebmikt. II d. 88 9 Him ior^firddigjer^
to in gefju0chl^ zich beraden , gereed maken tot cengevefihtt
FOR«FLAUWJENf terflaiawen; Terflatttwen ^oeo'(b« ▼« lA
moed) Bedrnr* I d. 126.
FOR-FLEANfc, yervliegeo. fnel ▼crloopcn, IJL 57 j 66, iiS»
IId«7i. Op bl. 66 komt eea zonderlÎDge cafas abfolatof Toors
H9 wic jon rjaecht fo krom lo t^zjeo.
Dal , jon rta-rflinderB Jckien Jor fl^yn y
Y witte fea nm placht) en eyn.
Zie Korte Aanieeh. En vergelgk, onder anderen , lriemitd«
. CUgnett^ Budr. tot de O. N. lettert. ^ bl.-üéjt rolg.
FOR-FLOCKJbNy vervloeken , verwenfchen , Terfoeqen^ I dU
96, II d. 98.
F0R.F0LG3EN, vervolgen, I d. 49, 61, 97. H d. 47, 68^^
enz. Verled. Tqd en Oeelw. For^folge.
FOR-FOLIJEN, vervullen. Deelw. For-JoUe^ll d. 10& t,.
d. For^/ol/üiffe f vervulling, II d. 55.
FOR-FRIESCHJEN, uit eeue andere taal in de Friefebe OT«r-
brengen. Il d. 54, 65, 85. Zoo leest men bg Bredero^
Verengeht en Verfranscht , maar in een e andere en sedelijke
beteekenis* Ferduil/cJien voor Interpretari Germinioep ver*
tere Teutonïce, Kiliaan.
FOR-GCAN^, vergaan, omkomen, flcrven ; ophonden, eindi*
. gen; verloren gaan, verderven, I d* 64, 68, H>6y i45y
168, en«* Vcrled. Tijd Foi^giu^. Deelw For^gien^ I d.
2o8* «» Dat ick forgongh^ dal ik verga, I d. 4^3« Meliê
Sfole 9 yerganghe mi als *t magh vergaen, VI, i55. —
Vergaen foor ajloopen^ PFaatze Gribb. bl. 49, Ho is *t dj
ti\ Jorgce// ^ ^lees /orgiën) Stoke ^ I, i8i. II. 1 v88, VI t
i*^.!, Maerlant^ I, 109, 5o, Dus eisl hem metter dood ver^
gean. Bildcrdi/h ^ Taaien Dichth. Verfvh.^ III, i4j« — ^
Forgoncklijch ^Jorgonchlijhe ^ vergankelijk, II d, 89, 91, 11»,
FOR-GEARJEN, vergaderen, verzamelen; verwerven, ver*
krijgen, krijgen, I d. 169, 219, II d. 90, 91, 99, 111.
116. Ónz. vergaderen, bijeenkomen, (van den Raad) lid,
74* T7* V. d. For-gearringe ^ vergadering, vereeniging, II
d. 81. Zie Boast-forgearringe.
FOR-GISSJEN, Wederk. zich vergisren , al g!9rende bedriegen «
I d. 66. Hooft gebruikt hel aU een Bedrijv. W-W# Den tifd
vergisjen ^ Gedicht, bl. 149.
FOR-GNIïSSJEiV, verfieren, oppronken, opfchïkken. Deelw^
For-gnUtf Fig. vereerd, met iels in zgnqa Tchik, I d^ 67.
/Zoo gebnÜLten Cäiê^ Bredero^ en anderen, VerlméchU
, BrederOy b. n ia Griane^ I d, i bedr.
Wg binnen niet verkugst met jon respen»
Klucht V. o. Koe. lek ben er niet mee verJtu^'st.
Het eenvonJ. Gniêêjen^ vooral Op^gnisêjen^ voor oppronken,
opfchikl^en , betere kleeriei en aantrekken , i^ nog dagelijks in
gebruik Men gebruikt ook >^el eens Opgnapjen, opknappen^
. in deselfde beteekenis, als mede For^gnapjen y enz,
FOR-GRÂMJEN , vergi-ammen. Als Z-W-W. H For-gramjpn^
. TOor gramfchap, I d. 1^7, i83« Baardt ^ h\. 869 Gg ver^
«rimmen. Hooft ^ Ged. i58. Jnpön vergrimt met raad*
^och Vergrammen y Ouz* Dezelve, a« U p*. bl« i66.
FOR-GREATJEN^ vergrooten, vermeerderen , I d. 44, io4.
Onz, .1 d« 4a
FOR-GRÜVVZJEN , vergmizen, tot Rof, I d. laa.
FOR-GULTJÉN y vergalden, met goud beleggen. Fig. boog«
fchatten^ auro contra acstimare, II d. 47. — Café f 1 d«
177 f ^* ^ vveet baer walgchel^ke pïl/en Wer degelijk te t/er*
giUderiy d, i» bare aanloklelen een fraa^en glimp te geven«
Jtlooft N. JJ. bl. 67, zoekende zich te vergukten met hel
bloed der Landfateru — Ergens mede verguld ayVi* Hug^
, gensy bl, i4!^, Oaer by fns mé verguit is, Bredero^ bq mi)
d1, 16, Jemy, jy bint toch non i^cl vergul/, fil, 33 1, lly
is wel verguü met dat geweer,
FOR-GUNJEN. vergaanen, toefiaan. IF d. 7T, 80, - Voor
miêgunnen^ benaden j vindt men bet in de Bgdr. van ffas'-
.JènS, ïf ÈÓSf id5. En in deze laatfle beteekenis hoort mea
. m Friesland bet woord nog dagelijks,
FOR-HAESTIGJEN, verhaasten, vervroegen, I d, 43.
FOR-HiEGJEN, FOR-HEAGJEN, en POR-HEEGJEN, (on-
deifcheiden dialecten) verboogen, ld. 118, i5t. II d, 111. •
ForAcegmoedigyen j verhoovaardigen , II d. 63.
FOR-HINNEUEN, verhandelen. Veiled, Tijd en Declw.
Forhdnle. Met iemand ergens over fpreken , II d. 65. -
, V, b, Forhdiüinge , eene vei'bandeling , een opflel ,11 d, 60 9
85, eni.
FOR-HEARJEN, iemands bede verhooren, I d, 99, 121,
i43 9 i46t 170» i84, - Voor kwalijk hooren^
moÉMe Griib. bl Sa.
R3
i!» Fa
F0R-HE:ERLIJCKJEN, Tereeren, verheffen, reA^^öftk, tf d.
8o» VVederlu zich ergens in beroemen , I d, Sg» tsrgens
mede ingenomen sijn.
FOa-HELLJËN» rerbalen, yertellen, I d. 45, Ud. 63, 65,
66 1 enz.
FOR-HIRDDJEN, Terharden, (het hart) I d. saS. Derfw«
jFbr-Aw-rf, I d. 97«
F0R-H0H:DJEN, verhoeden. V. A. For^hoedinge^ Terfaoe«
ding, voorzorg, bewaring, (tegen iets) II d« loi.
FOR-HOOPJEN, verhopen, hopen, II d. 4;. Zie On^ór^
/toope.
FOR-HUWGJEN, verhengen, opbeuren, verbinden, ld. i55,
16.^, 207. II d. 76, 8a, 86. Veried. Tv^A For-^utê^gge. —
Deelw For-huwge^ I d. 67, i43, II d. 80. JHeZrf Siole^
V, 282. VII, 1161, Verhoghen. Kiaaan^ Verho^iin^ u c.
verheughen. — FerlteugenU , Hooft N. H. 869. Kamphuä'^
Ken^ Pfalm. bl. 101. — V. h. For^huwgtijck ^ verft^ugimëe ^
gsnoeglij'lj I d. 19» i5o. — De wortel van dit woord ia
Hustn zin. Zie Behasgen. Hutpgjen.
FOR-llUWZJEN, verhuizen, Fig. uil dit leven verfairiWDp
llcrven . I d. i23*
FOR-HUYINJEN, met hoon bejegenen, honen. Oedw. For^
huynd* vcrfmaad, ld. iSi, 23k
FOR-JAEN, vergeven, ïgnofcere, I d, 55^ 71, 91, l6l , e«8.
— For-jearij om 't Rijm, ld. 11 4. — Vergeven, foUere ve—
ïicno, I d. fï, 46 Verled. Trid i^or-/e>«, I d. i5i. DeelVr*
For-juwrij I d, ii4, iSo. Gemed. Wijze For^jotM^. *Sn^*
ice, I d. i48, II d. 68, enz. Hiervoor leest men in de
Bijdr. van Waafenb. Vorjoe^ I, i42.
FOR-JEUGDJEN, verjongen, jeagdig worden, I! rf. ro6.
FOR-JEYEN, verjagen. — V. Ii. For^jeyer ^ een verfv||er,
verdrijver, I d. 56. — Wasfcnb. Bijdrag. I, i65, f^erjafe.
FOR-JIETTEN, verstieten. Zie Jietten. Onze Dichter maakt
in den Tegenw. Tijd ondcrfcheid tusfchen dit en het volg*
W-W. Doch in úq Bydr. van Wasfenb. I, 159, vindt mca
ver jet ten voor vergieten^ en bl. i65 voor vergeten. -^ Verl.
Tijd For-^eat - Dcehv. For-gette/i.
FOR-JITTEN , vergeten, I d. i5, 42, g4, 9^ . enz. II d. 46^
70, io4. Verled. Tijd For-geat, Dcclw. For- fitten^ I ti,
55, 74, 108, i43, i53. II d. 82. fVaatze Gnbó, bi. 85,
s
Fc^ lis
H b wii^Jórjitien^ bL 84, H wier mij forgèitéfh BI. 59 1 lek
kab 't JorjUien. - li JorjUien als Z-N-W, de rergetelheid ,
I A.. 170« Gebied, wijze Far^Utj I d. 117» Bij Maerkinij
II 9 472 , 70 , Forgei. - V. d. Forjüielj vei^etel , Ycrgclelqk ,
I d. 170. MaerUmi^ ü, 31J», ti, vergeteL ^ For^jittekaz^
iFergeteloos, EOnder vergeten, I d. i42« - For-nttertvfje ^ ver-
ge tclbeïd, vcrgelenheld , I d. i84. - For^jiitenheid ^ H J. 5*«^»
70. ^ Kamphuijzen^ PfahnïA. 81. Vergetenhegd. Ibid. bl.
7, vergetmgy en ibid. bl. Sîîo, en .^71 V vergeet. - In de
. F. W, J^VK^r/eZ/rr, bij Gabbema^ Forjeiien. Uil bel b«-
TCBllaande ziet men, dat er, betrekkelijk deze twee laatfte
W-W., bij onderfcbeiden fchr^vers, onderfchriden fpelling
is, en telkens eene onderlinge verwarring. Indien deze alleen
op het papier plaats had , dan zon men dezelve aan achtr*^
loosheid kannen toercbrijven ; naar in dagelijkfchen omgang
worden dezelve woorden ook door elkander gebniikt, al-
thans in verfcheidene tijden. Zoo wordt For^geai voor
vergat en vergoot gebezigd : Forgfften voor vergeien en
vergoten. Hier is derhalve een verloop ingehomen ^ door den
tija; oi vergeten en vergieten zijn uil eene bron gevloeid,
en wel zoodanig, dat vergieten ei^enl. gezegd werd, doch
vergeten f Figuurl. op deze wijze: Tck fyr^jit ol Jor^jiet^ ik
vergiet f b. v. eenig vocht, water of bloed. Ovcrdr. ik ver-
giet bet aandenken aan eenise zaak , zoo dat dezelve uit mij-
ne gebengenisfe als nitgewischt is. £n zoo voorts. De Ror
meinen hebben zoo ook hnn obUpiècor^ oblllua Jum^ van het
verbuBi LdnOy obiino^ obüpi^ obtitum afgeleid. Dat de ond-
fie en oorfpronkelijke beteekenis van Una is geweest , /poC'*
ien^ gieten j leert ons lilus^ hrt Rrand , waar de golven te«
gen aanfpoden, en meer andere woorden. Toen ik zoo ver
gefchreven had, raadpleegde ik de Lexicographi, en be^
vond, dat Martinins deze zelfde gedachte had omhelsd, ja
dat bij nog verder vras gegaan , en het H. D. verges fen af«
leide van gieajen^ nt esfet qaali effundere^ ver^ieslen. Zoo
Terklarenzichde verfchillende nitdrnkkingen , // ia mij fjrget-^
ten f en, iet hab ït Jorgeiiem Het eerfte is res*ea mihi effufa
est, five e memoria niea effluxit. Het andere, rem eam arti-
mo meo effudi. Dat men bq den oudRen oorfprong der ta**
Irn zoo eenvoudig moest denken, is natuurlijk, en door al*
156 Fo.
ne gedachte aan het oordeel Tan mifne lezert oiiJlerw«rpefi<«
de. CL Juniuê^ in Forget^ et, Yei^ Yeiea. A.. S. JFor^
getan — For^-giian — For^gylan , to forget, Vericd. Tqd ,
For^geat^ Deelw, Forgiten. Geoian. fondere. Verled.
Tijd Geat. Hier ziet tneo dos ook, dat de VerL Tiid ia
beide deze woorden een en dei«»Ude is» Sed manuBH de tM^
bula. Vergel. fVeiland en anderen,
FOR-JO\GJEN, verjongen, I d. 89.
FOR.-K&DJCN, vet kouden, koud worden; rerkoelen, Terr
flaauwen, refrigelcere , Hg* van de yriendfchap, I d» 99»
Brederoj in Griane. 5 deel, 5 bedr. Eer dat mija lia&le
Tal verkoelen of verkoiÂwen. Zie For-^hhnijen.
FOR-KEAPJRN, verkoopen, I d. 68. In de Bgdtag. Tin
PVaafenb. I, 163, Men verhepen ^ men Terkocht, Oiise
Dichter zou zeggen For-keappe. En ik geloof, dat men in
de Bijdrag. ook beter zou lezen Verkeepen. Men^ wordt
in dat Huk meermalen met een verbum plurale Tereenigd«
FOll-KEEREN, vcrkeeren, Terlari, moraii, I d. i?5. Het
Deelw. Fnr^keerd ^ vindt men meeruiaien als B^voegl, N-W»
voor aifere^ta^ b. v. In de Bijdr. van fVasJenb, I, iSo.
FOa-KlKTTJEN, verkorten, I d. 43. lid. 92, iiS» 116.
Verled. Tijd en Deelw. For-X/r/Ze, I d. i67»
FOR-KLEÂ.RJEN, verklaren* uiten, te kennen geven, I d* 44,
223. II d. 76. — uitleggen, interpretari , II d. 69. — f^er*
darren voor verachten , Mae riant 9 li , 2 1 q • Sg.
FOR-KLO.VUEiN, verkleumen. Verled. Tijd eu Deelw. JPor-
ktOinme^ I d. 53, 60. II d. 48, S*;^ CatSy I d. 189, a« .
Ferl'leumen van de vorst, doch branden van de min.
FOR-KNOiiTTJEN, verknochten, verbinden, ld. 4o, 45.
Verl. Tijd en Deelw. For-lnoatte, De keurige Kampliuijsea
heelt ook l/'er-hnechten j P/alm bl. 35.
Die ist, die, vasL aan deugd verhnecht^
Door geenig ding zich laat verrukten.
Bl. 33o» Mij , wiens gemoed aan LJ verknechtet is.
En op meer plaalfen. Zoo ook verknoopen ^ Pfalm bU SSa»
Noch 't hart verknoop* aan leer die niet en doog.
Dit laaifte W-W. gebruikt ook Hoojt^ N. //. bl. 46o, en
elders.
FOR-KNOEYEN, verknoeyen, verbrodden, I d. 182. Deelw«
jFor^knoejd.
F o, iSy
fOR*KOARNE» verkoren, uitTerkoren « f d. 63 9 t^9- Stoie
VUU i33i f Fercoren j äef j dilectiuti Maerlanij II, 3i5f 82,
uwl-vercorne» JVaBfenlK Bijdr. J , i5^ , Verkiejen^ voor verko^
meiij MâitgêioMen» Zie 7^iejs;>/?« O. jP. /^* Túefa^ Tziefen.
Tegenwoordig hoort mea mental For-'liBpien% For^heas.
Maar Kiejin ea Kleren is beide gebruikelijk geweest; vaa
dit batfte heeft men vele voorbeelden in de O* jP. /^.b. v»
itfr, ierre^ ierren^ ter den ^ voor i(oo«, kozen ^ en verkoren.
Ker voor Ï^o^^ en voor ieiir. Hamconiua foK 88 verfo , i(e/*-
re/i| electa^ feu electiones. — Van Keja of Kejhn^ komt
Keëi y keuze , in de O. F, IV. zoo bekend , mi v. h. ons /«
^/i«/ e/l ie keur. Hamconiue^ L 1« kesten^ indulta vulgo*
Vergel. de Noten, op de O. F. TV. b, v, bl. 121.
FOR-KREFTJEN , verkiachten, fchenden, I d« 90» Deelw.
For^kreft.
VOR-K.RTEII, verkrijgen, II d«^o, gi, 99, ii3« Verl. Tijd
Forkriggey I d. 67. Deelw. Forkrigge en For^kriigge ^ II
d. 87 • 90 , 107, Bydr. van fVasfenb» I d« i64 , /r v&rkreû
FOK-KRnMJElIf « verkrommen, krom .maken* Deelw. For-^
kromme^ II d« iii. Ten Kate Junior y ineengedoken.
FOR-KUNDGJEN, en FOR-KÜNDJEN, verkondigen en ver*
konden; bekend maken , I d« lé?, i63. Ons Oorkonden.
Hooft y Gedicht, bh 56. Zie Kundigjen.
FOR-L/VNGJEN, verlangen, verlengen, extendere, II d. ioo«<«
Verlangen, uitzien, exfpectare, II d. io6. Deelw. For^lan'»
ge j fVaatze Gribb bl. 49. — On pers. my verlangt ^ Hooft ^
N. U. bl. 275, 358. Kamphugzen, Pfalm hl 236, 548. •
For'iangat , het verlangen , t^Vaatze Gribb. bl» 78,
FOK-LE\ZJE(N, verfchalken, verArikken, I d. i83.
FOR-LEEGINGE, vernedering, II d. 98. Van leeg. Zie ald.
FOR-LETTE, het verlet, II d. 49.
FOR-LICHTJEN, veriigten, levare, fublevare, I d. 4i.
FOR-UEACHTJEN, verlichten, illustrare, illuminare, I d.
193* 170, II d, 44, For-ljeacht y als Bijv. N. W. — For^
Ijwchtjen^ idem, I d. 4o, 43, 45. — Èijdr. van Waafenb.
I, bl. i44, vorliugten^ verlicht, Deelw.
FOR-UEÄ.FJEN , verlieven. Deelw. For-ljeafd, verliefd,
II d. 66.
FOR-LIENJES, verlcenen, I d. 183, x85. II d. 63. Deelw.
tJ8 *"<>.
TOR^IäEZEîh f verUezen ^ l d. 4i, Il cL 9^? 9^9 99* ^«^*
. Bgdr, vaa fyaafenb. I , \Si f verkêfen. — Verled, ïqd For^
kar f I d. 4i. Deelw. Forkrn^ I a. ai» 43» 77, 110, enz.
Maerlant en Sioie^ verhfiê. Verloren yoov yergeefschy van
geene waarde, Sloke^ VlIIy 11. i8* -*- V. b. For^äee^ het
* Terlies, I d. 3^, II d. xoi. For^Ueze^ idem, II d« 70 ^ 9?
(Men erkent hier den Innniu) — Zamengeft, Forkm^gean^
Terloren gaan ^ II d«> 5i , 70» Cf. Juniue , in Forlorn en
jjfifi ff*
FOR-UJCKJEN, vêrpeltjken, Deelw. JPor-i^cite , H d. 96, ii5.
Ï'OR-LIJNNE', Terleden, afgeloopen, Torige, ld. 3i ^ 55. II
d. 6.^, 71« 79, 80, enz. Van For^lyen^ voorbiigaan. Ter-
loopen. IVaatze (irlhb. Forlijne wûche^ bl. 9Ï5.
tOR-LITTEN, verlaten, relinquere, I d. 5 , 19, 4o» 4i , 4^^
enz. lid. 64« 65, 102. enz. Veil. Tijd For-liei^ I d. 42.
Deelw. For-lUtenj I d. 43, i42. II d. 70, 76, en». In
ÛC Bi/dr* van TVaifenb. For^ktten^ I, i58, i66. Mcnerlant
gcbiiiikt dit woord, vprkieten^ voor vergeven^ remittere poe-
nnra, I, 112, 45. en I, ii3, 76. En veriaet \oor q/iaai f
ablólaiio, II, i?>9, 29. Zie JEf-tiiteru
FOR-LOFTJEN, [füm) wederk zich vcriucblen, verluelitigeli ,
II d. 'jS. — Jonctga , i?. O. bi. 96 , Verlof ten , ifoo/t » O'e^.
l42 . trorhichten.
FOR-LOSSJEN. verlosrcn, bevrijden, I d. lig, 162, i64.
lï d. 60, 7.3, 78, 79, enz. Verled. Tijd en Ueelw. For^
hs/e, Il d. 102, 111. For^bstj II d. yS^ 78. — V. d.
goni. overwinning ter verlosflng. ï d. 192.
FOR-MEERJEN, vermeerderen, I d. 4,3, 125.
FOR-MEYTSJEIV, vermaken, veranderen, verflellen ; I d. ^10.
— leinand vermaken^ vermaak aandoen^ ld. 58. — • We-
derk. zich vermaken, vcriusligen, I d. 4 , 7, 18, 22t» II
d. 77, 91. Verled. Tijd en Deelw. Formecle. (ff^aatee
CrLbb. 49, For-macke,) V, d. For-meyts ^ hel vermaak. I
d. io5, i63. II d. 47, 48, 5a, 5i , enz. — For^meytfe ^
I d. \r\, II d. 68» 106, 112. — For-mejtfen^ Î d. 29^^
44, 95. Elk ziet dat dit de Onbep. Wijze is, liet een bij ki*
koj'tinjj^ het audcre volledig. — For-nieytjinge ^ H d. lOj, w-.
' 'Zamengen. Formeyiê^mijld j Termaal-Tol , I cL ig4f II d.
56. — Formeytë^rifch ^ II dt ii6, — Formeytê^wiUe ^ ver-
maak, genoegen, I d. 3o5. — - Formeylè^iri'^uwtjlagge uwre^
Termaak- en uitfpannings-aary Voorr* der q Uitg. Veel beter
is Uwt^Jleyne-^uM^re ^ zie ald, — In de Bgdr» van Waèfenb.
bL i54 en 162 , leest men vermaak ^ en dit is thans , bq ver-
loop , vraalgemeen in Friesland.
FOR-MlETTEN, zich vermeten ^ aanmatigen, zich laten voor-
Aaan. V. d. Deelvr. als Bqv. N-W. gebrnikt, For^mietten^
vermeten , vermetel , verwaand j I d» 180. — For^nüeitne^
Termetelheid , Il d. 09, -* Forrmettenheyt ^ II d» 66, 6g. «—
Den Verled. Tijd yermai Haat bq Meüs Siole ^ lU, 1299«
Zie PVeikind.
FOR*MI!NDERJEN, verminderen, ld. 43, ^^.
FOR-MOANJEN, vermanen, voorhouden, bevelen, II d« 64.
Verled. Tgd en Det-lw For^moanne; doch For-mónen^ (nit
den Zuidhoek) zij vermaanden.
FOR-MOARDJÊN, vermoorden. Verled, Tqd en Deelw. JFbr-
moardde^ II d« 58*
TOR-MOGGEN, het vermogen, I d. 2i4, II d. 70. In d«
Bij dr. van Waafenb. I, 168, Vermogen. En zoo ipreekt men
thans in Friesl. vrg algemeen. — Komt van *i W-W. Formey^--
en — For-mocht.
FOR-MORFJEN, vermnrven. Il d. 65, 67. — Morwen^ vindt
men bij Hooft , iV. /f. aSo. Vermorwen meermalen , b. v»
bl. 175, 194. — Vermjorifen^ Kamph^ S. R. 428. Kitiaant,
en Teutoniata , Alorwe. De laatlte ook Bemonpen ^ enz. Zie
en vergeL Juniua in Mellow^
FOR-MYEN, vermqden, II d. 100.
FOR-NACHTJEN, vernachten, I d. i44, i48t 197,
FOR-NAETIGJEN , vernietigen, II d. 96, 116.
FOR-NEAMSTE, de voornaamfte. Il d. 73, 75, 97. Voorm
neemfie^ buiten Friesland, toen in gebruik.
FOR-MESTJEN, vernestcn, vernestelen, Onz. Flg, van plaats
verwisfelen , het land ruimen , I d. 81.
FOR-NlELJEMf vernielen, vergruizen, vernietigen, I d. aaS.
II d. 109. — Verdrnven, v^egnemen, II d. 86. V. d. For^
mei ^ At vernieling, I d, i45. — En Baardt^ Deugd. bl. 5o«
'FOR-.NIuMIVIEN/ vernemen y veriUan, gewaar worden. 11 d«
S2
54, 63t ^5. Veficd, T9d For-^vfMifit II i; >S>.^77f' «a
For^naem^ II d. 75, 79, welk Ualfte thans niet miader in
. gebruik is, dan het eerlte. «-» Oeelw. For^nómrC . Il d. 6.^» «•
BUderdijk^ Taal en Dichih. Verfcheid. III, i55, Oi^eme^
men V geen men voordraagL** Zoo zeggen de Latenen even
fchoon accipere^ pro inteliigere^ iiddijcere. — Maar ifoor
voornemen j inciperei inftitnere, conlUtnere, en alt Z-N-W*
Let voornemen j opzet ^ confiliuniy I d. éi^ 43* Il d. Sfy
64, enz. - Deelw. Fornimdj II d« ii4.
FOR-MOETEN , vergenoegen, I d* 79. II d, io5« <» For^no^^
ne , idem. II d. Gq. — Fornoey , het vergenoegen , vermaak*
verlastiging, I d. o4. — ;- For^noeyen^ idem, I d. 69, 70 lf
d 95, 98. — For^noeyinge j vergenoeging, vemoeging, II d,
56« 68, 74, 81, ^9, enz. ^^ For^noeyigche^ verpenoe^iijk,
lid. loi, — Men vindt ook For^nuwgjen ^ Verled^ Tod, Pkw^
nuwgge^ I d. 43, Deciw. Fornuwge ^ alt Bijv. N-W. verge*
noegd, te vrede, I d. 5. 62, II d 99 — KamphugKen^
Pe. bl. 56, Verneugen; maar vernoegen^ ibid. bl. 547 1 voor
genoegen nemen aan iets, Onz. Die niet vernoegt aan Jckgn
of keijlig pr^aten* Vemoeging^ vernoegd^ onuernoegd^ vindt
men bq oe Tijdgcnooten , zonder het angment Ge.
FOR-NYtN, vernieuwen, novaie, renovare, I d. 117* i6i. —
Voor Verwijten, te laste l gqen is het W-W. ook lecr ge-
bruikelijk, eu zoo vindt men het in *t labb. fen A. Yebranlm^
, bl. 59.
FO^-OERJEN", veroveren, overwinnen, (de geheele aarde)
bemagtigcn , II d. 99 — Bekomen* beloopen, bereiken ^de
haven.) ld. 116. Verled. Tij'i en Deelw. For-oere.
FOR-ONTSCHILDÏGJEiV, veronirdmldigen , II d. 5o.
FOR-OON-GENAMJEN, veraangenamen. Deelw. For^oon^
genamme, voor aangenaam verklaard, gehouden, II d. 48.
FOR-OON-TOGHTTE, de voor-aantogt , de voortogt, voor-
hoede, II d. 72,
FOR-OORSiCGK JEN , en FOR-OORS AECKJEN , veroorzaken ,
te wege brengen, I d. 4i, 44 Het eenvond. Oorzaelen^
vindt men bij Krul^ Wegwijz, BL io5, 107.
FOR-PLETTJEN, verpletten, verpletteren, ld. c^8.
FOR-PLICIITJEN, verpli^ten, II d 5o, 79. VcrleJ. T^d en
Dcchv. For-pbchtge ^ 11 d. 70. In de B^dn van Wasfenb^
I, iSg, 162, i6i, Verpligty maar bl. i56, VerpUkt^
Fa' ^il
|^R*PBOPPJEN, wegproppen , Tenverpen , terHooten ^ 1 â. i^u
FOR-QinCKJEN, Tcrkwikkea, I d. ii5, Verled. Tqd en Deelir«
For-quicke.
FOR-QUISTGJEN, verkwisten ^ eigenl FeruHïeëten j U A. 9(1.
Verkd* TgU en Deetw. For^quUige. M-G. Fra^quistgan.
Cf. Jiutiuê in fVoëte. Teutonuta in Qub'ëten.
FOR-REISGJEN, verrei«en, Il d. 72.
FOR*RIEOKN, verraden, proJere, I d. i6. Verled. Tijd
. For^riedde. Dcelw. For-^ret. — V. d. For^ried^ bet ver-
raafl, I (L 58, 6i* (Eigenl. de Infiuit.) — Maerlant^ II. 5.^3 ^
57 , Verraneafe •• II » 432 ,11, Ferraetneafe. — Forrieder |
een verrader, ld. i8i.
FOR-RIEREN, verroeren, beweiden, (zich^ Il d. 99«
FOR-RIiCKJEN, verreken, rqk worden, I d. 82.
FOR-RIN?iEN, verloopen, afloopen, (van den Tqd) I d. ii,
^6* Verled. Tnd en Deelw. I'or-^rónj I d. 11 5.
FOR-RORELEAi^JEN, verroekeloozcn , veronachtzamen, I d,
2o3 De verled* Tqd is For-rokeleaze y Deelw. For^roteleasd,
Jloeken is acIUen^ acht getfen^ en komt zeer dikmaals bq
. onze Ouden voor. De Verled. Tnd bij Stoke^ I, 486 is
Mocht y en zoo ook b^ Clignett^ Buar. tot de O. N. Lftterk.
LI. 28. Oe fpelling is zeer onderlcnciden. Bq Hooft^ N. //•
LI. 35, Jiaukelooa. Bq Bredero^ Roocketooa. Bq Baardi^
bl. i45, Verrakel iofen y bl. io6, Rakelooa^ bl. 246, Aaec'»
leliyos. Doch bq ilaerlant en Stoke doorgaans Boeken^
. Boekeloea^ ook Roukelooa en Rokelooa^ enz. De wortel vaa
dit woord fchgnt mq toe geweest te zqn Regen of Rigen^
. d. i. rieten, fchieten, treffen; uitRrekken , bereiken, raken.
De Verled Tqd hiervan is /iach , Rech en Roch. Van Rach
liomthetgelqkvI.W-W. Raken ^ Raakte ^Geraakt. Van Roch^
Rochen^ rochte^ getocht. Van Rech ^ Rekken jRekle^ Gerekte
In *l L-Fr. heeft men Regtfen^ (treffen , raken) Verled. Tqd
JleckCf w. V. weder Recken^ extendere, Verled. Tgd Recke
€n Rectt^f Deelw, Reckt en Rit/en. Maar voor reiken^
bereiken heeft men daar ook Rieken of Rickjen. Voor
Re^tfttn (Reijckjen) heeft men in den ZuI.lhoeK Raaikjen^
ons raken. Indien men nn hier nog bq voegt Rocken^ (Ruk-
ken) en de afgeleide van Bjuecht^ Rjocht (mei de I Epen^
thetica) ons Regi^ enz. En Rekken^ Trekken j Strekken^
fraarvan het één w«t krachtiger is dan h«t andere | w^i ai
derzelver Afstammelingen , dan zal dit getal Tan Woorden zoö
• menigvuldig z^n, als van eenig ander grondwoord Toortkomea
kunnen. Vergel. Huydecoper op Stokcy t. a.p. en in deazelfs
Proeve. Janius in Âackj Reache, Roei» En JVeiiand in
• Raken j Reiken^ Rekken j enz. Roken nf Roeken^ is doM
het doei, dat men treffen moet^ bereiken ^ Fig. opletten ^ iichi
geven ^ opmerkzaam zijn. — Rochtte en Rocht^ voor Raakt
en geraakt ^ is in Zeeland nog in gebruik.
FOR-SCHAPJCN« verfchaffen, bezoi*gen, doen toekomen , (h.
T. geluk) II d. 80.
FOR-SCHVLCKJEN, verfcbalken, bedriegen, H d. 44. V«rK
Tnd en Deelw For^fclialcke.
FOR-SCHIEOEN, verfcbeiden, onderfcheidcn ign, verArhiU
len, I d. io5. Verled. Tml en Deelw. For-jcJiaet, welk
laatlle zoo voorkomt voor aj gedeeld ^ verdeeld ^ op den T^lel
des 1 Deels; voor afgefvlietden^ afgebragt. ver/undf^rd ^ H
d. 79. Doch als Bxjvoegl. N-W. leest men For-fi/iaete voor
verjc/ieidene f ver/chillende ^ I d. 35, 4's 7i» II d. 44« 58»
60, enz. E>ns treft mea For^fdiirdene aan , II d. 4!>. Stoke
gebruikt Verfchieden voor verfclieiden ^ afscheid nemen ^
fierifen^ I. 186 en 789.
FOR-SCHIJNEN, verlchgnen, I d. 219, II d. 59. VcrI. Tjqd
For-fchunne^ II d. 71. V. d. 'Fo for-J.chijne^ te voorfcbÊiii,
voor 't licht, II d. 63.
FOR-SCHILDINGE, verfchuldigheid , verpligtiog, II d. 71. —
Verfckuldlgen gebruikt Hooit voor belalen , N. H. bl. 564 ,
en Gedicht. ï54. — Voor Verphgten (door bewezen welda-
den) van der Feen^ Zmneb. bl, 170, — Voor verdienen^
zich fohuldig maken ^ (door mistiiijt) Kamphuizen^ Fê^
bl. 28.
FOR-SCHODDJEN, altrekken, berooven . I d. 126. Verfvhud--
den is cigcnl. verroeren « van plaats doen veranderen ; ver-
volg, alleen beufegen^ fchudden Zie KUiaan. Zoo zegt
Jiaardt 9 bl, 274, Ver fchudden en bewegen. Starter ^ bU
169, Jupiter ver/chudde (ij 11 hayren, — Wederk. iCaw/jAa^*-
zeny P/abn. bl. 43, 't Gebergt heeft zich vcrfchudd^t lot ia
zqn laagHen groi)d. Maerlant zelfs gebruikt het ook, II, 45 »
61 , On zijd. Dat beeld e verjchudde,
FOR-SCllUERREN, verfcheuren, I d. 86, 166, 227^ V. d.
't Deelw. For-fchoerrende ^ als Bijvocgl. N-W. II d. gS. lm
'de B^'dr. yvtk Woèjenb. 1, i6d leest men Verfchufrtn^ en
zoo ook elders y zonde de U aldaar zooveel als OEI.
FOR-SGHREALJENy verlchraleDf verdorven, fchraal en dor
worden, I d. i25.
FOR-»GHRICKJEN, verrebrikken , doen beven, I d. 338. On«
7nd. tY%^x\% voor fchrikken, II d* io8*
FOll-SCHUWLLJEN , verfehoilen, verlteLen, verbergen , II d. go.
Wederk. üvk verfcTuUlen • II d. 79 « 100 , 102, Hooft , Gedichi»
1 4o , '/ ticht verfclimkru Zoo ook Oni^fchuden, Zie Schun^lljen.
FOR-SEFTJEN en FOR-SEFTGJEN, verzachten, zachter
maken « vermurwen, II d. 67« 78. Verdreven, Il d. gi.
V» d. For^fefïinge^ verzachting, il d. 70. Stoie^ O, aio.
Das lieten U hem bede /bch/en ^ verzachten, d« u bevredigen.
Ifaerüutt^ I, ig3, 75, die wrëetheit fachien. «* Zocht voob
lutcht is nog in Zeeland in gebruik. — Hoojt^ Gedic/it. bL
4?, Leed zachten voor verzachten.
FOR-SJEA.N , voorzien, (eigens mede) verzorgen , donare aliqua re, *
iullruere aliqaa re , I d« 55 , li d. 60 , 73 , 73. — Voorzien voorhe-*
fchikken, voorzorg gebruiken, verhoeden, I d. i6. Stoke^^W^
275, God verfaglist bi iynre ehenade. In onzen Stalenb^^
Lel, Genes. J^XIt, vs. 8, God fal liem feh*en een Lam ten
brandoffer verzien^ en vs. i4. De Heere fal *t verzien^
Zich een Lam verzien is voor zich een lam uitzien , en dus
tferzorgen^ er in tmorzien. Verzïen voor 't Een vond. Ziefi ^
Clignett^ Bgdr. tot de O. N. Lettert. h\. lag. — V. h.
For^ajochiig ^ voorzigtig (om 't Bi^m, zoo ^t fchijat) I d. lOg,
anders is *t For^fidUig . geJnk men althans nu zegt.
FOR-SILDGJEH en FJOR-SIEDIOJEN , verzadigen, I d. 308.
Verkd. T^d. en Deelw. Forjiedge^ II d. gi , ii4. Zich
verzadigen, I d. 44. Melie Stole j III ^ i303, Saden. f^an
der Veeny Zinneb. bU 56, Lust te zoetten. JCamph^ S.
R. bL 53. Verzaden.
FOR-SIERJEN, verficren, opfchikken, omare, fingere. Ver-
lei Tqd For-Jierrey Deelw. Forfierd^ I d. 317. Voor ver-
lieren, verdichten, vei*zinnen« lirigere, I d. .^g, II cl» 65,
;t5. Deze laatRe beteekenrs toch verfchilt van de ceille niet,
dan door de figuurL opvatting. Een» zaak, die men verzint,.
Terfiert en fcbtkt men op, om ze aannemelijker te maken..
^Sapienti dictuoi. In beide deze beteekenisfcn houd ik ver-^
Jieren^ met de S, voor de beste fpellin;
'£•
i44 Vo.
FOR-SJIE0E?7 , rei koken 9 kokende terteeren* Yecled* T^
For^lea (mnn Tap) Tcrdroogde, I d« i3o. Deelw* FfKt^Jwru
FOR-SJIëTTIlN^ verrchieten , (ralen) I d. So, Oeeltr. Fkh^
Jclietten. Hooft ^ Gedidit. bL 157, De wind ver/hhiet de
'loten. — Onz^d. Terbleeken^ onülellen, I d* 59« Vcried»
Tqd For-fcheat.
FOR-SIJCKER , voorzeker, Bijw. I d. 4. — For^föcketjm^
verzekeren , I d* 4i , 44« II d. 97. — For^/ijckeringe ^ ver-
zekering, lid. 69, 70. 8t. For-Jijck^rearjen^ Id,i07, IId«4g,
FOR^SIJKJEN, verzoeken, vragen, Il d. 43, ii5. -— Beproe--
ven, tentarCf II d* 103 (van een boozen geest.) — Bezoe-
ken, visitare, invisere. Men vindt deze beteekenif , behalve
anderen, ook in *t Libben fen A. YêbrantSy bl* 74, 95»
Verl. Tijd eu Declw. For/ijke. — Versoehen voor beproe-
ven, ondernemen, Hoojt^ N. H. bL 69, 4o9, die ook twr^
zochiheid voor ezperienlia, heeft, ibid. 55i*
FOR-SILSCHIPPEN, vergezellen, coroitari. Verled. Tijd ca
Deelw. Fórfilfchippe ^ II d. 95, io5.
FOR-SINNËN, verzinnen, met de zinnen nagaan, bedenken,
overwegen, I d. i44« Zie Fortman (weleer mijn Ond-ambt-
genoot te UoorrC^ Aanmerk, bl. i4, i5. — Wederk. voor
zich verzinnen^ verdiepen ^ MeUê Stoicy ViII, 90?), en Jing"
decopör^ in eene Noot op VII, 1081, bL 69, en verzin^
ningj bl. 70.
FORE-SIZZEN, voorzeggen, II d, io4. Deelw. For^feyd.
voornoemd , I d, q8 , 300*
FOR-SLEAlN, voorÜaan, voordellen, verhalen, II d. 66. Zoo
ook Uooft^ Gedicht. bL 356. Bredero^ bL .lo3, 342, enz. -
Verdaan, vellen, overwinnen, 1 d. i4o, Deelw. ForfLyn^
als BijvoegL N-VV. en Bijw. verflagen, neeiHagtig, bedrukt,
enlfleld, I d. i4o, 161, i63, 201, 2o3. Ook zoo l^Vaatzfi
Gribb. bl. 65. — V. h. Forjlenntieiit^ verOagenheid , II d. 73 , 70.
POR-SLIJNiNEX, vcrdinden, I d* 76 Zoo ook Hooft^ Ged.
87, 89 • Bredero^ bL 577 ^ ver/linnen. Verled Tijd For--
/hiwn. I d. 137. Hooft^ rerahn. Deelw. Forsliuvn. Bre^
dero^ Vershnnen. Zie SUfnnen.
FOR-SLIJTJEN, vcrdijten, doorbrengen (den tgtl) II d. ^5 ^
92. VerL Tgd ForsUet. Deelw. Forsiijtten^ ^Ae geest) af-
gebeuld, II d. 92. — y^raliten voor vergaan^ Maerkint I,
FOR*SMACRTJEN, verrcnachten , in H alg. fmachtende om«
komen 9 I A» 909« Deelw. For^fmotchtge ^ van Dorst ver*
fmachty I d. i53«
FOR-bMâED;ENenF0R-SUA.ED6JEN, verrmaden^ bonen,
Terachten, gerin jachten , I cl« 167« II d. 66 ^ 96* Deelw*
For^fmaed^ge^ té. i36. For^fmaede^l d. i?52. — V. h.
For^fmced^chene f op eene fmadel^ke wqze, II d 8o. -«
Kamphu^'tenf S. IL dU 599» en tjabn. \A. 61 , ook ver^
FOR-Si\ilJTTEN, Bedr. Tan de eene naar de andere plaats
verzetten 9 verplaatfèn, I d« i56. — Verdrijven, van zich
verwijderen 9 II d. 67. — Verwerpen, gering achten , ver-
achten, ld. io4, i33. i?)Q, 11 d. 8i. VerL Tvfii For-frrdtt.
Deelw. For-^JmgUen. Noot verwerpen^ verwgderen ook
Kamph.Pê.h\m i53* Voor verachten^ dezelfde, bU 149, 216.
FOR-äAlOA.RJEN, verlboioren; verstikken, verdoen, verdel-
gen (door vunr) I d. 6o, (in wijn) I d. 67. (het aandenken
aan gevaar) II d* 76. Verled. Tqd en Deelw. For^fmoarre.
Men Bioet hier en elders niet te zeer hechten op die Oèl»
Zie Inleiding.
FOR-SOBJEN, verzoren, verzenren, verdorren, verdroogen,
uitteeren, I d. 8o. -^ Verteeren , branden (van liefde) II d.
6i« Xit Soar^ Sorjen» Kiäaan^ Verf oren ^ i. e. verdorren^
Fris. Gabbema gebruikt Ver^zooren^ in K/ioos Kraam ^ 1)«
^99» voor verloren gaan^ verderven, — Verfoorde lui —
^berjoorde blUideman^ big BrederOj zgn fcheldnamen. In
Friesland wordt dit woord nog vaak gebrnikt, b* v. It wetter
b ver-^forre^ door koken verdampt; verkookt,
FOR-SÖTTE, verzot, met eene zotte genegenheid ergens op
verOingerd, I d, 129, Van For-foUjen* Ver gel t^ gebruikt
Hooft ^ Kamphuizen^ Pê. bl 65« en anderen. Zie For^eald.
FOR-SOTTEN, verzetten, verplaatfen; ontzetten, II d« 92.
Uit den Zuidhoek van FriesU voor For^-fetten.
FOR«SPULLJEM, verfpelen, met fpelen doorbrengen, VerU
Tijd en Dcelw. For-Jpblk, I d. 12.
FOR-SPOEDIG, voorfpoedig, lid. 82*
FOR-SPRECKEN, verfprckeu, verwijten, kwaad fpreken , I
d. 10, i64^ Reeds zoo gebruikten het Stoke en Mae riant.
Deze l, 38o, 74. Stolcj III, 1399 ®° ^^^9> ^» 9^^" ^^^^^
T
ii6 Fo.
andere plaatfen geeft Cligneit^ Bgdrag. bl. 961 1 i^n Was^
Jenb, ïdiot. in verjpreeken. Onse Ouden gebroikten het
▼ooru in andere beteekeaisfea , b. t. Maetlani^ ll^ 44 , ao^
voerf preken^ en II, i33f 5 f vorfprehen^ voor voorzeggen^
rraedicere. — Vor f preken^ voor belooven, toezeggen 9 hfaerL
y 66 « 20 , — yoerfpreken , afspreken , bepalen , Meü^ Sio^
kcy IX, 370. — Voor afzweren^ versaken ^ Maeriani^ f^
224, 58. — Voor verzoeken^ Hoo/i N. H. 54, 82, Gedicht.
547. — Voor te woord karnen^ afspreken ^ Gedichl. bL 564«
Dezelfde beeft verjprek voor vermoe k^ N, //• bl. 96, enz.
FOR-äTftLLJ£N, verftellen, omzetten, veranderen, I d. 211.
In Frietland wordt dit nog gebruikt van het verplaatfen der
beesten van den eenen op den andereu Aal. ^ie H^eiiand
en For^ufeidjen
FOR-STaN, verftand, ld. i5, 61, 70, 186, 2o4, enz. Voor
jaren van onderfcheid^ II d. 87. Men vindt For^fldnne. I
d. 216. — V. h. For^/idnnig^ II d. 94, io5. — For^flännig^
/Zff, II d. 101. Maerimtfll^ 4a5, 64, P^er/lanneê/e.
FOR-STEAN, verfiaan, ïntelligere, 1 d. 34, 221 lid. 66,
94, 101, enz. Verl. Tijd i'br-yfoc , lid. 72, 77 ^ 81. Deelw.
Forjloen^ II d. 49, maar meermalen For^jiieny II d. 5&, £9,
7"^% 81. Verftanty verfta (Imperau) Mae riant ^ II, 596, 35,
van y erflanden. Voor, zich er gene op verflaan^ ff^aatze
Gribb. bl. 66.
FOR-STEA.RRKN, verfierven, overlijden, II d. 107. VcrI.
Tqd For-floary {MaerL Verflaerf) Deeiw. For^ftoarn^ II d.
ii5, Fig. voor vernietigd, weggenomen. Hooft ^ PJaim. bU
462 verflensen voor ophouden, eindigen.
rOI\-STECKEN, verReken, verbergen. Verl, Tgd For-Jlgk.
Deciw. For~fliifen. I d. 42.
FOR-STICKJEN, verUikken. — V. d. For-fUckjinge ^ verflik-
king. Ten Kate^ uitbhujing (van den geest) II d. io4.
FORbTIETTEN, verRooien, I d. 43, i54. Dcelw. For^flaet^
I d. 62, 23 1. fVasfenb. Bifdr. I, i58, P^orêtjitten ^ zou-
der E; misfchien beter.
FOR-STIRTTEN, wegllorten, vergieten. Hysykt 'tfrom-
me bloed-forjiirt ^ I d. i42, d i. het vergieten van *t bhed
der vroomen. Grond- tekst : Hy zoekt de bloedflortingen.
FOR-SrOAREN, verlloren , verwoesten, verdelgen. Deelw.
For-floardj als Bijv. N-Vi^. verftoord, vergramd, lid, 77.
Zie iitoaren^
Fa 14/
F0H«STOMiEVf ▼érRoauiieii • Rom s^ of worden » I d« igt,
FOR-STOUTJENyFORSTOUTGJEN, sich Terftoateii , onder-
' nemen, fiistinere» II d. 58, Deelw» For^ftouige.
FOR*STOWEN| doen TeifluTen, als kaf TerOrooqen . I d«209*
4. 53 9 in de F^ beteekenis Tan verfdekn; uernederenm De
tJ ftaat Uer voor OU.
FOR-SWACKIEN» verzwakken , swakker worden, I d. 44.
FOR-SWIETJEN , Tenoeten, veraangenamen, vergoeden* Dê
wmpne /ar-Jiufietjenf het fmartel^ke der wonde wegnemen ^
I d. 34. De vreese verzachten, I d. Hq» VerL Tijd For^
fwimi^ge^ de wraugheid verzoette, I d« Sg.
FOR-SWIJMMEUEN, verzw^melen, verzwinden, verdwijnen^
ld. ii6. Kampkuf^en^ S. IL bL 43o, de fcludnw is ver»
/Uferwtfu
FÓR-SWINGKJEN , verzwinden , verzwenken^ vervliegen, II
d. iio.
FOR«.SWTEN« verzwijgen, ld. 3q, i3o.
FOR-TEA^EN, vertoonen. V. cU Fw^-ieaninge ^ vertOoning^
II d. 77, 8i«
FÜR-TEA.RREN, en FOR-TERREN , ^erteeren , vcrQinden,
verzwelgen (van de zee) I d. yS* (van 't vuur) vernielen,
verbranden, ld. 319« (van 't graf) I d. 35i, — Onzqd*
verteeren, verbranden, (^ van 't offer) IcUi65. Deelw. For^terd^
II d. ii4. Tbans zegt men, met de A, For^tarren^ en zoo
vind ik het in de Burherij^ bL aS* — Verteren ^ (verteri)
confamere (confamit) MaerL II, 4 17, 55. Verterden^ ver«
flonHen, Dezelfde, I9 54, 57« Te verterne ^ yooT verterene ^
confamere, Dezelfde, I, 13, aS.
FOR- TELLEN, verhalen, I d. 167. Budr. van Waêfenb. I,
i65» Verioüen^ w« v* ons vertolken. Stoke gebmikt hiervoor
'e eenvoud, tellen , I, 109? ^ en iiSo. II, 87, enz, VergeU
Kiääanm
FORTJE&IT, vertrekken, proficisci, I d. 39, 4o, 62. lid.
59. VerL Tgd For-teag^ II d. 71. Deelw. For^teyn^ I d.
61 > II d. 44, 76, enz. — V. d. For^fjog^ bet. vertrek, ab-
itns, I d« 39, II d.^5* Vertrek, barg, vrqbarg, ld 146^
i57f ai 3. — Fer^tien voor verhalen^ Metie Stoke ^ VIII,
1373# Zoo is ons vertrekken ^ voor verhalen f uit Hooft ^ Cate
T 3
s48 Fo.
en anderen, belend. — - Vertgen^ 900r t>erliûÂehiÊn ^ ver-^
Beggen y is bn Hooft meniguialea te vindea. Voor afzien ^
varen laten j b^ Maeriant^ V d. j5 % 7 ^ Vertygenf docb ver^^
Îenj 1, 5g, 3« Zie MooL Nog zegt men: Dat For'^ty ,ot
or-dy ik. — De vervoeg! ag is deze: lek For^ijog^ y Jor^
tjeane , bij inkorting Jortjea , of du /ortjogfie , Ay forijogt^
Pf^ü^ jiemme^ jas Jor tjeane. Verled. Tgd iel forteagy enz.
FORTJETTEL-BOETJEN, Terketelboeten , FÏg. toop verhak-
Uukken, verll ellen, vermaken, II d. 66. Kiäaan^ Verietel^
boeten f reticere, reparare. Marnix ^ IL B. fol» 100, Daar-
omme heeft fij (de n. Kercke) dit een wevnig verheteibit^irt^
FOR-TIIlRMJEIN, verteeren 9 vergaan, II d« iio. Dcelvv.
For^tiermd^ Il d, 111. Zie Tiermjen, * *
FOR-TJIENJEN, verdienipn. Il d. So, 56. In de Bydr. van
JVaèJenb. I, i56, en fVaatze Gribb. bL 71, FortjeHJe^ zol-
der de L — Verlcd. T^d, For^tjiennê^ en zoo ook het
Deelw. — IFaatze Gribb. bh 45, Fortjinnty zonder de E.-^.
V. d. For^tjienfle^ vcrdïcniie, Il d. 4!^, 48, 54., 64,. enz.
FOR-TIJZJEN, verteeren, verwarren, in vem arriog brengen;
Deelw. For-tqzd^ I d« 63, i45. — Baardt^ bh 3)9, Eeu
flechtaert die vertgst er in. Zie Tgzjen.
FOR-TJUESTERJEN, verduisteren, I d. 147, Il d. 97, ïo6.
FOR-TOAFJEN, vertoeven, I cl. 4o, 160, II d. 70, 116.
Vcrled. Tijd en Deelw. For^toave^ verwachtte, vertoefde;
verwacht, vertoefd, II d. 58. — V. d. For^tooi^e^ het ver-
toef, II d. 65.
FC)R-TOARSTJEN, verfmachtea van dorst, hevige dorst heb-
ben. Fïg. begeerte, trek, lust hebben, I d. 59.
FOK-TOLCKJEN, vertolken, vertalen, uit de eene ïn de an-
dere taal overbrengen, II d. 6?>. — Verhalen, hoo|^ opha-
len, vertellen, I d. i45. II d, 82* Van For-ioUen^ zie For-
tellen*
FOR-TORJEN, verdorren, verteeren, vergaan; verdrooffen , I
d, 25, 12^. Deelw. For-torre , I d. 5ï, 106. Baar. van
JVasfenb. I, i44, i64 , Vertorren» Het grondwoord is Dor ^
Tor, Zie Torjen.
FOR-TRAPPJEN, vertrappen, I d. 98.
FOR-TREASTJEN, vertroosten, II d. 47, 95. — V. d. For^
treastln^e ^ vertroosting, II d. 67, 76, 110.
FOR-TRÉDDEN, vmrcdcnj vertrappen, ld. io6.
Fo. i4i
FQR-tRIET» Tfrdriet, 1 A.7f S3t 53. 47« €9» cdk. Mecrr
For^tnetten j verdrietelqkhedea , oogemakkeo, II d. 869 88,
80. — - V. d. For^iheitig^ Terdrietig, lastige I d. 4?» U d
5» io6* Comymu JFor'trieiii^r^ II d. 11 5* — For^triei'
Igck^ TtTdrieteli^ky I d* 318« Il d. 55» 107, io8. -^ For-
irieitjerif Terdrietem Verled. Tq[d For^ireaij doch bij an-
deren 'Fér^irieiie 9 b. v. ff^aaizé Grtbb. bl 8i. Ueelw
For^ireilen — • Fortrei» Staat in verbindtenis met Terten
Dretten^ troiieny iroi/en; tarten^ trailerif eiii. Zie ald
en Weikinä.
FOR-^TRIEUWENt Terdrakken, ld. i49. Deelw. For-treauum
Siohe gebruikt hiervoor, IV^. 6]>9t~Aen/u««e/i«
FOR-TROÜWEN, en FOR-TROUW4KN , vertrouwen, toe-
vertroavren (aan iemand) I d. i5o. ^— Vertroowen, z^n ver-
trouwen op Hellen y I d. i43, 144, i54, enz* ^ Vertrouwen
verwachten, geiooven, II d» 46« For-^trouiven als Z-N-W
is zeer bekeod.
FOR-TSEA6JEN, verfagen, ontdellen, bevreead worden,
d. i36. Oeelw. Fof'^iêmge , Il d^ io8# -*- Het Bedi^v. V^r*
fngen^ tervere, heeft Maeriant^ I, 1^7 , 5o. Meiia Stoke
Verjaghttiy verfaagd (bloode) VII, 889. — Kamphugzen
F /alm. bl .^i5, f^erUagen^ vreezen*
FOH-TSINGERJEN , verzengen, verbraden» verbranden, ld
1.Î0. Vooridur, W-W. vao For^'t/ingen. Kihaan^ F er/en-
ghen, urere, adui*ere, nstulare. Verled, Tqd For^iêing^re
Zie '1 siiige.rjen.
FOR-TWIËRJEN, verdwarlcn, verwaaijen; vervolg. vervUegen
verdwenen, verloren gaan. Zie Twierjen» V. d. For^lwier-
ringe {des gaesta) II d. 100, weifeling, onzekerheid der ziele
Ten Knie: TegenHr^igheid en verwarring.
FOR-TWIIVEUEN, vertwgfelen, wanhopen. Deélw. Fon
tii^pybj als Bigv. N-VV. wanhopige II d. 8^ — V. d. For-
twyif^Unge^ vertwijfeling, ld. 76, II d. 68 • 106, 116. .-
Zamengeft. Fortwgi'Ue'-moard^dobbe ^ wanhoops moordkuil
I d. i6o. Vergel. Fortman ^ Aanmerk, bl. 18 en 19.
FOR-WACHTJEN, verwachten, verbeiden, ld. 62, 14*^, 197
II d. 46, 57 j 79, enz. Vérled. Tijd For^unicktte ^ U d. 81
FOR-WARMJEN", verwarmen, I d. 192. II d. 6q.
FOR-W ARREN ^ Terweren, tegenwcren, V. d* hor^tvar^ ver
T3
&5o Fo*
weriog, tegenweer. Il d, 88. — > FenPêren Toor afm^erenp
M. Siote, 11^ aiS. Zie /For, ff^er.
FOR-WEIJDJEN, Terwdden^ de niodereii Tan de eeneinde
' «odere weide brengen t I d. £7 9 96 ^ Fig. Baardi , Ltedenfl.
bl. t6f Om n herte te verwegden in de Ichoonheyt van een
Tronw, d. i, te Termaken, te vernoegen*
FOR-WJE4LDJER 9 verweelden y door weelde bederven* Deelw.
For^wjealäe^ I d, 199*
FOR-WIER, voorwaar, II d« ii5.
FOR*WIGSEIJEN , verwisfelent I d. i68. Il d« 66» M. Zoo
leest men ook in de Bijdr. van fVaaJerA. I9 i55y rerung^
feäen. Qocb verwiêting^ ald. bl. i6^. Lees VerwigëUng.
FOR-WIJLDJEN, verwilden, wild maken, I d. 79. Deelw.
For'-wolde, Maar
FOR-WIJ LDERJEN , verwilderen , wilder maken , Voortd. W W.
II d. io4. Deelw. For^wgldre. Hooji. Gedichi. hL 187,
Waarmede dat w^ 't al veruH>eêten en verwildren.
FOR-WIJLLGJEN 9 Bedr^v. verk welen; doen verdwijnen 9 ver*
gaan, ld. 126, i4i. Onz^d. Terkwelen, verwelen, Terwel-
ken , verflenfchen , verleppen ; Fig. verdwqnen , venmaan , I
d. 95, a5o. Deelw. For^wf/r ge ^ l d. aoQ. — Dit W-W.ishet
zoo bekende Verqueien , voor verpmilen , kwellen , bq Catë , I d«
189, b. welke plaats reeds is bi^gebragt in de K. enL-B. voor
181 2 , N®, 10 , bl. i52. — Bredero^ Rodd* en uilph, f^ergueknxi
ontrouwe, d. i. mü kwellen over uwe ontrouw, uwe ontronw
bewecnen. Het Ónz^d. {yerkwekn) verquelen heed en in
beteekenis en in berkomst zeer veel overeenkomst met t/er*-
quenen, dat men bq Cats leest, 1 d, 284, a.
Als naderhand haar bloegfel fpeent,
Sij ftaet terliond geheel verqueent.
wegens het meer bekende Eenvoud. Queelen of quelen , sïe
op fVijlljen^ waar wij ook meer zeggen van de herkomst
van dit woord.
FOR-WIJTTJEN ♦ verwnten , te laste leggen. Voorr. voor de
2 Uitg. I d. 43. Verl. Tijd For^wieU Dit heeft reeds Maev
ianty I9 i3, 55, Dien God felve verwiet daaraf. — Melis
Slohcj VII, 999, verwiteru M. G. Fra-quitan^ of liever
Fra-witan.
FOR-WIJZGJEN, verwijzen, veroordelen, I d. 42. Verlcd.
Tjd en Deelw. For^wgzge^
FOR- WINNEN 9 Tenmmen, orerwbiien^ yoor sicli doen bak«
ken, swigten, I d« ii5*-^ Verled« Tijd en Deelw. For^ptn^n*
For^wómm^ Id^S/* — \.A.For^winner^ overwinnaar, ld. 43
— Voor te boffen tomen f Libben f en A. Yêbranta^ bl. 5i
FOR-WOASTGJEN en FOR-WOASTJKN , verwoesten , Voorr
der 3 Uitg. ld. i4i. Deelw Forwoaete^ ld loi. In d<
Voorr. der i lïïlg, For^woestjen. — On zijd. For^HHxtêtjen
Toor verwoest worden, of woest liggen^ I d. 8i. — Zamen-
ieft, For^woaai^gr^mme f — eig. de verwoeêt^Jpool ^ geesi
er verwoesting, vervolg* de verwoesting zelve, (gelqk in d(
grondtekst Haat) I d. 2o3* — Fonpoaêt-êjeaci ^ verwoest-
siek, die lost tot verwoesten heeft, verwoestend. I d. 167. —
Het voortd. W-W* tVoealeren [woeêterde) vindt men bij
Maerlani^Iy a3i, 10.
FOR-WOLKOIVIJEN, verwelkomen, I d. 399. In den Gronde
tekst is het kunfen^ en dit is het Griekfche * ken iTtvb^^i.
FOR- WONDER JEN, zich verwonderen, II d. 67, 80, 85, 97,
111. Deelw. For^tvondre^ verwonderd, waarvan lei oin
Jorupondre^ Il d« 77, 79. — V. b. For^wondringe ^ II d. 57,
67. — Af. Stoke^ m, 599, Dié Hertoghe-fPQ/iicfercto , d. i,
verwonderde zich, was verwonderd.
FOR-WRâDJEN, een ander wereld worden ^ I d. 48. Zk
•Ont'Wrädjen.
FOR-WRICKJEN, verwrikken j verwrikt worden, wankelen j
I d. 07 « 106.
FOR-WRIGGELJEN, het voortd. W-W. van For-wriggjen^
hetzelfde met het vorige W-W. Forwrickjen (C, G en K
zqn wisfelletters) verwnggelen , van zijne plaats bewegen , ver-
zetten, I d. 4o, Bedrijv. ; doch onzijd. van z^ne plaats bewo-
gen worden, verplaatst worden, wankelen (gelqk de grondtekst
heeft) I d. 306. Zoo vindt men elders On^/or^ufriggjende ^
onbeweegiqk. Zie aldaar. — Het behoort tot wreken ^ (fper^
ken) wnkken^ waarvan Wrigge^ een moiifter. eig* iels dat
geheel verwrikt is en verwrongen, (Zie ald.) Van daar
FOR-WRIGGJEN, een monfler woitlen, I d. 48. Deelw. jFor-
^ri^e. — Zie fVrigf^e^ fVriggeljen.
FOR-iENJEN, vereenigen; zich vereenigen, eens worden, I
d. 8. 81.
FORCKE, een vork, I d. ya. Il d« 11 Force^ alwaar de C
ala K wordt genomen»
FORD, Tôort, I cl. 67, 89 1 121, 175. Eens Pori^ I d. laS,
— Voor /"oorisy I d. 1, 5it 53» 61 9 73« ent, Uitmco*
mus^ in h^rifîa^ Fol. 4o FoorcL Cf. Jumuê ia Forih. —
i'V/ matte y voor /iercen moeten ^ eene manier ?an fpreken
bq de Frie7cn nog gebrarkelijk , b. ▼• In 't Libben f en jt.
Yahntniny bl. 87 9 en «riders.-^ Van hier de vols. tamengeft,
FORD-BKINGEW, voortbrengen, I d. lai. Verled. Tqd Ärrf-
bringe^ voor Ford'broctU^ I d« 157. (zie korte Aanteek»)
Deelw, Ford^brocht f II d« 66«
FOrü-FËftRIIN, voortvaren , voortgaan , ld. 99, IIA.^^^%1.
loRD-FLEAN, voortvliegen I ld. 119« Deelw. Ford-^fleande ^
ras verloo pende.
FORO-GFAN , voortgaan , I d. 98. II d. 78. — Ford^gong^
voortgang, II d. 43, 47, Sy*
FORÜ-HLNNE, vervolgens, voorts, I d. i63. — Hiervan ver-
Ichilt weinig of niets Ford^oon^ voorts, in vervolg van tijd,
ens. I d. 44, 73, io5, enz. -* Maerlant gebruikt utl nodi
vortariy I[. 2^7, 2i5. — Fortan II, 429, 42, — JVa meer
nj^rt van de/en daghen « Il , 236 , 1 92. — yort meer^ ao6 , 72« —
yoert meer heeft ook Stohe ^ V, 606. CÄ. Juniuêin Fortene»
FORD-LUWCKEN, voorttrekken, I d. 206.
FORD-ÖCHÜWEN, (de E is hier OU) voortfchuiven , voor-
waarts Ichuiven, of dringen, protrudere« (van de golven ^
waarvan de eene de andere verdringt) II d. 107.
FORGE, eene voor, akkervoor, fulcus; een greppel , gmppel ,
laciina, fosfa, ld. ii5, 229. Cf. Jumu8 in Furrow^ PVqb^
Jenb. in Idiote v. Leie ^ verklaart het te i'egt door voerig of
voering^ aqaaeductus, van voeren ^ ducere. Men vindt het ook
Forge gcfpeld in de Burhern ^ bl, 17. Bij Kamphuizen ^ Pe^
bi. 178, Akher^voorne. Voortjen. Hooft. (Jtd. 288. Fig.
FORME. Zie Stâl-forme.
FORlNDEEi^E, voordeil, II d, 11 5.
FOFIST, een vorst, princens, I d. i8t 173. Meerv. I d* 227.
II d. 97. — Forstne^ vorllen, van eencn vorst, I d. 83 , 85«
— Forstlijf ky I d. 83, vorstelijk.
FORWIEL. fluweel, I d. 52. — ForwieUe , H d. gS. --- For^
u>iph^ne^ flijwrelen , van fluweel, I d. 5o, 174. JVaatze
Grtbb, bl. 29, Forwielne mouwen. Dezelve bl. 42, FirufieU
Sfarter^ Boert. hl. 2 , Ferwiekn kin. — Broer Corneliê ,
■^ I p»-
Fo. Eä. j5J
FORZ^ FORZE^ foneh, geivddig, t é. iS^. Waatxe GräA.
BL 53 9 fo Jan asfe Jtoe^ zoq norsch als «| koa. Baar4i%
bU aOf wreelbejl, ongedolty Jortfe en ODbefcbaemtheyt , d«
U geêâ^ki^ waart^en ald. vr^ wordl OTergefteld. — - Zie
fVeäa/td. •- Junius in JPo/t^e. KiUaan^ Forife^ Fortje^
ren. — > V. d« U W-*W« Forzjen^ diiogeB, drokkca, prangen*
Voorts van allei, wat met drift «a, aandrang werkt, k»T. Fwr»
Mjend bloede gadCmd, firoomend, bloed ,1 d. i66.
POYt foei,I d« 4:;, QO^iSot 310. ZÂe Foeyl Fy!
FR ACUTE f^ Tracht; nier voor allea^ dat, op welke wqza dan
ook 9 Tertoerbaar is; in *t bijzonder eeuJoêtf upaarte^ far-
cina, onoSy I d. 334. Zie Pf^eüand.
FRAENJEN^ franjen, fimbriae, I d. 5o.
FBAETf Icboon, fraai* I d. 4. Men vindt dil woord foms ia
sonderlinge beteekenisfen. In fVaat^e Gribb*- Br UI. bl. â»
is fo fray^ xoo wel, xoo goed« BI 56, Spy Jraay ijne hwi^
MBBii^ alwaar bet ons vrff is, het Franfche urai^ bet Eug,
!very. Zoo vindt men bet reeds b^ onze Quden. Maerkmt^
jDy S719 53 1 0at bi vHMy God en menfce ware. Hier ge*-
.bmikt men^ 8^^ elders^ dit vry en fraey ook Ier verfter*
king der beteekenis , bq voorb. fraey veeij of vr^' veeh zeer
veen En dan is het het km S« FrcBj dat zoo, even gelqk het
^Latijnfche p^^^r ^^^^ Adjectiva wordt gevoegd , als Frcemiek ^
praemagnos* Zie Fry. Voor echi^ waar, vindt rocn het
toch op vele plaatTen, Mae riante III, Aauu JCXXVI, vs,
536, vrayer jeeêten. Dezelfde, II, 474« 54, Bechie vraya
• tranep* Ook worden vray en vri bij Maerlant vereenigd^
n, 5q5, 88, Gerecht vonnesfe vray en vrL
FREAÂID9 FREAMDE, vreemd, vreemde, I A. i5, i6, 35«
5o, 8t, 94, 95, enz. — Superlat. Freamdfie ^ II d. 73. -^
Freamdeängf een vreemdeling, H d. 7.^, '/5. In de B^dr.
van fVasfenh. I, i58| 166, vremdcy (menfchen) vreemde-
lingen.
FREE, vrede, I d« 18, 35, 53, 56, Sj ^ 58, enz. In de
l^dr. van fVaepenb. I, i56, 159, i64, t/ree «» De 3 Naamv.
Fre'eê^ I d. loS. — Men vindt ook Freed^ I d. i58, 171 ^
en Fredej I cl. 173. — V.d. To free^ Ie vrede, vergenoegd ^
IId« 98, iiS. ^^ Fredig^ vreedzaam, I d. 73, II d. 98. —
.Zemengcft. Free-^beaj gebed om vrede, I d« 171« — Free^
V
€54 . Fr.
/orêi^ de Tredevom^ I d. i^li. Free^God^ I d. 171. -^
Free'^ljeaf^ Tredelievend 1 I d. 1 75. -^ Free^i/eave , I d.
17^. — Free'-fPêy ^ de weg det Tredet» I d. loS. Dit woord ,
even gelijk het GriekTche Utfnvn^ keC Let. jT/up, beteeként
alle heiif geluk , u^t^aari. Zoo gebruikt het //<x>/if , Gecf« 57«
j^/oitf voor ru9t^ VlIIy 1902« VergeL Clignett^ Bfdr. toê
de O. JV« Ijetiert^ bl« loi. Noot, waar men meer voor*
beelden aantreft — In de O. F. fV. leest men Freda , Fr^^
de^ Freedf (Freed^eed) en bij omzetting der R, Ferda^
Ferde^ Ferd^ (Ferd^eed) ^ ook Maerlani gebmikt Verde^
I, 3^3 y 44, Pafê no veiue. Vergel. Cügneii^ 1. I. bh loS*
^oou — Van dXl.Ferd komt in de O. F. fV. vervolgens voor
Ferdiertf Ferdiane^ voor versoenen ^ ócvretligenf waarvoor
men in de L«-R. van ff'edde leest betreden» — Ik breng
Vrede ^ Free^ als mede Friend^ Frjuen^ dat ejgenj* eea
Deelvr. is, tot Frien^ (A. S. Freon^ liberare, amare) môi-
nen^ beminnen ^ vrgen^ vragen^ eig« tot eigen besitting, tea
vrijen eigendom. In het L-Fr is Frejen ook vragen ea
vrijen. Zoo dat in sulken geval de vrede met r^t soo mo*
gen genoemd worden dulcisfima rerum^ Pax optima rerum^
pacis amica quies.
FRI£ED, vrijdag. I d. 310, (MaerL I9 11, 5, vrandach^) be*
hoort ook tot Frien^ vrien* Zie Goe-'freed. VergeL I^pey,
Gefch. der N. T. bl 539, ^oot, en Waefenb. Bjfdr. U,
bl. 57.
FREEÜJEN, vragen, I d. 38, 4i. VerU Tigd «n.Deelw. Fre^
ge f Freage. In PTaatze Gribb. BrUl. bL 81, Freege^
vraagde , en zoo ook elders. — Hiervoor vindt men met uit*
lating der G, Frejen^ I d. 225, II d, 55, 97, 98. — Maar
Frejen voor vrijen, ambire nuptias, I d. 53. En Frgen^
I d. 6, 8, 31. — Van daar Fryer^ een minnaar, I d. 20«
Doch van Frejen heeft men Freester^ vrijster, thans ook ia
Friesl. Fr ij ster. V, d. zaïnengeR, Frffster^jieren « de ïeng-
dige jaren, I d« 11 • want het woord Frijster beteeként door-
gaans eene maa^d^ een meisje j puella, virgo, nubilisqni-
dcm, fed non dam uupia. — In de Bij dr. van H>^aejenb. 1,
i58, heeft men Ik vrein voor ik vraa^ ^ en bl. 162, vree ^
voor 'vragen. Ik kan mij niet oiiihoudea van hier de woor-
den van Jlamconiua in Fri/ia ^ (oL 76 verfo , bq te voegen ,
alwaar hq Frijen aücidt van Frida of Freda , in deze venen i
!*€• pTOciiî • Stai^ora rciu« ex^îtîl Ilvmêkferda f
CAtfksii Ventri^ tel nomiiie icftte , flirata :
ïlda 'tori custos , lanctne vis mtttoa Pacis
Credita ^aae iuit, et casli Dea praeFfj amorfs.
Frigga yenus Dano^ Sueifoque idiomate Frida^
Meda fed a Frifiiê Tulgo est et Freda vocata f
Freda toro juDCtis« intiuptis Meda pnellU.
Sacra dies ipli qaod adiiac» verbumque proeandi^
Praetnraeque doae dedarauti ttrda vetusta
Scilicety et priscbs Divae Frtwoldia lacas.
FREEZJEN, Treezen, I d. iiS, iio, 178, 107, ens II d*
85 9 108 f iiOy ena. — > Freezen^ I d* loo* Freazjen^ II d«
69 113, ii5. — Varled. Tijd 9 Freeme^ I d, 4if waar Toor
aoMBii in 't Libben /en ji. Yêbmnfê leest, bl. 55 1 Freesde^
dal Tan jonger datam is. — V« h. Freeze^ de VTtt%f I d«
39» 6if gSf 113« enz. II d. io5* -— FrêazB^ I d. 101. —
JrreeMer^ een Treezer^ I d« 118« t5o. <— Freeulgck^ vrees«
lijk, n d. 108; doch Freazlgci^ I d. 59, isS^ 317, Il d»
^6. •* ZamengeR. Freaz^ljea/jen f uit vreeze beminnen , vree*
sen en tevens liefhebben, I d« ii4, een zeer veel bcteeke*
nend en fchoon woord, de eerbiedige äe/de voor God vol*»
komen oitdmkkende» Af f /reesè voor tt vrees leest men en
elders 9 en in de Burlery^ bL i5. — Oit woord l'chqot met
Frapi (g^aar) waar van Fraeeheid (ook gevaar) ^^ welke
woorden men in de O. F. TV, en het Afegcwuch riodt, af-
tetlammen van 't A. S. Frcec^ of Frecj periculofiis, waarvaa
Frascedmeje en Frecedne»fe y periculum, discrimen, exitium»
•^- Of hiertoe ook behoore het in Friesland zoo bekende
Frac^ in de uitdrukking hg of Jij iz fo frac^ d» i, zoo vleij*
end en vriendelgk, misschien zelfs listig, blandus et inCdio^
fus , durf ik niet voor zeker aannemen ; want dit woord
woidt ook genomen voor de vruchten en gewasfen, wanneet
dezelve wel gedyen , en belooven , b. v. de fla ia fo frak ;
de kool flitt fo frak « lactuca et brasfica laetifica.
FREUGDE, vreugde, I d. 56, 60, 80, 106, i85, iq4. Za«
znengeft. Frei^de^J)oer*bceken ^ vreugdevuurbaken, U d« 8i«
-^ Freugde^fol j vreugde- vol, I d, i55. — Freugde^mie^
blijmare, I ä, i57. Men leest hier voor ook f roude, vroude^
dat in verbindtenis staat met vróÜk^ FroUjck% Van Freh
A^S. Freoy w. v, ook FreoRce. Zie Frolijck.
Va
%S9 Fb«
FRISSELIEN, frisfelaii, Tlechteii (EigenU het häir) t â. 8q.
U (U 62t VerlecL Tijd ea Deelw. FrUfek fAfrUJ^bs^ II d.
47, 97. «» Zameogeft FrUJhh-Jnoer ^ Tlechtfnoer, hairband,
I d. 89. Vert^eU Juniiu ia PrMe^ Frizk^ fVoêfenb. ia
IdioU
FRJUEN, en FRJUENEv yriend^ I d. 1, St 90, 45« 6ot 65»
ens. Frjiutmj I d. 63, 3o7« 95i. — Frioun^ K d» 5« ea
U verkleinw, Friouncey II d, 10. fVaaize Gribb. bl» 75 ea
88, Friêoun. Bgdrag. Tan fVas/enb» I, i55, i58« ifiS»
168, Vriend. Teuionüia^ VrunU En dit is ook dé fpeiling
Tan Hooft ^ Bredero , KampK en Terdere t^dgenooten^ &• S,
Frend^ Freond^ Tan Freon^ liberare et amare. Maerltmi%
I, 3i3, 31« en Meäê Siote II, 1595 , Frien^ waarTan bet
Deelw. is Vriend. Metia Stohe hei^ft, en elders « en IV, 61 4
ook vreênd. — V. b. bij onzen Diehter Frjueri/bhip eu
Frjuenfchippe yl d. 58, g). II d. 94. — FriuenJbhipB ^ (B^^)
II dé 55« — . Meenr. Frjuenfcliipjjen ^ II d. 64', 7i.» ?[*• —
tVoêfenb. Bydr. I , i53 , Vrienfcnip \ doch bL 161 Vrnni^
fchip^ niet tonder bederf, fvcuxtte Gribb. FriéounpMp^
M% Stohe y Vreenjcepe^ II, 1294. Maerhni^ II, 17, 5 en 6 ,
vrienfcapf en vriena/cap» Cägnett^ Bij dr. bL 597, TS* iiS,
vrienfcap. — Verder bij onzen Dichter Frjuenlf/ck , miende-
lijk, I d. 11, 73, 118, enz. Comparat. Fnuentgcber^ VL d.
Î08. — Fnuenüjckheyi j I d. i4, 93^ enz, U d, loo. — . Za-^
mengefL Frjuene^njue^ Triendfchap, toegenegenbeid , lid,
48. — Friuene^pUckte , Tricndenpiigt , II d. 'jj^ — Frjuen^
fchippe-Jol^ Tol Triendichap, I d. 316.
FROA.bK, een Torsch, kikvorsch, II d« 4g. Waatze Gräib.
Frost^ bl. 31. Juniua in Frogg.
mOAST, de vorst, gelu, I d. 56. II d. 66. Vorst en Vrost^
gelii. Vergel. CUgnett ^ t. a. p. bl. io4 , Noot. Zie Bejerzen.
FROED, zedig, bezadigd, deugdzaam, wijs, I d. 339, Vroed
voor wijs, voorzigtig, Sioke ^ III, 378. Goed en vroet^
Maerlant^ II, 455 , 8, dat men in Friesland nog dikmaals boort,
Fies en vroed, grillig en eigenwijs, Libb. jen A. Y»br. bl.
58. Vergel. CUgnelt ^ t. a. pi. bi. 11, Noot, en de aldaar
aangehaalde Schrijvers. V ro f d m^Ïceny6ovivq smaken^ Hooft ^
Gedicht, bl. 3o6. — Van Vroedvrounf ^ (waarvoor men ia
Friesland dikmaals zegt, Gocd^romv , ten platten Lande Boos-^
ü^g/f en üorn-moer of flora" moei. Zie 't Libbenfen Ai
FH» i5jr
Yêbrantê^ bK &) ali necle tan Vroeätman^ éns. Zie oMeii
milderen^ b, r. W^äand.
FROLUCR^ TroBjk, I d. 86. Kamph. Ps. bl. S879 en ddm
vroo i êiaerlant , t/ro / O. F. TV. Fro? ; in Zeeland Ftooüijk
{vrooï^h) Zie Freugde. En fVeiland in t;ra en vrolgh*
FROM, FROMMKy vroom , braaf ^ dengdzaam, ld. 17, 46,
59« 60^ 61, entm Wegeni de onderfcbeidene beteekenisfisn
iran dit woord en Vrwnen^ zie men Fortman^ Aanm. bh 2a
— ik'Ü. Clîgnett^ t. a. pL 9O9 Noot. Cf. JuniuB 'm Fofiner^
prior; die tan JForm^ — Front maakt. En deze afleiding is
^ermóedeliik de gemakkelijkate en meest met de ivaarheid in-
atemiiiende. Die de voorsten in den Rrqd waren, waren bq
ónds de VrofMn^.ii. L de helden. In de Oude F. fV.^ bq
Gabbema en in 'C Charterboek van FriesL wordt Forma y
Forme^ de eerfie, de voorfle, met omzetting der R^ telkens
^randerd in From^ Fróem. En dit pleit voor de afleiding
seer ovettmgendy terw^ bet tevens voor al ée beteekenisfèn
▼an vroom y zeer eefcbikt is. — Voortr komt Tan Froni —
Fromhe^t f vroomneid , braafheid , I d. 97 , 149 , Genit«
Fromhegtê^ I Ü. 61.
^OUW, eene vronw, I d. 34. Het ia betzelfde als bet grond-
woord Fet \u Jiefter^ bif anderen Fer. Zie behalve fVei-*
land f Ypey^ €re/ch,derN.T.h\. 5^9, Noot, Huydecoper op
Stolcj III, 548 9 Vagnietij U a. pi. bl. 397 , Noot. — Zamen^
ieft. Fromp^minjche y een vrouwmensch, vrouwspersoon, II
# ^.'^Frouwne^kkted^ vronwenkleed , II d. 66. — Frouw-^
nc'^kre/tf vronwenichending , vrouwenkracht, I d. 174« -•
Froiupne-^fuêtoarje^ vronwen-gescbiedems , gefchiedenis der
vrouwen, I d. 85. ^*^ Dat Frouwne is, gelijk bij ons thans
vrouufen^ de genit. als Z-N-W. en deze wordt voor een
Bqvoegl. N-W. gebezigd. Zoo is in 't Lat. Domue Patria
en Domuê Patria ook niet onderscheiden in beteekenis.
Zie Faem^ - Famne^buivn. Heer^ — Heeme.
FRTJCÖTE, FRUCHT, vrucht, I d. 182. 191, 207, 212. *•
Fruchtbery FrucîuVre^ vruchtbaar, I d. ii3, 118. —>
FruchtkaSf vruchteloos , I d. 24. Vergel. Juniua in Fruit.
FRT, FRTE, vrij, liber^ ld. 24, 32, 61, 52, enz. Juniue
in Frea. — Hamconiuê in Friaia fol. 71 , Fry en Franck —
Fryen^ beTri[deny bewaren, redden ^ verlosfeo^ enz« I d. 84,
V 5
t
i33 f^ F«-
101, n4, i47* n ^ 8f. — Voor /öf/r^/ït M. Stotf-^ Vll^
1 i i. _ f^ry af/itma • ^«^z» ♦ Maerlant , I « 1 1 1 , 35. i lier voo r
leesl mcq bij Äoîte , 1 , 260 , vr/ ^«1^// , cL i. tfryheid. —
Voldoen ^ Cligne.tt^ U •. p. bl. 4o6» Nooi. — Bij ï\amph.
Bred^ro^ cnx. ens. leest men cimi eens x^rijden^ d^n eeus
vrgeiu Meer andere beteekenbreti rnd' men bij Küiaan en
andi^ren. — V, h, Frqfieyf ^ Fryheyte II d. 65, 87, 97.—
JFrgdamme^ I d« 87, uo, II d. 69, 71. — Baardt % bl. 71
prifdom^ libertas. — J^ryigh^t^ vrijigheid , bevrijding , I d«
aSi. — Zameiigtft. Fry^buwUjen^ vrijbuiten, rooveo^ weg«»
rooven^ 1 d. 154, 33i. //bq/ir Oci^. 9, Fi^. voor ufegroQ^
$^enf ^*^g*^gcn^ (van Donder, BlikTem, Wind tm.^Frif'»
fjuLchtjen ^ vrÊj-vecbten , al vechtende bevrijden, I a. 90« *
Fry-'moedigy Fty^moed^ge^ vrgmoedig, I d, xS^^^'Frymoed^
Iqck^ Bijw. II d. 117.
FRY, vrg, zeer. Il d. 56, 66. Zie Fraey.
FRYëN , vrijen , ambire nuptias. Zie Freegjen , Fnjen.
PUWGGELTE, gevogelte, vogelen, I d. 31 , 33, 57« 7a, 76»
ens. Van Fuwggelj waarvoor men II d. 6 leest FiÂgU$ bf
/f oêfenb. Êifdr.ly i44, Foeggel^ in de Burlerg ^ bl. 35.^
Foegel-'ifee j vogelen. Zoo leest men pecus voor visfchen bii
Horaliuê. — V, d. Fuwgg^ler^ een vogelaar, vogelvanger, I'
d. i44. — Zamengeft. Fuwggel^faey ^ zoo ve^ als een vogd,
I d. 99 waarvoor w^ zeggen vogehrif. Verg.«^miMin Fouk%
FüWG'JEN, Bedrgv, voegen, bqvoegen, addere. Il d. 45, io4.
Iemand \'oegen , infchikken , believen . I d. 5. Wederk. sicli
voegen , fchikken , begeven tot iets , I d. i55. — Oniijd. voe-
gen , paslëü, decere, I d. 09, 53, Il d. 72. De wgnfuwg^
£e him bestf II d. 75. kwam hem best te Rade. — Bedrqn
eeft het ook Sioke^ VI, 1276, te foenen en te voeghen y lm
verzoenen, en in te fcbikken, fchikkingen te maken, vereffe-
nen; voor beramen^ beraadflagen j coudliam capere, VIII ,
436. — Wederk, Maerlant ^ II, 45o, 49, hem daartoe ge^Hm^
ghen^ zich daartoe fchikken, dat aanvangen. — V. d. GSe*
pouglie dinc« Maerlant^ II, 432, 16, gepaste dingen, die
voegen en betamen. Onfe gevouch^ ald. vs. 25, al wat ona
voegt, noodig en nuttig is« Ten geiH)ughe en ton/er batenp
Dezelfde , II , 434 , 36. — In *i gewouch . dccenter , Maer^
lant ^ I> 277 37. Gheifoechj roor nooddruft^ behoefte % zïc
voorbeelden bij Ctignett^ t. lu p» bl, i6g, Noou «- V« h.
Fv. Fr. Ga. iS^
gepouch doen ^ nog hedeo zeer gebrnikelqk ^ Toor voldoen aan
al de behoeften dernatuur ^ b.T. voor inire uxorem^ bq Maer'^
iant^Uy ^9« 18. Verg. fVeiland in Geifoeg. ^ Bi^ onaieQ
' Dichter vindt men IJnne fuwge datj I( d« 79, 8i ^ waarvoor
BUderdgk , é/i elders ^ «n Taal en Dichtk. Ferfcheid. III ,
180 en 187« gebroikt üwoege dat. Bredero gebruikt in f ui*
ter voege dat^ bq mii bl. 111 ^ i85. In voegen dat^ bl. üfo»
SiS» ens. Moo/t^ Ged. 577, J^ veuge dat.
ftTWL^ FUWLLEy ToU, morik, ftidiend, I d. 5i, 54^
^1» Ajf 94 f ens« Als Z- N«\V. voor Ae/ t^i/i&y twade^ I
d« i.^Oy 335« — Compar. Fuwlkr^ VL d« ii5. — Zamengeft,
Fuufhaerdig j vwlaardig, II d. 73. -- Fuud^twPt^ een vuii-
bek, lasteraar y I d, 98. Fuwl^tuwttjen y vailbekken, laste*
ren 9 I d« 167 1 190. Waarvoor men in *t Ubben Jen A. Ye-^
branie f bl. 59, vindt ^ Foel^bekjen.'^ Kreft^Juwiea Suwne-^
fuwly ne ald««> A* S. Ful^ cormmos^ pntris» foedas, fpar*»
cus. CJU Jwdue in Foul et Dejile. — Maerkmt^ II ^ 2969
49 t vuul. — Het W«W, TV Ben , voor bezoedelen j bevleüken
leest men in *t AfegabwA , bL 43. In de O. JP. fV. bU
35o, fVulat^ y^OToei^kktj en M. 194« BitPoUit^ voor Ae*
jfinet^ Zie de Noot op bl. 25o. En Cägnett^ Bgdr. bl. iS»
ffootf alwaar beumlkn is betfuikn^ vuil maten j waarvoor
men in 't O. H-D. leest betmUen. Verg. Juniue in Fyh.
Het H-D» Foii/^ en bet GriekTche ^^vW, beeft wel ieta
geldki.
FUWJNy voor vond^ gevonden ^ betonden f Verled« Tqd e»
Deelw. Tan Fannen. Zie ald.
FOWNEMINTëN. fondamenten, grondvesten, I d. 100.
FTf Fó, Foei! I d. 930. Cate gebruikt bet dikmaals. jfd^
J^l Kamph. S. 2L bL 436, enz. Baardt. bl. 139, Ff 9
jchandel In Friesland is ook nog zeer bekend het IpreelL*
woord : ü ie mey him to hy asf to fy. Zie fVeHand.
FTOEXi, een viool, zekere bloem, I d. 70. Kiluuin^ Vioole^
Tiola. Hoojty Ged. uSSf Fgeolen.
a
GARST. geest t I d. 18, 33, 4i, 45, 65, enz. Geniv Gaeête f
VL d« 100, M«€ry# Gaeeten pi d« 4? 1 44. Juniue ia Ghoet*
;k$Q Gl.
fVcupinh. Badr. U. i64, G«c«t. — V. h. Gnêêiift^ S«mu>9
vcriiûrtig, fcnraiider, ld. 90, 1^0. — (Jasêf^ffci geetiel^k ,
1 d. io>. II d. 47. — Zamen^eft. Gaeai^büer^ in den geest
«vccheiigd, I d. 19S. — ilaest^drifime^ eeesldrtft , i d. ;»oo«
-c— Gaeêi-Jormeytsjen . slelsgeooegen fmakeo, 1 d. ito. — •
',Uae9t-gauw^ vhig van geest, I d« 33. -— Gaeêt'^glsd^ adeoi'*
Î;lad, d. i. helder, (geluid) I d. 79. — üaegi-'genuecAi ^ siè-
eiilli^d, aanvechting van den geesl, I d« loS. — * Gaeëf^
gIani'^hümtn$l^HlUg iljoer) vnnr« waar mede de saligelieaiel*
geesten ais omiclaiisd zijn. I d. 85« II d. 84. — Goef/a-qplocA/*»
me^ opdrift, opgetogenheid van geest , I d. iS^» — Gäeêi^
/jochie, harte- zucht, ld. 310 — - Gaeêt^fianck ^ sielen-Tail^
Loosheid des harten , I d. gi. ^^Gaeêt^/wiee ^ aangenaam Toor
den geest, I d« yS. — Gaett^wiüe ^ xielsgenoegeii^ harteli|k*
vreugde, I d. 2o5.
GAEV,. gade • oplettendheid, acht, zorg. Biui^iiê gae¥f^zon^
der nadenken, zonder achty onoplettend, onbeaaofct« I d«
6â, II d. 43. Zie Hoei/ira, K.&L-Bode voor i8i5, N^4è,
bi. ^Jg^ , en volg. Indien hiervan (gelijk HoekfUa wil) het
Meerv. (j^éry^/i is, dan zal men het moeten o^ers<;ttenf ontgerf
U niet tot uitgeiatene aanmerkingen op mijne R^mlerj. SUe
intu^fchen Geyen.
GftL, een gil, gegil; zncht, klast; gefchrei, geween » I d. iSf
9 JLjeq/de^gdl^ liefde-klagt , liefde- zncht ; i54, 167,» Kierm^^
gdl^ (zie ald.) igS, 199. 't W-W. Gd/ijen^ gallen , gillen ;
roepen, Ichreijen, weenen, kermen, weeklagen, I d. o, ^S^
5i, 42, 03, 90, 95, i42, i52« 170. Il d. 80, 86, 91^
107, lOQ» — Craalle wordt door flere vertaald lï .a. \S. ^^
Vcried. Tqd GdUe, l d. 81 , en Galde, I d. 75, q4, II d. 7*.
• — Bloed-gdlle, bloed weenen, Bijdr, van tVa%fenb.\^ l65. *
Vergel. Juniiis in Gall^ Yawl, Yau>lp^ Yell^ YouL Teuto^
fiuta : Galpen , als een vogel , crocitare. Gitalen , ejuJare (volg.
Jun. in GalU) Hier toe behooren ons Galm ^ Galmen^ Gal^
pen; Gillen^ Gilpen {Tjelpen, Tjilpen) huilen , guiten^ f ui^
Icriy joelen, enz, Kn de L-Fr. Gjelpjen , Gjealpjen ^ GjoaJp^
jen, Goelen. oï Goeljen (Guu^ljen) enz. Vcrgcl. KtUaan in
Ga.pen, Ghllpen^ Gnlpen, Gulpen. Al deze woorden ^ign
klanknabootleiide. — ZamengelU Gdl-guwzjen , bitierlijk tâ^ee^
nen. 1 d. i84, — Gdl^janckjen ^ zuchten /laken ^ kermen ^1
d. 194»
Ga. i6i
CALLE, de gal, bilis, I d. 73 , 210. II d. i5, 83. — Zamen-
gett. Galie-^elj (*t oer^huynigd') het met gal overhonigd
(ovcrllreken) Tel, I d. loi. — Galt^leaSy gaUoos^ zonder gat ^
aangenaam I zoet, I d. 172.
GAMMEN I (by) een tusschenw. Tan fmart en yerontwaardigiog^
Moeyelnk is de oorfprong Tan de loterjectien foms te vinden,
ODOidat act afgebrokene woordklanken zijn , waar men dikwqls
Teel b^ moet invullen , om ze verftaannaar te maken. Soms
zqn ze ook door bet gebruik bedorven , en verbrod. Bij Ju-^
mus in Game wordt opgegeven het Deenfche Gommen , en
Tertaald gaudium. Dit kan vermoedelqk de oorfprong z^n.
Men vergelnke hiermede wat TViarda geeft in zqn jijegabuch
en AUfr. Worterh. in Gome. Intusrchen heeft Kûiaan ook
Gomen , viscera perforare , laedere*
GAPPJEN, den mond opfperren, gapen, I d. yS (van de zee)
I d. i3i (van watergolven.) op beide plaatfen Figanrliik, Met
open mond ftaan gapen en zien f TVeiatze Gribb^ bh oi. Zoo
TÏndt men ook oon-^gappjen elders. — Neye fijchen gajoje^ ald.
bl. 73 , 86 , is /za den adem /hakken , zieltogen. — d^ onzen
Dichter 1 d. 37, Ailas gappe, voor zeide (eigenl. hadkeeis.^
Want iiwt'^gappien is bq G. J. zich luidkeels bien hooren^
xütfchreeuti^n , I d. 53. — Gapen voor haken , begeeren \ er-
gens naar /hakken y inhiare, Maerlaniy H, 458, 3o. En bl.
4;»9, 37, vergeleken vs. 52. — Voor Schreeuu^en^ Dezelfde
II, i55« 60, Bries/een en gapen. Teutonista , Gapen ^ ghe^
nen , hiare , hiscere , dehiscere. KiUaan , Gaepen , oscitare , hiare,
' hiscere; et apcrto ore fpectare, avide Ipectare, inhiare ipec*
tacolo, — loquenti, etc De oorfprong zit in Ga gelokdievan
Geeuwen in Ge. Gel^k in het Grieksch ztdks plaats neeft met
ra», Tff, in r«M, ré^, et X^a», unde y»W. In 't Latqa
met Ca in capioy etc/
GAST, een gast, conviva, I d. 72. ^^ Gast^bod voor vrienden-
maal, in 't Libben Jen A* xsbraniSy bl. 59, 63« op bl. 64
genoemd GastmieL — To gaat bidde^ ter maalt^d noodtgen^
l^yaatze Gribb. bl. 43, 55. — Gastjen en Brastjen^ JUbb.
f en A. YsbrantSy bl. 28.
GAT, een gat, foramcn , I d. 5i.
GAUW, Bc|voegl. N-W. gaanw, fchrander, ld. 90, 91« En
in deze bcteekenis vindt men het woord bq Hooft y Cafs^
i69 Ga. Ge.
zeebekend. — B^v^./chielfjftf/iaaëli/fj I d. 4q« 64, 68, i35.
Hd. 52« 5^^ iio« V^an Ga. Teutonista^ Gae^ ghehltlzich ^
impetaolus, iuiporlunus. Vergel. Ciignett^ Bydr. bl. 61^
62 . Noot.
GAVE, eeue gave, gaaf, donum, dos, facultas, I d« 55» 89,
125. Meerr. Gapen ^ I d. i3, 11 d. 67» 70. Vaa *i oode
gateen 9 du ga^en. Zie Bejaen.
GËA, een dorp, baart, ld. 25, 5g« 17a. Eigenl. eene ver^
zameling {van menfv/ieFi) focietas 5 vau Gaden. — ZamengeJl,
Gea-^feynt , banrvr^er , I d. 5 , 7« — Gea^man , buarman ,
I d. 6i. — fVaaize Gribb. bl. 10, 77. Gup, (lees Gae.\ Verg.
Ypejj Gefchied. der iV, T. bl. loi. Juniuê ia F#o/na/z,
Zie Goa y Gou.
GEADE, gade, ga, wederga. Tui Jimilis, I d* 83« — Gcedey I
d. 926. — V. d. Gealeas^ gadeloos, I d« 73 , 900. Zie On-»
Mfeer-^gcglijhe. Teutbniêta^ Gaden j behagen , bevallen, ge*
noegen, placcre. Vergaden^ bijUken^ nobere. KiÚaan^
Gaden , Gaeyen , pl^cere — eonvtnire — conjangere par parû
Vei'fcl. Clignelt^ Bgdr. bK 298, Noot.
GEAN, g^^D» I d, 4, 57, 58, 61 , enz. TVtttfenb. Bgdr. I,
i5ï, i56, i65. Geen. Verg. Jiuiius in Gangj Goe.
GE ANNE, irrengde, bli^drcbap, I J. 210. PViarda in zqn
Altjr. fV. brengt het tot Gome^ Gania, vreugde. Beter
brengt men het tot Gaden , in de beteekenis vau zich verlieu^
gen , bigde agn. Welke beteekenis men opmaken kan uit
Jiiäaanê Gadmgey — labentia, voloptas. Zoo zou Geanne
zamengetrokken zijn voor Geadene^ en eig. de Onbep. Wqze
vrezen. Zie Lân^-geanne.
GËARf giar, gaargekookt, I d. 1. — Goere (lees Gaeré^ kost ^
fVaalze GrM, bl. 56. Wat h4 onr^en Dichter de ea is, dat
is bij I4^aatz€ G/\ ae ; en zoo heeft, meen ik, de i«, uit-
gaaf ook.
GEAR, Ie zamen, b. v. Gear-bvscljen^ zich verzamelen ^ te
zamen komen, 1 d. 102, 20.0. Me^ye hcumen geavy met ge-
vouwen handen, I cl. 179. — Gpcir-kncrssjen ^ met gefloteue
landen knarlen , 1 d. 20 i. — Gear^ijlean^ zamenlrekken ,
vereenigen, I d. 206. — G^ar^pacljcn^ zamenpakken, Il d.
4q. — {fVaaêze Gribb. bl. ^5^ Gcar-- tellen y fi*. V\lQ. gaer^
yjamentellen y hij ee») lellen, tellen.) Gear-fpanninge ^ za-
tucufpanning « \\ d. ^g. Zamenzwciiiig. — V. d. Alk gearre ^
•I te saineQ* «nif^rfi. Zie ^üe. Geuze Uedb^ '4lbgare0
Kamphu^zfin eo andejreQ AUegader^ ff^aatza GribS* Alle
gerre. — To g^rre^ te gader, te zameo , I d. i, 4, 5, 9^
enz, — To gearre-'Jpijlljen^ zaoieazweren , II d. 8g» over-
eeuUeinmentf — B9 ,ODzea OudeQ viodt mico dikmaals Te gaer^
te gaderp Verg. Juniua iii Together. Teutoniata^ To ga-^
{ler^ Kiiliaan , Gader , te gadar. Zeer gebruikelijk is^ ia
Friesl# Oer gear komma ^ ergeas over gaar komeaf a« u iets
aan vangen « beginnen » ergens toe beJluUen^ gelqk wq nu zeg-
fen, £n dit woord bejluiten verklaart gear komme volkomen*
«ie fVas/ehbm Jdiot. ia Gaar. Bruining ^ Synonym, I, io3y
. befchouwt dit en aanverwante woorden als een uitlprait-
fel van Ga^ waarvan gctde^ gaden ^ gaderen. — G^rjen^
vergaderen 9 iii;Bameleii t verzamelen, vermeerderen^ I d« 66«
3o8. lid. go* Verled. T^d Gearre ^ ïd. 4, \^S. Zie de
Bij/ dr. van tVaefenb. I, 156, Gaar jen. h^ Kiüaanf Ga^
deren 9 gaeren. £n zoo ook bij: Stoke^ en andere Ouden }
hij y^am/^/mise/i en verdere Tgdgenooten. Vcrgel. Jumus in
Gar^ Gather.
CLEA.TE, een goot» buis» canalis» II d. io5. Vaa Gieten f
Jletien
GE AT» ik gool^ I d. 86, Vcrled^ TijJ. vai) Jietlen^ :
GEBEA, gebood, il d. 76, 80, VerJud* Tijd vaa QfhUijen.
XiË*£T, een g^d, I d, ija.
GEiilEOJE'N, gebieden, h^v^{e,n^ bevel voereja ovevih^ T, ^en
l^gor) U d. 92« — >- V. d« Gebiede^ h^t gebi^» befii^iU' {ra^
God) I{ d. 91). .ar G^bad. beval, gebod (van God ) I d. 195«
AJegab. bl. 8 , Beda. Bifdr^ van PVaHHinb, I , i6i , Gfibfeen^
JÖEBOAIITE, de geboorte, I d. i56, Il d. 109, up, J^/i
II, 419^ t3, Oal^^rneê/e. -^^ Zâineng^Ii. Gvt!oar^m.pfef^9 ^ I[
d. 6k Van baren ^ beren ^ boren ^ gerere. Verg, JunuAe in
Beare»
XfE^RëCÜL, eeji gebrek». oa deugd, I^d. 63, ftj^eepv. Gebrecien^
VLJu io5, |o6. Ook zjoo Bredere y bi« Ó89, enz» ««^ Gebr^c^
keiök. II d. io!>.
GEBRÜWCK. bet gebruik, I d. 42, i5i. Zie Bru^dien.
-GEDILO, Jiei geduid. Zie OngedUd. Bijdr. van JVaafeob. tp
. i57^ Geduld (de iegetvw. fpellinff.)
GICOJOEY, beweging) geraas, gedruiscb, rumoer , il d«. j/)5«^
Zie DjQêymu X a
t64 Gb.
GEFJÜECHT, gcveclit j I d. 86, ï8.^, 1()7, «6, II d. 88, 8g.
V Forwoast^fjeach djier^ gejjuecht , 1 d. i57. Haojt^ i^ed.
85. Keert buyten dat beest ontilelt van harsfen, den godde-
loozen krijgh. Zie Fjuechije/u
GE HO ARE, het gehoor, II d, io6« '^ Gehoar/amjen^ gehoor*
zamen, Id« 4o. lid. ii6« — Gehoar/amAeyi ^Id. 5g, 4o. Ook
in de Bgdr. van fVaafenb. Gehoorzaam en Gehoor ztuimheil.
Deze woorden fch^nen reeds geoiodernifeerd. Zie Hearren.
GEHUWGNIS, geheugenis, ld 'x^x. Zie Huwgnis.
GELAEGJEN*, gelag geven, in *t gelag geven, Symbolam darc;
vervolg, het drinkeo, het zuipen, dronken driDlen, 1 d. 67 ,
n d« 89. Lach bq Uredero voor gelag ^ Klucht van de Koe^
h\. 763, Gy lelt mijn jou lach al lagchende betalen.
GELAET, het gelaat« I d, 87, iSa, iSg, enz. Woor Jch^'n j
voorkomen , mom , Hooft iV, H. bl. 5'SS , enz, — Zamengeli.
Gelaetê^blier^ vrol^kheid van gelaat, I d. 229.
GELEERDE, zie Goad-gekerde j Hceg-gekerdf Rjnechtë^ge^-
leerde*
GELEGEN, gelegen, gepast, gefchikt, II d. 5j% 59. — Oon
gelegen toezze^ aangelegen zqn, II d. 11 4. IJ n gelegen wez^
men f ergens in gelegen zijn, II d« 96, io8» -^ Gelegentheyt ^
n d. 44, 52, 56.
GELJEAFJEN, gelieven, believen, II d. 5i, 53, 80, 81.
GELIEAVEN^, de gelieven, ainantes, lid» 80, 8u Gelieve^
Kil. Amicus,^.
GELIEDENb^, geleiden, begeleiden, deducere, condncere; vei-
hg en vrij geleiden, II d, 82. Want ^e/eüûfe b befchetmmg y
zie Cägnetl^ hijdr. bl. 096, Noot.
GELUCK, GELIJCKE, gelijk, fimilis, I d. i64, U d. 101.
Mgn Gelycken^ mei iimilis, PFaatze Gribb. bl. 'jy y doch be-
ter mijns gelgt leen ^ bl. li-j.
GELINGEN, gelancjen, wel gelukken, gedyen , ld. 124. Er-
langen, gebeuren, overkomen, 1 tl. 12^.— KiL iJlheUngen^
contingere — Küiecuruiare ^ fuccedere. — Gelengen ^ haard l ^
bl. 594. Gelinghen* van der l^een^ io4.
GELOAVE, het geloof, II d. io4, 112.
GELOCK. , hel geluk. Zie On^gelocl. j^llegelock^ het groot ge-
luk , id quod ielicisfimum est , ernl , — Libb fen A. Ysbr* bl. 96»
GELUWT, een geluid. Zie Scheid- ge Jnwt.
GEiVlACK, gemak, II d. 89, j^c. Zie On^gemoQh Stole ,
Gb« 160
lH, 1372, IX, i46, CDz. Te ^hemale Jîjn^ te vrede zgiu
Hooji^ N. //. bL 67, lu gemak leven, d. ï. in riMi Ïk. vav'
de^ Zie Mach.
GËMIEN, GEMIENE, gemeen» algemeen, gemeenzaam, ld.
Tjlel en ai4. II d. 97, 101, io5, 107, 112. In genden
nuuif homo privatos, x d« 08« '/ Gemiene^besl j het gemce-
nebest, U d. 97, 101, 11 4« — Gemiene faseken ^ algemeene
saken, 't algemeoebest , II d. loo. — Gemiente ^ de gemeente «
het volk, II d loo. üemienle^ijien/le y de dienst van of voor
't gemeenebest, II d. loo. — Genúenjchap ^ gemeenfchap,
- II d. 50b -— Gemienfemy gemeenzaam, II d, gS, — {ienUen"
Üctej gemeenlek, I d« 66. II d. io8.
GEMOED, gemoed, gewisfe, ld. i5, 63, 101, 111, enz*
Met gemoedey bono animo, goeds moeds, Hoojt^ N. U.
' 536. Zie Onmoed.
GENZEDE, genade, I d. 5o, 60, ii4, i^i, enz. — Genae^
I d. i6g« «- Zamengell. Genae^jeftej genadegift, I d. 193. ---
Genae^myld^ en Genaede-^mgld ^ zeer genadig, I d. 161,
310, 330, -— Genaede^Jume ^ genade- zon, I d. ai 9, — Ge^
naedig^ 1 d. i43, 149. — Büderdgky Taaien Dichïh. Verfclu
III, 172, zegt, van na komt genade^ toenadering. VergeL
Denzelfden L L I, i5Qf Genieden f gunst of genade doen.
GENE AM DE , genoem<ïe , gemelde , II d. 73«
GENEGEN, toegenegen. Zie Hiei-genegen. — Genegentheyt ^
I d. 39, II d. 75 f 8o.
GENEZZEN, genezen, gezond maken, I d. 60, 160, 168. II
d. 97, io5, io8. — Ouz. genezen, gezond worden, I d. 2,
66 f i53. Verled. Tqd, Genezze^ genas, I d. i5^. Zie
iorte Aanmerh% — Genezlifck^ zie OngenezUjck. — Zamengeft*
Genez^drancke f geneesdrank, geneesmiddel, II d. 86. — Ge-
nez^maeaier^ geneesmeester, üd.86, io4. Alaerlant^ I Aant.
6q, Ganjen^ zie Clignett^ Bijdr. bl. 002, NooL Kiäaan^
Gantfclien « misfebien een en hetzelfde met genezen , genezzen.
GENIËTJEN. gemeten, II d. 91, 94, 99, 100, ii5. — Geniet
(verkorte luiinit.) het genot, bezitting, 1 d* 47. — Genotte
{yva. genoten) II d. 90. — In 't Libben Jen A. Ysbrantsy bU
46, Folie geniet fen habbe. Dit geniet leest men veelmalen
bij BrederOy Kamphugzen^ en andereu. Zie het ook bij Bil^
derdij k^ Taal-enDicfuk.Verrcli/l^ i58, yoor ge/d. Heems^
kerk gebruikt genat. — Het W-W. Genoten an -^ leest incn
i66 ÖE.
bij Maerlnntf 1« 268, 56» Ende wilde hem genoten on een
ander wijff daarnai, d. i. eene andere vrouw troaweq, Ki"
äaa/if G/ie-noolen^ coire , concumberc. Zip Chnoai en JS^uitjen^
GKNOAGSAlM, genoegzaam, I d. i44. — fVaatze Gribb. J>l.
92, Genooghj Bifdn van tf^asfenb^ 1^ i46, Genoog. %\eNoag
GÉNOAlT, zie Gunal^genoat ^ T^dgenoat. Ghenooi hde^eut
gelift j bn M. Stote^ VI, 916^ (we ald^ Huydecoper.y Vfl,
1171. Mae riant j I, 33 , 4« Kiäaan^ GhenoQl ^ conforv^
compar, composy rocius, a. d. Ilmul utens, a yerbo Genifi'^
ten. Vergd. Cägnettj Èijdr. bl, 197, Moot.
GEflEST» gerust, zonder zorg ea vrees, fepurus. I é. 65« Q
^» 97? ^^^9 i^2» '"* ^® /^i/x/r, yan f4^a9fenb. 1, ^^, d^-
rw«/y bl. i58» Gerest. fVaatzeGribb.YA.^^^ jgereaiy teyjre-
de, — V.b. Gerestheyte y II d, loo.
tig/ieyt^ I d. 100, 119, 3o5. f^, cï, Vetn^ bl. 268, ca
Kcimp/i^ Ps. bl. 5i3, ^ebrujkea ook GerecfUheyt. Ia de
Bij dr. van fVasJenb. bl, i46, Gerieugtigheit f dodi bU x$^^
i56, Gerogtiqfieyt.
GEROFTË, gerucht, II d^ 75. Af. Stohe, VI. 8fî5, Oerocft^
/<?• MaerlcirUj 11, 170, 12 geradit. Van Aoffen^ roepieii^
zie aki. — Gerop ^ gei-oep, Il d. 79. Zïje S-oppen» rojep^iu
GERZi het gras, ld. 9I, 119, i23, 207, 23o. iJ d, 6, — ^
Zamengeft, Gerz-^moanne ^ grasmaand, lid, 47. -^ Mneridnt ^
I. 90, 70, Gfiers^ maar kort er na gras. Bijilr. vw fVas^
fi'jib. I, i46, GW*. — Afegab. bl. 198, Gersy gres. JSTe-*
Uaan^ garsy .^rasj g/iers^ Sfors. Vergel. Vügnett ^ Bijdr.
90, Noot. IVasfenb. in Idiot. Geers. Yp^y ^ Gefch. der
;V. ï'. bl. lo-i. Junius in Grass. fV eiland in Gra^»
GESEYNTE, afgezonden, afgevaardigd. Il d. ii4, Ge/eynte
ôoad/c/up^ gezandfchap. Kiiiaariy Gfie-Jlmdte ^ Gtiejatid^'m
bode ^ leg I lus.
GESICHT , hot gezicht , Il d, 106. fVasfenb. Bijdr. bl. i54 , GePigt^
GESILNE, gezellin, [ d. 4o. MaerUxnt, II, 52, 55, öe/^/-
kneden. Vergel. Huydecojyer op Slote over den uitgang
ncdcj IV, 43. — liet W-VV. Gejel/en^ zich vereenigen , ad-
janï^erc fe, Maerlant^ I[, 2o3, 17; 42.3, 29, en 43i , 55,,
GeftUe rnede kebbm^ ibid. 43 1 f 38. VcrgeU Oägnetty Btjdr^
6b. 167
U. 44« Noot. — GtJeïïecJieii^ (fic) Maerhnt^ II, 403» 4.
Zie SiifMp^ en Mcy-ge/el;
GESINME. Zie lluwL^geJinn». Van Sinnen^ bevatten, JB^/*^
derdgk.
GESJON6» gezang, I d. 44, 127, i5i. Van Siongen. '
GETRE&STE, getroost, gerust, vertrouwend, II cL io8« Van
Treoêtjen,
GETTEN, gegoten, I d. Gü. Deelir. van Jietten^
GEWAEGS, het gewas, II d. 97« — Gemiê^ I d. 21G. Zie
fVaegajen.
GEWEER, eta geweer, d. L hier i7Jr/ en boog (van Cupido.)
— fVapenen , I d. 7a ^ Voor (Jupidó'ê wapenen ook J3re-
ikro, in Angen. V Hand^ 2 Uilk. of bl» 5>6«
GEWELT, het geweld, I d. 6i, 81. Bij dr. van Wasfenh. I,
>55f i56# i65^ geiPeÜ en geweld» fVaatze Gribo. bL 5 o
gennM^ O. F fV. fVald. Vergeï. 7a««w in /^e/cfc. JW-
Jinga^ SUuUer. I, 75. Zie fVad. Komt van fVelden^
fV^tilten^ fefttiogen*
GEWIN ^ gewi»« wi»Bing, kostwinning, inkmnen, t d. 5, 200»
Elders vind ik het voor voordeel j baai^ winet»
GEWIRDDIGJEN, gewaardigen, II d. 58, SU H jon Ed. ge^
wirddigje my te fwjaené Kiüaan^ Ghe^weerdigen , (ligna->
TU Kamphé Ps, bL 56^$ Dees goeden wensch geti^aardijgt
toe te wenfcben. BI* 4o2 , Wat is hq , God , dat %^ ti 'zqns
gewaardirt. Uet is het GrielLfcbe 'A^io^vréitf tnet
Gü^WOOIf TE , de gewoonte 4 II dy 72. — Qewoonllgclê^ ge«
wdoniqk, II d. io6. Ook iaf de Bifdr. van fVaafenb. bLi52,
Gewoontefé Zie IVeneiy kVerirten.
GEYEN« 2 Sneld.^ vooraan, Sehoo» het een tameigk-goe^ri
zio oplerert. Wanneer men bet everaét dodr Aanmerkingen ,
gel^k W9 deden op 't woord Qaey^ zoo fchijiu echter het iu
den tekst er bijgevoegde woord ^ üwt^Uiiene , eene andtiro
TertaUng te vorderen, en wel die van canlief^ ophej ^ tjiós--
if^^^f g^tl^^f gefeiireeuw. Het woord Tcbqf^t aus nfict vaa
iictejf ; maar v*n Qeyen nftekoAiei^, dat, als een i'clrec|>s-
woofd, nog ovaral bekend is. Voor eenige )areii, met ccn
Frtefbhen Landman, op reis, in gefpi'ek komenrle, en hem
eenige i^rsgan doende Over deze en f;^iie iHidrukkingen in de
Ir^Fjiefche ta«|. beMaUciijk over dit Geven ^ kreeg ik ten
i68 Gi.
optiej van malen % fchreeuwen en tieren^ ja zel(s huff^nen ^
liejfenf b. v. y gey it^ gij leugent het, met al uw getier, dat
gij maakt, om het ons te doen gelooven. Item, Dy geyt er
Jieas/ijk /en f die haalt er vreeshjk van uit, en maakt eea
leven als een oorlogfchip. Zulk een denkbeeld , als dit woord
in deze beteekenis aangeeft, past voor onzen Tekst, en Geyen
zal dan ook , als fcheepsterra , er mede overeenkomen, Una^
filiooten , in zijn* Seeman , geeft op 't woord Gyn (lees Geyefi)
dit kort berigt ter verklaring « met een Gy o/ Gein ieis op^
hijfen^^ fV eiland^ in zqn fV oordenboek ^ zegt dat Geyen in
de zeelteden van Nederland zoo veel beteekent als trekken.
Dit is in zoo verre waar, maar eigenl. behoort er bijgevoegd
te worden met een gey , d. i. met een aanmoedigende aanhef,
of gezang, of fch reeuw , hoedanige iu U Grieksch KfAfvrju«,
in het Latijn hortatio genoemd wordt, (hortator animorani
Epopeus, Virgil.) Bij onderfcheidene werkzaamheden in de
maatfchappq hoort men zulken aanhef, bq 't vervoeren en
verwerken van zware gevaarten , bn het ophqfen van *t /iel*
hlok ^ enz. Welk laatfle woord, alsmede heyen van hei! in
verbind tcnis Haat met Gei^ Geyen. Zoo heeft men in het
maatfchappelijk leven nog heifa! dat er ook toe behoort. — -
't Zou mij niet verwonderen , of er behoort ook nog toe de
Inierjectio Eyt Gy! bij onzen Dichter, II d, 55. En b)
Baardt^ Deugdenfp. bl. 364, Ey Gey fel enz.
BICK, GICKE, gek, zot, dwaas, I d^ 3, i4, 29, 5o, 128.
J( d. 71, 9^, 99, 107, Comparat. Gicker ^ Il d. 91,
Ï06. — Gickneyte^ gekheid, dwaasheid* II d. 11 1 , 116.^ —
Gicklijck^ Bijw, dwaaslijk, II d. 99. — Bijvoegt W. II d* 71 ,
108. — Gfckheftig^ Bi)W. . gekachtig , als een gek^ II d, 95,
— Giek jen j gekken, jokken, boerten, I d, 3. — Gickjeyery ^
gekjagerij, jok, II d. 64. KUiaan ^ l^ck ^ GeckeUck^ onz.
Dit woord Üaat in verbindtenis , of is betzelfde veeleer, met
Guig of Guicli^ fatuns • en inet dat van onzen Dichter Gutvch^
Zie ald. Hiertoe behoort ook Giclun , Gïgclien , Gigchelen ,
of Giggeljen j caeliirinari , jocari, lannari. Dit laatfle d-iggel^
jen gebruikt nien nog vaak in Friesland, wanneer iemand met
zotte gebaarden en houding ergens om verzoekt. Het leysiii
to giggeljen^ zegt eene moeder alligt tegen een kind, dat
haar raet ecnige potzige houding om iets verzoekt. Zie meer
meer bij Guwck. In Gigagen ol Gegagen^ in Gyyeny etk
Gi. Gi. i6iQ
andere noorden sU daUelfde Gi of Gie of Gich » ^, ^^ ma*
te er meerder of niiuder kracht io *t woord moet zqo. En
lie daar de grood van Teler woorden oorljprongy die tot de
klanknabootfende behooren,
GIDZE^ een gids, II d. 87« Zie Bilderdgk^ TVeilaml, tut.
GJEA.LPJELVy een zeer ond , Teelbeteekenend ^ klanknabootlend
woord, dat in bet algemeen ran alle geiaiden- wordt gebezigd ^
die Rerk en treffend zijn , vooral van U Golf geklots , eo wat
daar Fig; mede in veribaod Haat. Zoo viodt men Gjeafpjen^
Toor goipen , goWen , (Iroomen , tloeqen , fpoelen , gulpen , gad-«
fen, Holpen, klotfen ^ enz. I d, 90, 139,166. Ja zelfs vindt men
liet Bedrqy. voor overHroomen, als met den vloed bedekken,
I d. 2o5. Doch deze active betcekenis vindt men meer in de
Bamengeft. Oer^gjealpjen^ Oer^gjolpjen^ Vwt^gjoafpjen. Zie
ald« — V. h. Gjealpe , een gillende uitboezeming , zucht , I d 2 1 •
Zamengeft.Gi/-^^ea^« een gillend gelchrei, ld. 167» - Gjeafu
(Gen. Gjealps) uitllorting, ftroom, vloed, I d. iû5, II d. ^i.
ZamengetL Gjealp-^trieri'-eag'^wiet ^ een llerke vloed van tra-
nen, I d. 94. — Gjealpe^ bijvoegl. N-W. b. v. '/ Gjeatp^rea-^
marj de golvende, Hroomende, roode zcc, I d.47. — Gjealpe
ftroam^ golvende, vlietende , Llroom, I. 109. — Gjealp, Bijw.
luidkeels, hardop, I d. 53. Met een geweldige uitllorting,
Fig. hevig, geweld iglijk, 1 d. 72, 86, 187, 206, 210, Op
'igjealpety met de geweldigüe overllrooming, op \ hevigst,
I d. io4. — Gjealpf Bqw* met eenen gulp ; op een' bof, plots-
ling, weldra, welhaast, eerlang, I d. 91« — Bij de Tijdge-
nooten van onzen Dichter vindt men deze woorden ook meer-
malen, b« V. Gegafpf Kamp/i^ Pê. bl« 361 , Sterns lierk-luy-
dcnde gegaJp (van de zee) iterk golfgeUlots. Voor gefchreeuw^
jammerkreet y Bredero^ m. 458, Wel wat gegalp is dat? —
Gi^en voor tjilpen^ zingen (van de vogels) Érunspelt^ in
Küooe Kraam y bl. 345, otgUpt^ of tilpl, of giert, of tiert.
•— Voor zfPelgen , inzmelgen , verzfvelgen ; drinken , indrin-^
hen , uitdrinken ; ingidpen , uitgolpen , uitfpuwen , vindt men het
dikmaals , b. v, Hoojty N. H. 177 , 363 > Ingolpen. Brederoy
1>1. 166, Inne gulpen. Heemsierk. B, A.bL3â3, Ingegulpê
bloed. Kamph. S. IL bl. 245 , uytgegutpte glazen , voor
uitgedronken, enz. VergeL wat wq bij GAl gezegd hebben ^
en voeg hier nog h^ Kiltaany in goipen y gutoeny gobcy gol--
i9o G^i* Giif
let Juniuên in gulf^ gulp. fVoêfinb. Bfdr. Il, 57. Za-
menge!!** Triene^gjea/p^ zie ald,
GI£L, geel, I d. 5« t 5i , 6/. Zamengeft. Giel^eag^ Geehog^
I d. 8i. Zie Korte AanL
GIERG
a. -v — 7 — %y — •» '** */ ' —
Bijäi\ \an kVafiJenb. I, i57, /^e Ggrgena {ïeeM giergena}
de gierigheid. Vcrgel, over Z-N- W. van dieo aard JH^amfen^
berghj Bqdr 1, 119« Waarbij nog veel voorbeelden knunea
worden gevoegd , b. v. Hooft y Gtd. bL 86f M^i verborgene.
Baardty bl. g« Mï\n fchryiferuy enz. Vergel. fVaa/ènb.
Bijdr. I, i5ï^. Noot. hlcu riant y II, 4i , 58 1 Gierey voor
gierigaart. Dezelfde, II, 4 18, 47, Giergeäkery (Comp* Taa
Oiergelik^ y mei grooter begeerte, — Komt van Gieren y {gec'*
ren) eigen 1. irJialen y bejeheereny befc/uiayen; begeeren$
ergens naor janken $ roepen y /ckreyen ; in welke laatRe be^
teekeuis Kamp/u het gebruikt Pe^ bl. 4i3« Het b met dit
W-W. gelegen, als met het Lat. Defiderare y dat \\ begee-
ren, verlangen, 3^ misfen , 5^« treuren, belrcuren, hetee-
kent. — Hiertoe behoort ook gieren y geer en y infchranken^
fchuins loopen. — Geld-gieren y als *t ware, gieren (bekende
roofvogels) die het geld rooven, Bredero^ bl. i33.
GIEZ, ganzen, I d. Bj y 72, 174, U d. 4, alwaar de ondo
Grammatïcus zegt : Goez , plur. Giez , non Goezen. Intus*
« fchen is *i meerv. Goezen ihatis reeds lang in gebxaÜL« — Ki^
liaan y G/ieuSy goeSy anfer fa>m. Zie Goez*
GIET, gaat, 3 perf. praes. ludicat. van Ceaay I d. 5, 53, 54,
61, 67, 69, 72, 126* euz. Meds SloLe ^ F, 420, enz,
Glieet. Eln.zoo ook Maerlant I, 23, 34, enz. Gaet heeft
echter ook «9/ou6^ , VIII, 427, wai^aaiuo^er^ d.i.komt u over.
— Gietnie y gaat men, I d. 52. - Deelw. Gien ^ I d. 91, II d,
75 enGinzeny I d. 69. Zie Beglnzen. lade üt/dr. van f^Vas^
fenb.\y i65, Te rie genzen y te rade gegaan. - Veried. Tijd
Jlng. ld. 1, 9, 36, 109, 112, i3o. — Gfngt, ging het, I
. i38. Meerv. Gingen j lï d. 82. JVaatze Gribb. kL Ji ^
I gijngh; doch Ik gónghy bl 5i , 79, 81.
ÛIJZJEN1 fcbatcreni lagchen, fpotteni I d. 55« - ZamengelV^
Ou. 171
Ggz^^obbjen 1 al rdiaterende lagchen , glonegabben 9 II d. 5o»
Kie jyoêfenh. Jdiot. -^ ixifz-tuwt (deacU) de gapende mail
des doods, I d. 21 3. fygd^gappjende Gijz^tuwt^ II d. 70.
Het fchgni verbonden met GUg/c^ fanna, irrifió, UIqGo ore
distorto: en lietzeiJe te zqa met Guy/èn^ Guyten. Vergel»
KUiaan^ ald. — Gu^pzjen^ Gawijen.
GUSSEUEN, geefeien, 11 d, 97« JBredero gebmilit Giesjelen^
IiL 35*19 366 > en 81 3. Ik houd dit woord voor verwant met
GUpelen^ voortd. W-W. van Gispen^ van Gispëj flageliam^
lorom, verber. Het woord Gispen wordt zoo door Bredero^
]>!• )8i 9 gebruikt, Als u de Beul wat gispt % dan is 't nog
t^ds genoegb. En bl. 548 9 Wond ick yan de fcholicrs van 't
groote fcbool wel lien j^iapen. — GUpelen leest men bij Are-
ilerOj bh 385, Veurfeker lbo wordt hq binnens kamers wat
egispeUm — Hiervoor vindt men Quispeien met roiriy bq t/*
£. Veen^ bl, 137. — En Uitspelen ^ b. v, TViapeien met zqne
wiecken , bij Hooft , Ged. bl. 96« Waarvoor onze Dichter
«egt ly ieck-^winpelen s Voorberigt, bl. XXVII. En Starter
gcbrnikt bet van een hondtje, dat met zqn Raart heen en we-
der naat, bh i65, a, (let wiggclt, het waggelt, Xi^Kwispelt
Jijn flaert. Dit noemt Bredero , bl. éog , JVispelJlaerten : ande-
ren Quispelftaerten ^ Kwiêpet/iaarten. Men weet dat de G,.
Wy en QU wisfelletters z^n. Trouwens*, Ginfen^ hoewel het
nu alleen de Figourl. bcteekenis heeft behouden van ergens
Ttaer te raden ^ beteekende in den eeifle ook ergens naer
Jlaan^ bqna zoo als Aeneas doét bq yirgllius: Atque animnm
nnnc huc celerem, nunc dividit illuc, in partes^e ra]>it va«
rias, perqae omnia verfaL De Latqncn f;ebruiken er ook het
woora Conjicere voor. Het voortd. W-W. Gis/elen^ zal
dan ons woord Ggsjeljen zijn, want tusfchen de I en U was
voorheen dat ondcrrdieid niet, dat er nu is. Zoo zegt de
Teutonista voor G/usfen^ dat hg op bl. 84 gebruikt, op bl»
107 9 Ghysjen j conjicere. Vreemd zou het ook niet zqn»
Eoo men hier toe bragt Ghnjekn^ in carcerem^ in citstodiam
dare^ conjicere; nunc ^oofidem capere^pcr metonymiam.
Bäderdgh leidt geesfel af van 't oude Ees , verwant met
cutn heester^ het Lat. Escuhis.
GIJSTEN, b^w. driftig, haastig, voortvarend, II d. io5. Dit
nog zt^r gebraikelflke woord Ramt vermoedel^k af van 't ▲•
gelijk
GIMSE
S. Gg'éit, gïiit, gest. fermentum. De orergang Tan de een^
in de andere beteekenia is gemakkelijk , en wijst ^-ich ze!ve aan^
Yt-r(4el. Jufiius in Yeast* En Gyaten Haat yoor Ggstig ^
[elijk Grijtnniene voor GrymmeUg ^ enz.
NMiN, gunnen, I d. 4. — Ginst ^ gunst, I d. i63, i66. —
Ginfltg^ gunllig, I d. 4i. Zie Gunnen y gunst y miê^ginêt.
GIN-ÜEY, goeden dag! (eene gewone groele) ld. 4, 92. Iq
fVaat^e Gribb. BrilL is dit onderfcheiden uitgedrukt: Goe
deyj bl. 3i. Gin^dey^ bl. 44. Gen^dev^ bl. 55, en aJd,
ook, gelijk LI. 4û, Goedin dey; Goen aey^ bl. fjj. In ^e
Bijdr van I^Vasjenb, (, i52 trOff rfc/.
GIN-NACUT, goeden nacht! II d.y5. — Gen-aiH>ndif Baardiy
bl. i5^. Genai^ent^ Dezelfde^ hl« 3o. — Goén^morgen^
Hooft % Ged. 9.
GIR2JEN9 aanranden ) Reken, wonden, I d. ]58, MeyinSwird
girzet my mijn fijnne. — My girzmet^ mij deert, mij yer-.
driet« mij ijst, I d. loj. Beide deze woorden iehqnen uit
eene bron, want gelijk van bieren komt 2urmeni v.an Kie-»
ren f Kiermen^ zoo komt vau Girzen^ Girzmen. Vermoede-
lijk is het hetzelfde met Gierfen i. e. Gieren, avide netere^
inhiare, bi) KiUaan. Hier toe komt mij voor ook te Dehoo««
ren Glierfelen, horrcre, horrorem Ijtaberc, Kd^ Endoor
omzetting der R, grijfen, grijnfen, ringere» os distoroaere
— fremerc, frcndcre , • fiere, plorare. Grenfen^ greijn/en^
ringere. Grejen, terrere, enz. Zie wat wq zeggen og Grijz'^
jen. Het grondwoord van allen is Gieren , ringere ; dein ter-
rere, turn fequi, perfequï, impetere. Ook giert men, d. i»
trekt men een fcneven mond, als men weent ^ vooral is dit
het geval bij kinderen. Van de beieckenis van aantfalkn heeft
men Gier j een' bekende vogel. Zie Grijz.
GISSJEN, zie For-Gissjen.
GITTE, zwarte, I d. 48, Git te ebb^ne doppp^ zwarte ebbene
doppen (in albast gevat). S. A. Gabbema^ in Kliooa kraam ^
bl. :)5S^ llatLT gilte lluijer. Huijgens ^ bl. 102, Gitlige Crij-
flal. V. d. Veen, Raets. bl. 22, Guttge bniijn oogeii. Nog
zegt men Git-za^arL Het Git ^ gagales, heeft hieraan zijnen
naam geleend. Vergel. Junius , ia voce Jeatftone j Kiiiaan^
in Ghet.
GLANZE, glans, ld. 1!^, 85, 91, ti6, i24, enz.— Zamen^
gett, GlanM'-glcaun^ glans-gloórende Qvan de zonJ| l d. \86^
» G L, 173.
- — - Glant^^wiHe ^ een fcb! tierende vrcngd e , d, uzeer groole
Treu::de grondtekst vroLijUieid) I d, 224. — GUinz^ufirck ^
Voorr. de« 2 draks, d. i. puik- en i>ronk-werk. — 't W-W»
Oianig)ea en Gtanzje/ij gtanien, glinüeren» rchitteren « I d*
ren, ld. i4« 48, 90, 2o6« — ü-lanz-Zioyle ^ glans-IlnUing,
lichtkaatling , l d.. 89. Ook de Tijdgenooten gebruiken dit
vroord. Kamphiujzen ^ Pa. bl« i34| In fchoouhc^d glanst
en flonkert in haar goud. — • OmglanzeUy Dezelve, Pa. bl.
56, met eer en roem omglansi. Komt van Gkis^ Glez, Zie
ald« lu dit woord en eenige volgende is de L een WQriciIctter,
QLED, GLtlODE, glad, glibberig ^ blinkend, rchiiiereud ;
Iraai, Icbopn, mooi, ld. i, 6i, i58, 202. In gledde jort^
r}g, eeq goede, voortrcffelqke voortgang, II d. 4.i. — Bmv.
v« Gkd blinckjen^ op eene fchittereude wi^ze blinken, ld,
219. -- geheel^ ganêch^ b. v. Gled Jorlern^ I d. 24. -* Gled
forntten , ld. 74 , II d. 86. — Gled apweagje , I d. 84. —
Gkd omteerej i d. 102« — Gled fordien^ I d. i4i. — Gkd
oer^mocht^ ld. 171, — Voor volkomen^ allemê^ b, v. gkd
joinuwget ^ I d. 207« — Gled kert^ I d, 88« — Zamenget^
Smoar'^gled ^» Gaeat^gkd ^ sie ald, — - Als h^yr. gebi*uikt
het Hooft y N. U. 419, op dezelfde wqze, b. y, glad af be^
iaald. Kiüaan neemt ook glad voor glandy wanneer big bet
Tertaält door gloedig^ gbedendem
GLCÔN, gioeijende, glaodig , beet, faiitig , febi tieren d ; vurige
driftig 3 I d. 10« 23« 75, ioi , 102, i4i , 227. Gleaun^ I
d. i83. — V. d. *t Gkon^ de gloed, het vuur, I d. 58. —
'/ Gkaiuif ld. i4, i66. — Gkdunie^ hitte, gloed, glandig-i>
beid, II d. '^Sj 78. — Zameoged. Giawt^gleaun ^ zie ald. «-^
Gkon*^ghar'''glanz ^ de gloeiende gloor-rglans, I d. 222^ --«
jijegab. Glüij eloeqen, bi. i&3. Baardty Plulans glende
poel, bl. \S. Gknde n toorts, hl. ij6, iâ5 Giende ko^.
len, bl. i55. — Starter^ Boert. bl. 16, Giandig. Zie H^aa-^
/ènb. Idiot. in Giandig.
GLEZ , het glas , I d. 79. Meerv. Gkzzen. Zamengeft. Gk%^
bruwckle^ zoo broos als glas, I d. 228. — De ulaaade dochter
Tan di^fiilinAerifiheron, Hooit ^ Ged 3 63. Vitren Cii:ce, Hor^t»
74 Ou
jLIVI, 6'*o*i 6^*^"*^« g'oed, b. t, Glim^namme^ een ^oede
naam, roem, Fiff. I d. 168. — Zoo tegl Baardtf Deugdeitfp.
bl. 8 , iilim noch eer ; bl. 56 % Ere en f^Um — Voor gkin% ,
m«, gloed, prana. Glimpen ^ gummen^ ignescei-e. Teutoa.
Geli/mpen , themen , voegen ^ waelllaan , georloft wefeo ,
licere, decere, congruere« — Dit alles ia een goeden zin;
maar in een kwaden tauj Hangen» y bl. 25« Glimp fan bui-
tenwerken. Dezelfde bl. 89, E^ wcrelis gUmperu Geesidorp
in KUoos kraam ^ bl« 56 1 9 om dal Ajn glans ban gämp Ter-
dooft, V. d. f^erglimpte Rreeken , Kamp/u Ps, 87« oeboon
gegUmplen lengen fcbij n , dezelfde, bL 507. Verglimpen voor
ziJQ glans verliezen. Dezelfde ^ bl. 358. Conf. Juniuê ia
Ghmniering et Glimp/e^
UNSTER JEN, glinnere
/Ire'-gloarjen y glinfier-g
Glinjlerjenj van de oogea, nei nair, rr aaize \jrrioo% nu 0$
10. Kiliaan^ GUnfteren^ (rasteren y fcintillare, fulgere, —
Gien/ler, i. GUnfler^ fcintUIa.
IrUOERJEN, gluren, zien, I d. 55, 59, 181.— Loeren, be*
loeren, belagen, I d. ^3. — Uitzien, verlangen, I d« ii4. —
Gljoerckjen ( Verl. Tqd Gljoercke) voor verlangen , Il d. 66.
— Zamengcll. Eag^dol^glioerjen, met de oogen nederzien.
— Hoo/t^ Geel. bl, 174, Gliuroogeru
rLOARJEN, glooren / fchïtteren , I d. 127, 221. — Zamengeft.
Gharre-glanzjenj fcUiltefen, uitblinken, I d# 87. Verled,
6u 175
Dcelw« Ghar^ltuue^ met gloor omglansd, I d. aa8. ^ Gbar^
gloor, glans, I^. roeoif eer« I d, 26, i65, 3i3« QiOf 218,
ü^u (y/oiy?oor gloor ♦ gloed, (een warme Hoof ) ^. iL Veen^
Raetf. bl. S. bUderdifk leidt het af van (iliezeru En 100
ziet men de Terwantfcliap tosfclien dit, en (Jrkz.
GLOED, een gloed) bette, b. v des tooros, 1 d. 211« — Za«
mengen, jtjoer^gloede ^ voargloed, II d, 71. — Hcrte-gloed^
bartelijke liefde^ I d. 121« — Sinne^gloed^ zonne-gloed of
hetie, I d, gi« — Gtoed-'goime ^ met een gloed als yan goad
fcbitterende , I d. 222« — Gloey-^gleón ^ gloed-beet, I d. 219.
Gioet Toor vlam^ A#. Siote^ IX, SG"^^ -^ Gloey^/ieei ^ /Joo/i^
Gedm 221. — Gloef'-'rood f Dezelfde, GecL 235. -^ Gl^dig
(toorn en gramfchap ghedig) Geufe-Liedb. Giede^ gloed ,
^fegab bh i65« Verwant met gted^ Sj^^^
GLOEnJEN, glooren, recreari, refid (A</.)Id,8.' ZamengeR»
een bedekte kuil, L d. 202. — Gluwp^ontijgge^ verborgea
melijk bespotten, I d. i84« — Kiliaan^ g^o^P^f S^'VP^^ ^^*
I op
L. R. van îVedde^ 61. 86, Noor.
GLUDEN, glqilen. Zie oni-glijden. GUden^ Maerhiit^ II,
596, 171* Maar geüderij yoor verloópen (van den tqd) De«
zeJfde, II, 88, 7. — Hooft Ged.. 36^, Hoogmoed laten jr^«
<»/i, d« i laten varen« •— > Zich laten glyen V hunner bede.
Dezelfde N. H. 626 , d» \. zich schikken plooi jen, -* Het
yervr^nie glippen ^ Kamph. P«» 29^, voor weggaan, vertrek--
ken. Dezeirie, Pm. 68, 329, en Hoojt^ Ged, 80 , 96 f f/^<»
sp/i voor gig den. Kamp/r Fs. ii4, 118, vergUaJen yoor
nitglijdeD* — uit Ce en lifden.
GMEP, gnap, knap, ziudel^k, net, (vooral in kleeding) I d«
12, 91, — Gnepper^gled j fraai uitgedost, wel gekleed, I d,
64« Thans zegt men (meen ik) alleen, althans meestal
*
itg Gier
s.
Ia U Libb, f en A. Yêbr. hl ai, — g^fiap TOor gêhêei b. v^
rnnp ajjnijm^ Bredero in H Motortje ^ bU SoS^ ab Bnw«
f aar als Bijv. N-W. voor knap^ welr>onthouden % DescUde,
bl. 768 , en 706 . nog gnap en gnut , (vâa kltederen) - jBa-
äaarif gnap^ innp^ gaaviu. Iii welke beteekenU de Frieaen
dit woord ook kennen^ b* T. Een knappe gast, longen^
meid, kind, ent, voor vl^'tig^ ophttend^ werkMoamf kondig.
GNIERDJEN, (to) toe-fnaaawen^ ioe-graanwen^ toe*bijtent
eiprobrare. Zie To-gmerdjenk Gnorjen.
GNOO, Al wn gering en alecht is in tijoe soort » noeont mea
in de samenleving nog gnud. Onze Dichter schiïat er meda
te hebben aangeduid kort en êkchi kruid o£ gras^ gelnk aaa
de lage wallen en sloots-kanten doorgaans groeit, en oat de
Frieschc landlieden vht-gras (Flot-gerê) noemen, In dit
geval, vertaal ik den eersten regel van het Derde Soeldiclit
aldas: De Ooijevaar trapt, plomp in ^t vlotgraSf over hel
Îoede kruid heen, en zoekt den puit (gelijk men hier zegt)
. i den vorsch of kikkert. Nog tweemalen komt dit woora
voor, en wel met dol ^^ gnoddolj als een bijw» voor neder ^
viak neder j I d* 196« 303« Over de afleiding, des woords
raadpleege men Hoekêtra^ K, & L. Bode voor i8i4, N^.5f
bL 43*46» Van Gnod schijnt een aanverwant te zijn gnobf
vmarovcr men zie H^assenb. in Idiot.
&NORJEN, knorren, grommen, I d, 39, 62, wegens ontevre^
denheid. — V, d. Gnorj geknor, gegrom; Rg. verwet ^ be-
schuldiging, I d. i5o. Zie Begnorjen, Ook de Tgdgenooten
onzes Dichters gebruiken het woord dikmaals. Broer Corne^
liê Htst» bl. 385, sondcr daer yet te^cn te knorren of te
morren. Baardi ^ bl. 549, het gnorren uit een varken-kot.
Hooft iV. H. 534, van *t morren aan 't knorren raken,
(en hier uit ziet men de echte betcekeuis ) Dezelfde gebruikt
ook gnirtenj Gedicht, bl. 8. Bredero gnorrich^ bl. 345 ♦
gnorrer (een grompot) bl. 5o6. Het woord is nog in volle
gebruik, en schijnt met hel vorige gnierdgen in verbindie-
nis te Slaan.
ÎNUWJEN, gnoiiwen , k n ouwen , binnens monds prevelen,
mompelen 9 ore compresso mussare , I d. 169. De kracht
\an dit woord zit in de GN of KN (want G en K wor-
den telkens verwisseld) en de eerste beteekcnis scbijnt te zi/n,
drukken^ perfen {j^resjen) knellen. De aanverwanten zijn
Gn« Go. tjf
' Jbïina ontelbaar I en geen wonder, want liet 'denkbeeld « dat
ïn deselfo oorspronkelijk zit, \s ^eheA ziimeijli Ons woord
is hetseiide niet Inouu^n. fie yoornaamste Terwanten zal ik
bier slecbts aangéTen } dezeWe zijn : (knaven^ knauwen , (knab-
ben) knabbelen , knagen , knappen , knarren , knaspen , knas*
scben. (Kneven) knevel, knevelen, (bij zamentr. knel, kneU
len) kneden (L-Fr* knettjen) knetteren, kneazen, koen*
zelen, (Kniven, kniben) knibbel ( L-Fr. die knie) knibbelen,
knipen, knijpen, knippen, kniezen, knijzen, knikken, knit<-
ten, knitteren, knispen, (Knoven, knoben) knobbel, knob-
belen ^ knoffelen, knoest, (knaist) manos compressa , pugnns ,
knoeyen , knoeken, (L*Fr, knuwckjen) knoke, knokker, knok-
ken, knotte (L-Fr, knoatte, Ki/. knntte) knotten, (L-Fr,
knoattjen) knoop, knoonen, (of knop « knopen) knorre (L«*
Fr. knoarre) knouwen , knniven , knuiffelen , knuffelen , enz.
In alle deze woorden zit oorspronkelijk het denkbeeld van
drukken^ knellen ^ persen^ maar in onderscheidene wijzigin-
f en, gelqk gemakkelqk wordt opgemerkt uit derzelver welbe-
endc beteekenissen«
De GN is meer Friescb, de KN meer Nederlandsch , over
bet algemeen. Gnuwjen (gnouwen) beteekent dan hier mei
gnmengedrukte y en op elkander geeloien tanden^ binnèm
monde , mompelen , en at mompelende lasteren , ku^aad êpre^
ken» Voorts kan gnuwjen ^ {gnobjen^ dat er mede overeen-
komt) beteekenen , en beteekebt het (^zoo ik mij niet bedrieg]
nog heden, persen ^ afpersen ^ lastig vallen ^ te na karnen^
benadeelen% ja zells knoegen^ knoffelen y slaan ^ rossen.
GOA,- GO« gewest, d is trikt, I d. 35, Sg. — ^ Gou^ buurt, ge-
buurte, dorp , ld. 5i. Kiliaaiiy gouwj regio, ager, rus, ter->
ra , paguS. Vergel. fVassenbergk , Bij'dr. II , 35«
GO AD, GOADE, én GOD, Deus. Men vindt dit woord bij-
na op elke bladzij. Genit. Goads en Gods^ meerv. Goaden^
en doden» Godinne en Goadinne^ I d, 19, II d. 65« 73,
o4. Godheg tefi^ Godheden, II d. 65. Godlgck^ goddelqk,
II d. 111. — Zamengeft. Goad^-cef^aerd ^ van God ontaard,
afkeerig, ld. 2o4. — God^beWer^ Godvereerer, ld. i5i. «^
Goad'-fjoerig ^ met vorige liefde tot God. bezield, ld. 176.
— Göd'forjiteen y 6od-ven[eten , Godloos, I d. 108, i43. —
Goads^/reeêe ^ Gods vrees ^ vrees (eerbied^ voor God, I d«
J78 O o.
)!• — Goad'/reez*nê ^ God?reeseiide , I i. 15^« ^99* *"*
iod'-frucfuig^ I d, 63. — Goadê^frjuBn^ Godavnend^ I d.
6i.—
God'
6^f 699 7^9 71» 969 ^^^ *^ Gocut^yrom j wter vroom, I d«
335. — Goadgeieerde f9en Godgeleerde » II d, io4. — Goad^
heyäg^ 60de geheiligd, I d« 199* — Goadê^je/ie^ Gods-gifte,
beneuciam divinam, dooam dei, l d. 173« — God^^ljeaf en
Goad'ljeaf^ Gode lief, bij God bemind, I d. 173« 1739174«
175 f 300« 313, — God^leaz en Goad^ieaM^ goddeloos, I d«
8t9 97« 98, 999 100 9 ens. — God^kat^yd^ goddelooeheid ,
I d. 13 2« -^ '/ Goads^kiaterjen ^ het Grods-Iasteren , I d.ioS»
-i- God^m^ldj Goddeli|k-mild« zeer goedgun8li|9 I d, i5o«
— * God^preaUe^ Goddelijke oraal, I d. 319. - GocuT^nrwitP'^
namme^ Gods eernaam (Jehova^, I d. 333. — Goa^fi/^ig^
Godzalig, I d. 194, 1989 33.3, enz. — Goad^fiäighepi^ ld.
90, — God'foon^ God-zoon, en zoon van Goa, I d. 75,
310« — Goad'Jpreck (it) de Godfpraak, II d« 75. — * Gods^
tjienêif en Goads^tjCenst^ Gods-dienst, Godsdienstigheid , I
a, 61 9 i55, i639 II d. 73. — Gods^tjienêtig^ I d. 53«
GOALD9 goud 9 I d. 489 U d. 90 9 93, 95« 98. — goaldne^
goaden, van goud, II d. 91 , 95. In de Bywr^ van fVoê*
Jfknbergh bl. i63, goold. — ^oo/cA» , ^oo^ , goaden , galden ,
ibid. bl. i56, i64« Juniuê^ Gold- Boordt f bl« i53, Goidt.
Zie goud.
GO AR 9 goor, bedorven, verflenscht, eigenL daar een geortfe
aan is, {KÜ. gore^ gheur) I d, 35o. Bredero^ bl. 57S goor
ftüicJterij (van pis.) bl. 4oï , dit goore goet. Boordt Jt>L 536,
gore goet\ h\. 398, ^ore wijn; bl. 343. Hïeitoe behoort
guur^ of liever het is hetzelfde; gelgk foor^ ff^^r; loar^
tuur, leur.
GOARRE, (gierge goarre) een gïerigaart, gierige Ipaarpot, II
^* 99* — V. u. goarrigj karig, hebzuchtig (cfy goarrige
valde avarus. Boordt^ bl. 248, de goor^ge vraeife tijdu
GOARRE, zekere ziekte, denkelijk de kooru, korts bn onds
genoemd 9 II d. 59. Deze drie laatste woorden zijn éeo : De
toepassing is slechts onderscheiden. Hiertoe behoort ook
Îoartlg^ bij v. goartig {Cic)praetj fVaatz0 Gribb. bL 32,
neerige taal. Een gortig varken, enz.
Go« 179
GOBBIEN, gobbeot gabben* ginne-fiibben , caebmiiari« I d,
63« Zio Gg^'^obbjené KiBaan^ uaóberenp nagari, jocari,
ËQ zoo ook (S^iê^ I, 565« c* Ginne^mbbenf Sredero^ h\.
Si3, 6ij^« Misfchien boboort biertoe ooL Gibble^gabble ^ gar«
ralitast fermo eODfafaSy en Gibe^ deridere. Conf. Junüiê.
ei ibid» et in gabber. — Gobberjen^ gobbereni ergens zqn
mond. op zetten , inbiare • is zeer bekend in Friesl. — Misicbien
beboort ook biertoe Gopbekn^ Tomere, emctare, Ki/. 2^eu^
GOE^ goed, bonnsy probos; bene^ probe, I d. i, 4f i4v i6f
42, 55« 6o, enz. {Kamph. Pb» bhioo, goe^daad.) ^ Goed^
betzelfde, I d« 4, ia, 34, 6o, 84, enz. — Goef meerv. in
Goe mannen i Goe^dasgeiu «-» 't Goed yoor *t goede, gelnk,
ifv^eUaart , beil ,11 d. ^ , io5« — Voor bezitting ,1 d. 1 35 ,
i3o, i46, i5i , enz. ' Meerv. Goeden^ Toor goederen, I d«
117 , n d. 91 , o3, 100. — Goeênj betzelfde, II d. ii5. —
Goedrenj betzelrae, II d. 91. — 't Goedj voor alles, urat in
't.LaU res of negotinm is, b. v. voor boeken en papieren^ It
d. Si. ^ Voor 't vee {kleinuee^ I d. 06. De Boeren zeggen er
nn nog TOor 't Ln lesgoed. — In 't ûibb. Jen A. Ysbr. dU 2 ,
goed yoov Jhuifteoak^ bh 53, TOor witubróod; bl. a8, TOor
135, i48, i85, enz. — Goedigheyt^ I d. 109. Hoojty GecU
ai f ^Qz. — ZamengeR. Goe^dcegen^ goede dagen, gelukt
II d. 94. — Goedied^ weldaad, I d« 117. Kiäaanf (ioed^
daed. — Goe^diedig^ weldadig, I d. 118. — Kamph. S» R.
bl. 4 18« 436, Goed'-dadig. -— Goed^dader^ dezdfde, ibid.
bl. 4i8 , en Bredero , bL 499 , Goed^dadigheyt. — Goe-dwaen ,
goed- doen , I d. 107 • d« i. weldadigheid. — Goe^freed , Groede*
Tnidag, I d, 3io. KiUaan^ Goeden vrgdagh^ ïbteria, dies
parafceves , dies Veneris Sanctuê. Want goed is Iveylis. Zie
Jiuydecoper o^ Stole^ VU, ii55. Van bier nog in 't Liedje:
goedkoop
i8o C o,
bl. ig8 ) Hy gaet wel goeioop mee, «b Iiy da Tr^e flemp het
«- Goe^kinncy goedkearen, Il d. 8i* -* Goe^moedê^ goeds-
jDOedSy Voorr. — Goe'-frumnen ! goede mannen! als Bijw* I
d. 55. Starter y Mei. Thijsz. bK i. V. d. Feenj h\. 570 >
ja Bredero zelfs Gemanneny bl. 384« Goe^rrumy in "t eenr»
In U lAbb. fen A. Yêbr. bl. Sg. — Gotf moarn^ goeden mor-
gen, II d. 71. (Zie Grin^dey.) — Goe^njucj goedgnnRigheid ,
U d. 49. - Goe^njue^mijldy goedgunltig en genadig, I d. ai5.
— Goe^tincten , 't goedannken, II d. 116. — Goerlier^ (t;aii
goede tier) goedertieren, ld. i56, 1Ö5, 189, 201. -*- Goér^
tierney I d. i24, i4S , 198, au. Gosdertier^ leest men ook
bq /^.rf. yeen^ bl. 420, Starter, bL 111, en Hoojt^ N. H.
bl. 3a4 — Go-^rliernkeyt y I d. i5i, i48, 15.3, enz. — Gúer^
iierlifcky I d. 119« ^ Goertierlijchlieyt , I d. 11 8.
OOEZ. een gans, anPer, II d. 4. Kiluian, Goeêy goejh^ gans,
anfer. — Goercplomnie , een ganzen-pluim of Teder, 1 d. 4.
• f'Vaatze Gribb, dI. 48» Guwje^ay, een ganzcn-ei. In zekere
Zamenfp. lees ik Givfti^honck. Meer^. Giezy zie ald.
GOL, GOLLC, gul, mild, openhartig, e^nL nitltortend, I
d. 88, i5o, 173, 174, 175, 195, ai2. Zamengell. üoA-Aer-
/^, gulhartig, Voorr. ^ GoUhertigheyte , II d. 43 1 55* —
Gol^iKPty gul uit, openhartigl^k, II d. 45. Seh^t tot gol^
ven , gulpen , gieten , uilHorten , te behooren« Zie Gjealp^rim
Misicnieu mng men hier ook toebrengen Geili GuUen^ abfbr*
bcre , KlI Gulfigh , gulofus , Kil : Gulpsch , thans H^ulpsc/i ,
voor verkwistend, enz. Vergcl. Bruining ^ -Synon. I, i55#
GONG, (ick) ik ga (yangoigeny gangen.)! d. 10, 20, 24,
j55» 216. Ook 200 bq Ifaalze Gribb. bl. 52. ^ Gong" , ga,
(Gebied. Wijze) ld. 2, 10, 6-> , 112. Bq fFaatze Gribb.
bl. 6, 90, gong hinne y ^a heen. In de Bi/dr. van A#^rt«-
/è/26. I i4o, gang. MaerL II, 291, Sg, ganc lienen.
Idem, II, 298, 35, ganc voert. — It gong, het ga , I d.
63, 84, 99, 123. Zie verder Gean, - Ging, en Ney-gong,
uit welk laatste woord blijkt, dat onze Dichter ook gong heeft
gebruikt voorden Verled. Tijd , die men insgelijks, althans drie-
malen, in I^Vaatze Gribh. JS/v/A leest, bl. 5i , 79 ,81. Z\egiet.
Trouwens in de oudltc Taal kende men weinig of geen on-
onderscheid lusscheo dat gene, wat wij nu Tijden noemen^
Vergel. Huijdecoper op W. Stohe ^ I, 1099. III, i486. En
onze korte Aanteeh. I d» i5i, reg. 10, en elders. Alles is.
Go. Gi^. i8i
in dit opngt» net den tijd, gekneed , geknoeid, en gekneld
aan zekeren regel en oi*de« Ln dit doen wij immers ook in
onzen Leffüjd, niet min dan onze Vaderen en Voorvaderen
dedeo/ Gelokktg, zoo de Taal Talt onder de handen van een
ervaren' Klieder, die niet met kneden het eigenaardige en
oorfpronkelqk-lchoone verkneedt en wegkn*eedt!
GONZJEiN, gonzen, van byen, maggen, vliegen, enz. I d.^57«
overdragt* voor 't gerucht en gebrom, (mmor) der Faam,
I d. 88* Kiaacirij Gonjcn^ liifurrare. Baardt^ bl. 5oi,
daar 't bij 't fcheijden op een gonjen gaat, d. i. fluisteren.
In Friesland heeft het. nog de bcteekenb van zich gi'^ommend
te laten hooren, en verfchilt niet veel van granzjeru Jonge I
het leijlla to gonzjenl Zie Oan^gonzjen.
GORDLir^JNE, een gordijn^ I d. i4i, ao6« Maerlanl ^ Cortine ^
I, i33 , £8« II, 00, 10. Vergel. Burman^ Aanmerh, Il\4g.
Juniuê in Curiain, Kiliaan^ Gordgne^ coriina* BrederOf
bl. 85 , Gardgn.
GOU, Zie Gva.
GOUO, anmm, I d. 3, 4, 56, 64, g5« *-* gouden^ van gond,
gouden, I d« 3, ii, 37. En goune^ hetzelfde, I d. 4, 5,
9, i8, 31, 33, 5i, 34, enz* alwaar het menignialen een vlei*
vroord: is. Zie gooML
GOUNE, (goene) een gnlden, gnldens, I d. 68. Dit moest
eigent; volgens 's.Dichtei*s.fpeUing.zi)n. Cr^/^/2«, geh'jk men he%
^ccr wel gelpeld vindt in H^aatze Gribb. bl. 47, 691 91, enz»
GRAKF, een graaf, comes, I d. 4.
GR£F, het graf, l d. 16, 32, 4o, 4i , 42, 43» 44, ySf enz.
Tweede Naamv. Grasjs ^ I d. 106, 117» Meerv. G neven y I
d. 90. — Zamengelh Grcef-fchrifte ^ grafJchrift, I d. 86. -*
GroeJ^tuwt^ mond des grafs , I d. 210. - Groefa-tuwt^ ld,
i43. — Kiäaan^ Graf^ g^o^jt^ grave^ Jimiua^ Grajt^ grcu^^ ^
frieve , groove. MelU SUoke , Grave , III , ^. Kawph. S. iï,
L 4o6f graf en gra/L
GRAEYëN , greycn , lcbreqen, krijten , gieren : roepen , fchrceu-
wen, I d. ii3, 162, II d. 76« Gabbema in Kliooa Kraam y
bl. 343% Balken en g reyen. Bredero^ bl. 597, Met uîjiier-
lijck gegrey. Cals^ I d. 76, b. Kraeyen^ roepen. itf-G,
greitan. Kiäaan^ Groenen ^ \agire. Kamph. i's. bl. 168,
CU kVaalze Gribb. bl, 6i. Gieren ^ dot yoov f chreyen^ wee-
Z3
i89 Gb«
nen^ in Friesland » nog in volle gebniik is. VergeL Juniu9
iu Grede. Zie krijten.
GKAUW, het graauw, gemeen, I d. 3i4«
URAUW9 graauvr, iiaarsch, grimmig, 1 d« 299« — Bekend ii
grauw ^ voor grije. B« v, graeuts^e oude^ d. i. onde gr^t*
aard, Alaeriantf I, 978« 34. 7Vu/o/»##a, Gm^ gT^ Gra*
4p/7, grijsheid. V. d. graeuwen 9 grijs xijn of worden»
Jloo/ij Gedicht, bh 497, en frtfêi en graeua^i Tan iilrren
hairen. — ^ Niet min bekend is graeuuf Toor een fnaauw^
Inerpend woord. V. d* Een graaut» 'geven ^ Hooji Ged.
i8o. Begraeuwen^ Cats, T d, 563, a.—* Pignnii. ran de
see, wanneer deielve verbolgen en onAnimig is. Hoa/i^ Gedm
357, wanneer de see semartelt, m.cl graeuMffen^ tcgena *t
(Werk en jaght der wollen, fparteit. Behoort met graeyen
tot eenen wortel, waartoe vermoedelijk ook gebragt moeten
worden, griemen^ grimmen ^ grinen^ gryrten^
of grenikien , enz.
&REFT, eene gracht, graft^ I d. 73, II d. 76. Op wdke
beide plaatiën de 3de uitgaaf heeft grasft^ en op ae eerfte
plaats selfs tweemaal. — Zamengelt. gre/t^kuwtk^ een gq^ra**
yen kuil , een gat , hol , I d. 48. Éo^t gebruikt grtrfi. Ki^
baan heeft Gracht en GrafU Hier toe behoort ook grwf^
gr^pp^l^ {f'f^sjinb. Idioi) en anderen, van Graven.
Rë
GRËAT, GRE^TE« groot, I d. 43, 48,49, 53, ena. Greaie^
grooten, aanzienlijken, I d. 85, — Compar. greater^ 1 d.
3l4, lid. 55, 65, enz. Snperlat. Creatate^ Ii d. ég. 6g ,
88, enz. — Greatte^ grootte, grootheid, I d. 86. 161. —
Greatheyte^ I d. 167, II d. 74, 96. — Greatelgctê^ groo*
telijks, ten hoogden, II d. 56, 70, 79, 101. — GreaUchj
grootsch, trotsch, I d. i55, 170, 188, 3o5, 3i4, waarvan
greatjchena^ trotschheid, in de Budr. van ti'as/irèb.l^ i57 ,
161. (vergel. wat wij wegens die Z-N-W. op ens bijbragteu
bij Gierg.)^ Zamcogeft. Great '^ greate^ grootmagtige , 1 d.
i64. — great -- achtge , hoog-geacht, II d. 93. — Great^be--
wittenjchiple ^ groot-bewetenfchapte , zeer geleerde (een com-
pliment) II d. S5i waarvoor Hooft^ N. H. ^69 heeft welbe-^
tvetenjcluipte 9 en onze Dichter zelf in zqn Voorber. Hoogh^
abelen Mdel-bewetenfchapten. — Great^diedig y grootdadig^
grootmagtig, I d. 107, 108, i43 , 107. Hoojtj N. H. bU
19 en Ged. bl. 352, en Bredero hU i63» grootdadigheifU
Gx. 185
Greai^magiig 9 grootmagtig , II d« 98. — Great^maeie f ge*
roemd» gepreien^ I d. 2o5; maar voor grootgemaakif opge«
"Voed, II d« 97. •- Grtat-^moedig ^ grootmoedig II d« 69 9 791
waarvoor Kamph, in eenen goeden zin gebraikt Grooi^hcw-*
^^gy P/oAn bl« 66» Greai'^op^jaen ^ grootfpreken , roemen,
fnorken, I d. 101 ^ 158, 162, (bono feniiuy -^ Great^mtm^
mige^ beroemde, roemvoUe, Il d, 7^, Great^fprecker^ een
croolfpreker, pogcheri II d« 119« - Great^Juinze^ een groot-*
bans, groote Hans, I d, 889 9i4. Bredero^ bL 754 9 Hy
Siam bij Grooi HiUiê^hi] Kkyn Hanê^ bij Boeren en bg
eeren^ Dezelfde bh 1329 Die groote fvegtfche Hanfen.
DeKelJde bl« i4q, Doske Vederhanez (ien groot Monglear-
Kamel) ben ik nier ongewoon t' aanfcbonwen, V. d. Veen ^
jRaeie. bl. 69 , . Een vloo verfchoont geen groote Hamfenm
■ Marnix^ R» £. fol. i4i9 verFo, Doe raalus feqde, datter
iveijnige R^ke en weijnige groote Hanejen in de Gemeente
Christi waren. Kampk. gebraikt hiervoor 6/100 tor/, PTabn.
bK \SSy wat zijt gij , Grootertf zoo hoovaardig! Zie KjAaan
en fVeiland in Hanê. — Men vindt dit woord op onder-
' Tcheidene wqze gefpeld. In de Bgdr. van fVasfenb. I i44t
Greastf groot; Grecette^ grootte. Maar bU ^6i , gret/le ; h\^
iSif 167$ Grettèj aanzieDlifkcn ; bl. 1569 159 , &ratte. In
fVaatne Gribb. Brill bl. 32 , 289 56 9 37, 72 enz. Greet^
Greete ; bl. 60 Grette ; bl. 2 , Grcette , bl. 11, Grcetter. -
Onze Dichter zelf gebmikt meermalen ook Gritte , b. v. I d,
9» 7» 4o, II d. 92t en Grittigfiegd ^ II d. 90. Tbnns fpreekt
men het meestal ait Greui, Grutte^ Greut/ieid^ gelijk ik het
zoo ook in kleiae dokken , zamenfpraken , enz. viud.
GRETOE, greide, greidland ; wei- of weidland, ld. so 9 72»
137. Zie fVaafenb. Idioi.
GRIEMJEN9 gremen, griemeny morfen; eigenl. zwart en dus
tnil maken. Zie Begriemjen^ XJwtgriemjen. V. fa. Griem^
jMH 9 mors-pen , Voorr. xxx, waarvoor bL xxviii, Jerre^
pin^ - om alle dwaen - to begriemjen. Vergel. tVaa/enb. in
léUot in Griemen^ en de ald, aangevoerde Schrijvers. Voeg
hier bij KiUaan in Gremelen^ maculare - Gremen^ dolere»
tristari. Juaiuê in Grime ^ en Begrime in add. — De wor^
tel van dit en eenige volgende woorden zit in de R 9 litera
canina bij de Romeinen genoemd.
GRIJMJ£i^« Een kiankntboouend woord , waarvan de R (ge-
i84 Giu
Igk wi't reeds zeiden) hèt voorname beHaoddeel aitcnaalt
{Bruinirig^ Synoii. I[, 72.) en Mraarvan de grond ligt xn' fiei
VS r trekken van den inond ^ ^epûwrd gaande met iandgeknara ^
hetwelk een teeken is van loorn^ fc/urik^ en andere üartsiog-
ten, die het gelaat een verwroogene plooi geven. V. d«
Gri/mjen^ grimmen, Iluursch i^ijn, vervaarlijk uit zien« I d.
67« gelijk een Bo/ie beek (Bullebak.) In dit geval heeft het
woord veel gelijkheid met Grynjen^ Gryzjen^ Grgnzjen^
Granzjerij enz. Zie elk dezer woorden op zijne plaats. Zoo
vindt men het ook bij Hoojt Gedicht. bL 17Ö, alwaar Venos
zegt: Daar niet en wordt gegeven mijn zegen* is het naart
het grif nat en grimt er a£ — V. h. de beteekenis van
Jckriklgk y fchrHsverwekkend y b. v. Grgmmey een Jppok,
monster, vervaarlqk gedrogt, grijns , ld. as, ii5, U d. 65«
Zie Nac/U^grijnune. Baardt , LedenfL hl. 48 , Al de grim^
menj al de fpooken. «— Gramme ^ grimmifiheid, toorn, I d«
135, i4q. Bq inkorting Gri/m {grijma) \ gieaun jons Grifnu^
uwer verbolgenheid, uws toorns, I d. i66« Kamph. Paabru
bl. ^iSin Oe Grun van mqn vervolger. Kiaaan^ Grimme^
faror. Zie Toarn^grpmme» — ? Grijrrtmerye ^ fjpookerij,
bangmakerij, vervaaraheid , II d. 63. — Als bövo^U N-W«
Grymmey grimmig, tiuursch, ver vaarlek, beangftigend, bang»
zwart, 1 d. 57, 91, 119, i43« 300, 327. II d* 90. Kiii^
aan^ Grim^ iaevus , atrox, teter, ferus, ferox , torvns. B^
Hamconiuay fol. 4o, (van de kust van Noorwegen) Am, grgma
herne. — Grgmme ^ bijw. grimmig, toornig, b. v. Gramme
oonkijckjen ^ grimmig aanzien, I d. .76. Gloerje ick blier, j»
loacket grijmme (Ge) I d. 33. Zij ziel iluursch, droevig
(^ram ook droevig bij Stoke^ VI, 166) — V. d. al weder
een Bijvoegl. N-W. Grijmrnene ; it grijmmene tofAl^ het ver-
fchrikkelqk toeval, II d. ^5^ — Het W-W Gr^'mmeijen ^
grimmelen , gr&auwen , ergens zwart cu vol van zgn , wrie-
melen, wrimmelen (NoordholL) krielen, krioelen. Zoo zegt
Hooft, G^dn bl. io3, van fchuiten zonder tal, grinvnelt het
op hét Y. Dezelfde, bl. 46i, En wrirnmeü van het gi-oote
en kleine vee. Dezelfde N. H. bl. 82, op de muren grim^
melde het van volk. In Küoos Kraam bl. 3o, zegt Jan
Vos : 't zal grimmelen van fchilders en poëten. Kamph.
Psalm, bl, 221. Haar huijzen dicht van quel-gewormt liet
grimflen : haar Haapvertrek vau vorlchen walg'lgk wrinCleru —
Om. itó
▼• d» Te griwmeijixk groole menigCe, Kamph. Pêulm. VU
*30!i. In al dit grimmelend^^roUe en akelig- twarie zit liet
•dienkbeeld Tan fparikl^k en vervaarlgi, — V. h. bij onzea
dchter: Dy grijmnfie^ dy Jii^artte on^gruwne, Jie fchrik*
"donlcere-, die zwarte afgrond, I d. ii6« Nog beden 2egt men
in Friesland De loft is Jb grgmmele of grgfnmeBg (dit if
toch betzelfde) de mcbt ia donker, betrokken, dreigend, —
De lojt grf/nunelt'y de Imcht Haat droevig, en dreigt on we*
•der, donder, enz, — Zamengéft. Grifm^-biix-toeck^ grimmige
grgm^hieiiene^ grimmigheid , hitte destooros,tld. 74. - Oer-
grgmmej zieald. In 't* UhbenlenA. Ysbr. bl. 34 leest mea;
men foe jîn fargrieme (iees jorgrifmje) zwh 'vergrimnien*
Zie For--gramjen. — Grimmer leest men bij Jonctys-j M, O.
W, 6, ouwea Grimmer^ en bL 76, f^ye Grimmers. BredeM^
bL 186, een laccher op Ilraet, eo binnenshuijs een grim*
mer. — Schoon is de plaats Yan K. c2. j^<fe/i , bi 409 , Dregght ,
lastert, lieght, en \loekt, '^rim/, buldext, iwilt en berst.
Zie Oon^grammjen. Grimmelen^ contr, gnüen.
ORIlMMUTTlGH» gram, gramRoorig, grimmig. Voorr. Grim*
mgtig'-hird s zeer yerbcügen, zeer toornig, I d. 1^9. Dit
woord fchijnt zamengelleld nit grim en ngttig^ en is das
etgenL Grim^hitlig ^ d* i« brandende Tan gi*amschap. In 't
Llbben /en A. Ysbr. W. 5\ leest ihen grammijtig. Kamph.
Pêolm. bl. S heeft grairmtig. Vergel. tVaefenb. in Idioi.
CRIEN, GRIENË, groen, I 3. 2, 7 > 69, 80^ 89, gî^, enr,
It grien n het groen, groente, I d. yï, liïg. — Griente^
groente, I d. 20, 2i, 44, 56, 75, 191. — Grienjen^ groen-
een, groen worden, I d. 189. KiUaan^ groenen^ u e.
groeyen^ virere, virefoere, Junius^ Green.
GRIJNJEN*, grqnen, znnr zien, gezichten trekken, bang zien,
fchreijeny ja zelfs grimlagchen. Zie Oon^qrgnjen. Küiaan^
grenen y grenjen^ g^gnen^ grgfen^ g^Ü^/^^^ gr innen j grin*
den , ringere. —• Grinden L grimmen , ringere , hirrire. —
Gfenicheny grinden^ grinclelen^ fuhridere, edere rifas far-
donicos, &c» Teulonista ^ grgnen j weyncn, huylen, fchrjren,
•enz, — Ook de T^'dgenooten Tan onzen Dichter gebruiken
•dit woord Teelmalen. Hoq/t jV. Sm bl« 64 7 GreeaeHde
86 Gä;
beet cTe Prins eenen liem naastgezeten in 1t oor. bt ^t^
Toegegreenzen. — Ged. bL 5o3 , Toe if reen s mj dc eeasaam^
beyd met droevige vertooning. — Marnix R. jS. foL i64,
Bu foude iiiei eeus couiieii i^f'ijnjHn , oft eeii j^ri//flfin ma-
ken. (Want jîj^n/ef/is iiit grlmnifiiijri zamengetrokkcn.) Kamph^
Psalffu bl, 59, Elk gnj/isl mij loe , cn f/iori de lip|>en o/?,
bl. 100, f^tij'idt^ knerst, befcbunpt niiju droeven Haat» —
Baardf ^ 1)1. i5i, lCca ciijg^aian grijnst gelijk een Keer , lbo
hanst hij z'tt ecji uaeckt geweer. — Bredero^ bl. 7C1 , lek
bcb al dc* weg gaen legden en grienen ^ d^ i. Echreijen. — V,.
d. Cm rijn ^ een grompoi. TVaatze Gribb. hl. 11, /J|y aac2e
Grijn! en bl. 20, jcn aade Grijnibeckl Vergel. Junius ia
Grinn.
^RIJPPJEN, grijpen, vatten, opvallen, l d. 99, 118, 1-59»
202, — Begrijpen, I d. 177. Verled. Tqd Grie^ (gelqk van
knijpen j kniep) II d. yj. Ook elders vinde ik bet zoo.
Deeiw. grijppcj II d. 9^. — Zamengelt. grgp^knijppjen j aan-
vattende nijpen, correptum vcllicare, 10.99. ^Grijp-kloer ^
een felle (/elg rijpende) klaauw, t d. 168, iqq, U d, 70.—
Zie .
GUIJZ, _ , _ . ,^ , _ .,.^-_
I d. 210 — oud, b. v. gryze kat y oude taal, Voorr, —
Het W-W Grgzjf^n^ ijzen , leb rikken . als ware bet, gi^^ze
baircn krijgen, I d. 12. In andere AaKJes vind ik: Ik gras
er for, en mij grijst^ b. v, de iiurlerij ^ bl. 8.' - Ook dit
woord en aan verwan ten gebruiken 's Üichters Tig^genootea
mr.crimlen. B« v. f^. d, P^een bl. 38i , Dat weerdig is bc-
ipot, befpout, hefrrimt^ bcgrcfn. En in de Raets. bl. ii5,
iij grijfelt en verfc/irikt van 't Iclijcke gelaeU — Uoojt Grid^
i^elcii van vrees, iV. ƒƒ, bl. i4o. Zie ^V eiland in Grleze^
len. Grijzen \obt grijs inalen^ Hooft Ged. bl. 255, Als
keni.is Af?^// gegrijst uw groene vrijerfcbapp*. — Starter iix
Ja/2 Soelek* tl. 5 , Mier een ^r^5 gelijck , as ien menscb , d,
i,gri/nSy f pook. — Grijfelichen vindt men reeds ia den Ou-
de HoU. Dronk s. Geerden minne ^ vs 826, voor vertoornd^
met een dreigend gehiat. Zie Cügnett ^ Bij dr. bL 4o6, A^oo^
Vergel. Kiliaan , in greijnfen ^ g'jf^fij g/'^"f^^^ y en grefen.
Teutonista ^ Gruijjen^ in ^uxten. Gruijfeling ^ in Anxt.-^
Grijslicy fcliricklic, verveerlic. Zie Girzjen ^ Grijmmjen y
Gb. 187
ORITMAlN« Grietman, I d. i. Wegens de afleiding van dit
^oord zie men Idjinga Siaatsr. 1 , 187. fV<i9fenb. en W-eiL
in Grietman. In de O* F. W« leest men Greeiman. Bq Gab-'
bemay Greeiman en Grietman. Bq Martena^ Grietman*
GRJUESt gruis, verbrijzeld puin y I ^d. i35. — gruwz^ I d.
188, 228« X\e For^gruwzjen. — Kiliaahj gries ^ greiés^ ï. e.
£r^«y glârea, arena, et fnrfiires. Grui/a^ rudus, fragmenta
pidum. Gruety gruete ^ fex et fcruta frivola, rupellecülia
Tetera et fracta. VergeU Juniue in Gritt. — Bredero bl.
1089 Tot gruys hacken. Dezelfde bl. S46, Het gruya daar
alRaijven, d. i. het y2o/ daar af doen fluiven. Dezelfde , ald«
gruijfigh en benwrat. — Hooft GecU 117, Begruijfen. De*,
zelfde, Ged. bU ii5, Bekrwyjen^ (bekroofeti van het. Aof.)
Ca/« gebmikt ook behroofen^ It 558, a. enz. Broer Cor^
nelia HUt. bL io5, In krijjeüngen flaen. Vergel tV eiland
in Begruizen f Belruizen ^ Griea^ Grizejf Gruis'
GROATf gort, I d. 4« Zie louwaren groat ! Kiliaan^ Grmte^
gorie^ grutte^ Junius grout. Bredero^ Starter ^ V. d. yeen
«U anderen gebruiken vaak den nilrocp o Gort! bij GortJ
t) Gortclingen! Gort betert! Guti Geil bij Gutl enz. Maar
men merkt weldra, dat deze woorden verbasterd zijn, en
dat er door te verstaan is Godl
GROED, groeit, wasdom, ld. ^5, 179. Van groeden^ d. ï*
groeyen. Voor een e toegegroeide wonde wordt gr&ede nog
in Friesland gebruikt, fr'asjenb. Idiot.
GROET, groei, aanwas, vermeerdering, I d. ;i73. — Groey-»
heftige groeizaam , K d. io5« Juniua in Grow.
GROETJEN, groeten, ld. 88. Il d. 44, 45, 48, 5i , 54,
^nz. Deelw« groelge , II d. 54, 92. — Groete^ eene groet,
II d. 49. — Groetenisfe , II d. 46. — Wegens de afkomst
Tan dit woord verfchiïlen de Lexreographi onderling. Vergel«
Juniua in greet , en de daar aangehaalde Scbngvers , en fVei<^
land. — Groeiene voor aanvallen j aaniaaten^ Stohe ^ V,
^97. In de O. F# W. is greta^ ^retane^ geregtelqk aan-
spreken, aanklagen. En zoo ook net zamengelU Bi^grela^
aanfpraak doen, aanklagen, in jus vocarc. Dit wijst ons
naar greten , griten , grijten , krijten , crier^
GROiVIiSlELJEN , grommelen, rommelen, ld. 211. Kiliaany
Grommen j Grommekn. grunnire^ murmurare, mutire. Ju»
klanknabootrende W*W. Soms heeft grofnmefen v&d geink»
met griemtlenj gritiimekriy ufriemeienp wrimmehru lÂt
fVeihnd.
iROÜW, GRaUWE, grof, crrovc? dïk, groot, sw.aar^ I i!,
161, 224, n cl, 92, lil. JVaaUe Oribó. IA. 61, grouut en
läen^ dik en daii, Kiäaan^ gr^J\ g^^^^ erasfiis, fpófiii,
denfus , inipoHitrs, rtidis, Jumua m groUf^ctescere^ deda«
cit a groveii, i. q groenen j grotyen ^ grandefcere, itnArc-»
mentam cnpcro. Maeriant^ I 48^ SfSf. Grouff Tatf het co-
[osfas-Eeeld te Rliodos. YerWant aan rotUP"^ fiup.
ÏROÜWELJ-EN,. (beter ware üruwelien\ eelqk eldMk Zic-
Dt£f^n^ elders I}ouwen.\ dondeven, I d« tg-, GröutPe/i^
grouwelen y RlaTiknabootreode W-W, gefijk gtmtme^j gfO'^-^
fneknj waar mede 2e verwant rijd, hebben tot eerfle ea
hooidbeteekenis een pof gedruiêtih mnien,. gelqk de donder
doet. Van daar is oer beteekenis rsn vre'ezen^ efl Térder dfe
Tdn afschrik hebben^ zeer epmakkel^ en' natmiflîjlL
ÏRüWÊUEN , vreezen « U d . gt) , Hij gratvek lo fbrliezjen ,
bij vreest voor *l toekomftig- verlïw. Dedw. gruweljinde , al»-
Bqvoegl. N-W. ^sfel^ke, fcÄrikbÄrcnde, U â. 85.— MiJ
griuif^lety mq gruwt, ik craw er tün, I d, /i. — V. Jl
gruwle ^ een gruwel, I d. 112, i48t tSR ^ ï68. ftfeeirv;
GruiQ^len^ t d. 11 3. — Gruwie , B^vbegl.. eü Bgw. grfMpre-
lijk, ijslijk, vret-slijk; boos, slecht, kwaad; zWaar, ^ecr.
B. V. gruwle-bitter ^ zeer bitter, of (gelijk men ï» de c*on-
virfaiie meermalen hoort) ijslijk bitter, H i 8ff. — ^ gtutple^
iUede^ gruweldaad, flechte daad, ÏT d. 79, — gruwk-^duHian^
hetzelftle, I d io5. — Gruw!e-gaest j. eed hootc geest, tld»,
83. (T, K, gru wei-geest) Gruwk^gbdleaz^ grawwïjk (rfat is
zeer) godloos, I d. 218. — gmn^le^groicw^ grtïwelijk zWaar,
1 d. 161. — gruwle-oetfïjolpB ^ vrfeesîîjke overfiiröcmiîng^ zeer
groote overHelpjng (van zeewater) I d. 199. — Grui^ie om-
ipey^ een vreeslijke omweg, f d. rgi. Doch elk voelt, dat
men hier lezen moet On-u^ry ^ om ie krijgen, diat wq hier
moeten hebben ,. /iet ongebactnde zondenpad der Godloözen,
Zie On-u^ey ^^ on^imd. — gruwle-ondjier^ boos, of vcrffin-
deiid ondier, I d. 209. — griiwk-onrjuechtM-fiaifne y gruWc-*
lijke ongeregiigheid mijner zonde, I d. i!Ïi (vergef. grondu)
•« Gruf^le-idt, gruwel-iaal, afgrijslijke woorden, I ó^ 162% —
Cr-. t^
gruwtg^ptted ^ Bet grawel-pa^^ Aecl^te zbnden-trtfd , I cl. 107«
griuMe^pleag j gniwisl- plaag, Booze* plaagt I ^. t-^g* -«
gr.uwle^tïfiêch% böoze geJacEte, gmtveJ^IL opzet « I c). i44a
' — gruwk^Jluune , eett nälijke ftoDU , tijxl' Vim Ic&rik en rrees |
I d, i43. — gruwle tpeuen^ bronnen van gruwelen, I d. 129.
-• 6*riiM>/f/iDr/, bijw. • grouWeliik, a^r^lijk, 1 d. ?5. — Gtijm^
gruwelen j zi^ri doiidcrende ftem laten hoofen, vcrvaarlqk
donderdo ,1 cl.ti5.-~ Grim^gtutpl», Nae/U-^ntn^gruwlfi^
,Zie ald, — Bij de Tijdgenooten Ybn ónzuu Dlchtiôr vindt
men dit woord ook teet vaak. Stofr Cornelia^ BI. 3^0,.
en fl, bl, i4 , ona mag wel grouweru Pazelfde, M. 254,
dat hem groutven foacid. Diezelfde bh ^53 9 ij ni0f>licn wel
grutPekn^ -^ Bredero^ bh 1^8 ,» je grUfPi. ^at je 't flet. De-
zelfde, bl. 452, Dat mf grouu^elL — Hooft ^ JSf.H. b\. i4o,
van de groote zee gruwde hem. Dezelfde « bl. 65o« My^
gruwt te pcynzen. — Ktvhiplï^ Si tL BI. 555 1 Daer 't ge-
moed zich voor vergrouwtm Dezelfde, Paabn. bl. 53, een
eeltig hart , dat zich gcens^ kwaads kan grouwen.. CönC yc^-^
f/2a« in groufle. Kiliaan grouwelénj horrere, «— formidare*
Grouweien i» zamengetrokken grol/en^ Kiäaan^ ^ Grollen^.
grannire, muMmrare, et irasci* — flrepcre ,^ HrepiCare , ere--
pafé, ércpitate; Teufon^ Gruwelen j eiifen, enz.
ORÜWlEPf, vïïeeipn, fehrikken . ijzen,, II d» ^3, Gruwjend&^
grappe ió tpirdden^ vi-cczende gegrepen te zullen worJ^ii,.
jCiäaan^ C rouwen^ i. q. grouweien^ nori'cre.
GRÜWNE, de gvond, I d. 16, 22,, 5i, 94, 107, 112, ena^
Genit» Gruwna^ I d. 174. Meerv. gruwnen^ I d. 72, — V.
cL Gruwnig en Buwnig^ grondig eu- boudlg,.!! d. 55. — •
Gruwnig-buwnig ^ ld. 1-08. {Bruiiiingy Synonym* II, 5i4.)
— Gruwnlijcl ^ zie Hert^gruwnliich..-^ Gruwn-djiep ^ bnw,
gronri-cfiep , diepgrondig, d. i. bijzonder, bij uitnemendheid,
E d. 108 — Gruwne-^dobbe yA^ grond-kulf,. diepe kuil, ffd.
8>. — Gruwn-fordijlge y len gronde toe, d. i. geheel, ver-
ween, I d. i4i. — Gruwn^häl^ zeer hol, zeer diep, I d.
J25. — Herts^groivn*-LuH»l ^ de grondkuil des harten, pcne-
tralia covdis, I d. r07. — gruwrCUaz ^ grondeloos^, b# v.
gruwrC^kaz-fn-'iet^ het groudelooze zoet, d. i. onuitfprekertjkv
genoegen, ld. 4'^. — Dat gruwn^-leaz^Wjiep^ die groude-
looze iCepte, I d. 77. gruii>n!caz djiep^ grondeloos-diep,. li
Aa 5.
1^0 Gb« Git»
d. Ii5, xSa. — Wróds'gruM^rC^Uzzen^ grondlegging (fcbep*
ping) der W, I d. 191. — On-gruwru^rych ^ zeer rgk, ld.
i83. — gruwrC^fioan^ grond-lleun, I d, 206. — Het W-W.
fruwnjen en gruM^ngjen^ gronden, grpnd vesten, vestigen, I
. 180. Verled. deelw. gruivne ^ gegrondvest, I d. ao6.
Gruufnge^ gegrond, bevest^d, verzekerd, II d. ii5. —
Gruwnierif gronden; doorgronden, 1 d. 202. — Zich gron<*
den, ifeunen op iets, I d. io5, i44. — Grutpndearjen^ door-
f ronden, befeffen, I d. i3, — grondvesten, vestigen op iels,
d. 09. — Hooft Ged. bl. 579, Al te diep ^rondeeren^ d,
Î. onderzoeken. Bredero^ bl. 672, Gods wil grondeeren j
onderzoeken , doorgronden. M. Stohe heeft reeds JlecfUen
in den gronde^ II d, 189 d. L ten gronde toe, geheel, fun-
ditos, gelijk onze Dichter I d. i4i. — Vergel. Junius in
Groimd. Teutoniêta in Grunt» In de Bgdr. van JVcuJenb.
bl. 168, leest men grunde^ bl« i65, grundbegon^ grondbe-
ginfei.
GUNSTE, en GÜNST. Gunst, I d. 84, ii4, 122, i24,i6o,
i83. 11 d. 47, 65, 66, 68, - Gunstig. II d. 54, 65. —
funnen^ Il d. 64. -^ Zamengeft. Gunst-betjuwginge ^ gunst-
ctoon, II d. 72. — Gunsi^^genoate j ganstgenoot. I d. 225»
— Gunsi^^genoat^fchlppe. ganstgcnootfchap , I a, 219. ^
Gunst' njucj ganst-bewi)S , gunst-betoon , II d. 68, — gunst'»
uwtierjen , giinstbetoonen ; gunstbetoon , II d« 76. Zie Gin^
nenj Ginst, — Bekend is Gennen y Jonnen^ van Onnen» Zie
Huydecoper op Siole»
GÜ^VGHJtN, rcliimpen, fpotien, gekken, gigeben , gigchelen ,
ld. 99, 171. n d. 5o. — Ergens naar haken, makken,
verlangen, hunkeren, inhiare; procari, II d. 61. — V. d.
^Mf^'c/i, gnig, fchimp, bcfpotting, Î d. 61, 72, 166: Ki/l^
aan j Guijcliy Guijghy ianna, irrifio , jocus. — Zamengelt.
guwch-donasjen y van vreugde opfpringen, ter befpottinge van
anderen, I d. 147. — giiwch-juwchjen ^ van vreugde juicli«
en, om anderen ic bdpotien, I d. jo^. Vergel. I d. i7i.»—
guwch-jiiwcliy een honend vreugdebetoon , I d. 167. Zie
Beguwchjeru Vcrgel. Junius in Cuciold, — Gel^ktijdige
Schi^vcrs gebruiken ook dit woord, b. v. Baarde^ bl. 166,
Den guijcli aari^wijfen. Bl. 228, Iemand aan-guijchen ^
voor fpottend uitlagcïien. Bl. 194. D«n guijck aanfèeken.
Het voorid. ,\V-W. gebruikt V. d. Veen^ bl. 409, Verkeert^
Gjî.
rQX
' Kaetst, toqst, en fchrenwt, fchr^ft (d. i« fclireqty clamate^
guijcfiell^ fchimpt eti knerst* Zie Giet,
G13WCHILJEM, guiclielen, goochelen , Fig. bedriegen « fop->
pen , II d. 112, In droarne , dy uwz naet den Ijeagen /ore
cegen guwchlélj d. i. niets dan bedro«i voor de oop^cn ver-
toont. — Gurch^krye^ goochelarq , bedrog, vüischheid , I d.
loi. — gufvchil-fchi/n ^ bedrog, inbeelding, II d. Gi. —
Î'im^vhil'tmckingj begochelende gedachte, bedrieglijke be-
enkiug, II d. 71, Zie Begutt^hiijen. KiUaan ^ Golden^ i,
guijclielpn^ joculari, fcurrari — dcxieritate qnadani decipere ,
praesligiis fallere. Junius^ Juggte. TeiUoniAla^ Coec/i/en ^
]OCulari, ciromajoare (cfairomanare) farciuare, — Het zal nie-
mand der Legers berouwen , wanneer hij over dit woord ,
enz. raadpleegt met den grooten Bildf.rdijk ^ Taal- en Dicht*
kundige ver fUceidenh» Jl,i45 9 ii6* Vfc^ens Gigc/ie/en ^ L-Fp;,
igtreljen , met een potfige houding ergens- om verzoeken ^
iie in Gicl\ Deze b<^teekenis namelijk hangt met de eerste
zamen , door bet denkbeeld van de grappige en Ipotachtige
Londing, die bij het guijchelen zoo wel, als b^ lievige 6e-
geerte plaats beeft, en foms dezelfde is»
GUWLJEN, gaden, gillen, hatlen, juilen, uilen, ululare» (de
Doclua) I dk 44. — razen, tieren, baren, beeren , ichreeu-
wen, lublate et ferociter clamare, ( d, 7S, 219. In 't Zr/ó-
hen f en ^, Yabn bl. 128^ Goelxle en raasde, in den ziiid*
hoek van Friesland zegt men Gof-yenj met verwisseling der
L en I, on zi/o Italiaansch-. Vergel* Juniu» in HouL Zie
Gdlljen. Éóien.
GÜW^JEN , (dat met het veorige Goeyen zamenhangt) huilen ^
fchreyen ,• I d. 9 , II d. 9^1 , To gdlljen in to guwzjen al-
lijck de lijtle hem. Zie Gól-'guwzjen» Voorts beteekent bed
nog roepen j /ckreeuufen. Zie Oon-guwz]en. — Eindeldk ^^-
fs
^guM^zjen, V ergei. juntus 10 gt
Guwsje. N'erl. Tgd guwaje. Aanverwanten zijn gieszen^.
guja^ enz. GuUn^ gieten (Zie meer bij l Veiland in gieten^
als mede met Gi/zjen.
GUWJEN, ons geeiuven. In dit woonl wordt de uw als het
HoJI. OU uitgeiproken^ terwijl het in de vorige woorden als
oe klinkt, waaruit men ziet, dat bet met dezelve niet zamon^^
109 'Grv. Ha.
iiatif:!. H<H jjAtcelbcnt met open «laod ergens natr gipeo^
Jiiakken, (machten ; verlangen « ittLiare , ld. 9^, oon^luwctet ^
/rutv^t m wachtet ^l\ d. Âo« iUiar iok ajle tijd ney gwê^ie.^^
op dees Itraat diis guwe/ide bleef Uaen, Ln in Onane^ bh
i§5, Begeerlens lust verfadet haer tot geener lijdt. S9 Jg'uuff
en grabbelt (an gabbelt?) na k hooge , kaar ooge Haart ftiMgh
jia i'chat. — Teutonista^ gewen ^ ghenen^ ocitare^ 4u«re.
üdiaany gJieeiuven^ oscitare, bixocre, hiare,. Mijne Groot^
moeder gebruikte dit woord dikwijls , eu leide wet *eens,
wanneer ik, nog een kind zijiide, al wajchtcnde, en het be**
geerde lekkers aangapende « op hare handen zag: Jonge!
het Icqfta to giutfjen. Zie Oon^gwvjen ^ en Gappjen.
GIJWT, (oe) een guit, boef, I d. 3o, 61» 72, 101, i56. — •
.Gu.wt-'fbldnty een ipotboef voor een Ibldaat, zon men in de
converratie-dialect zeggen , I d. 210. lotasFchen ziet men
uit de7«e plaats, hoe weinig de Soldateu«Iland weleer in
Friesland weid geacht* — Het W*W. Gutptjenj den g^it
f pelen, guiten, I d. 58, 169. — Kiliaan^ Guijten^ fcarrari,
«gere icurrara^ nungari, agere nagas, — In IVaatze QrM.
BrilL bh 85 leest men het verkleinw* Duguwijej en hl»
5o, giitptachtig. Bü onzen Dichter wordt Cupido genoemd
Eene zeldzame afleiding van dit woord vindt men po Hooft
iV. H. bl. 75, hun werd de naam van Geux aengeoangen :
welk Fransch woord, gclmeed fchgnende naar het Neder*
landfche Guits , zoo veel als Fielen , oft Lantloopers zeggen wil.
CrY! Interjectie, II d. 53, zie ald, de lorte AanteeL en op 't
^oord Geyeo.
HA! Een Tusfclienwerpr, van verwondering met toorn verge-
zeld, I d. 52. — hal lia! Tusfchenw. van hoon eu belpot*
ting, I d. 2o4.
HABBEN, hebben, bezitten, enz, in de gewone beteekenisfen.
1 d. 1, 2, 3, 4, cuz. Verled. Tnd, hie^ had. Zie ald.
Ha. ^
9ACKE» 9« Kftkt ^« lilel/l é. i6^^ aoa.U^ qö. Kiä-^
aan en de Ttiufön.'ock «90« itfaar 'Junfyêf Ael M^t%
GetL 353 « 'sLinds vijaod op «^n haHen.
HA^CKBUENy xie^ 'Drog^hackêljen. JCiägan^ hadtehn^ oen-
fdudere minadm* '/iuioû. hackélen dia tieydeur, fracüHare*
Veml. Wasfinb^ fijfdr, ttf bl^ lO.
fiftDEN 9 hpoden ^ ens. in de orerige beteekenisfe]^ , I d. ^ > a »
5 9 eni» ^m S. häldior^ Bydr. Tjm fVasfinb. haalden. Ki^
Haan f Aauden 9 'houden f tenere. — Verfed* Tijd, Hddde^
II d. 9o. Zw jE/^hädde. Ook soo in de Burler^y bL 6«
Fan der Veén^ Raeis. hU 30 9 Eii die mij eerst in waarde
kédde d. L bield. MeUs Sioie zelfii.ll« 55 1 9 Daer had iii
raet i. e. hield. Maar cebroikeiijker if hel uit den Zuidhoek
* kerkomllige hoaldfU i. 50» 69« 98. — fVaatxe Gribb. b1.
80 9 lUeU'OteXyfm /lâden^ hadne^ II d^ 87« 9^9 989 loi. In
de B^dr^ Tan Waefenb. I, 161 9 1679 hoald, -r- JJad^io^
riede^ Een Uoad*te-rad.e, fpaarpotf Euioige overlegger, ][ d.
4i. Tegenwoordig fpreekt men het uit hoaden^ gelijk ifs.
het elders ook gerpeld vindt.
HÂEO9 een hck>fd9 Heer, Koning ens. I d, a^ 86, q3 , iis«
xi59 131 9 enz. Genit. haeds^ I d. i58. «• Haua en had
leest men II d. i5y en ook in de O. F. W. In de B^dt.
Tan IVaafenbm I9 i43 , i5i« 154, 163* ^a: fig Bredero op
vele plaatfen, en in 't Gcnfe Liedb. hoot. Zoo fpreekt men
nog in Zeeland , vooral ten platten lande, VerceL Jiufiu$ in
headj Jiood. — Zamengelh //a^<2« óoecit 9 hoofd Jboek^ IId«45«
— Haed^eer^ftagf ^ de Koninglijke Schepter9 R^ks eer-Baf,
I d. 336. — Haed^hiê£oarj,e. , hoofd- historie (de iV, H. van
Hooft) II d. 45. — Haed^Kening^ de Konine9 I d. 335«<^
Haed-f)eachin hoofdlicbt, (zon of maan) I d. 56, 186.—
Jiaed^man^ hoofdman, II d. ii6* — Haed^rejinte ^ hoofd-
regent 9 I d. 331.^ ffaed^rfCfif K9ninl(rijJ(9 ld. 1569190«
Haedjceisy hoofdzaak, I d. 338. — Haed^JeUig^ hoogst-
zalig, ld. 335. — .Hojed^ftéck ^ de Schepter ld. 19.«—
Haed^floach y II d. 969 97« *— JBaed-wnxe , hoggst-wize ^
B^v. N. W. I d. 73.
tJMGf hoog, ld. 69, 759 1779 II d. 85, 9169 979 enz; «»
^ce^rj II d. 94, 96, 98.— U^gfte^ll d. 73/— 't H^g--
Jle^ het toppunt. Il d. 96. --> Sa^g^heyie , ü d. 96, jflf
«u
y^ tlAé
lOöy 1079 lil, — JHiBgime^ de hoogte, II d. 99, -^Hmgf^
Igclf faocq^qk, leer^ lukrtelnk, II d. 44, So\ S\^ Sj. Sg\
ii5. — Hcegl^ckevy meer, II d. 48. -* Hceg^achige^ hoog-
Seachty II d. 91« g3« — Hceg'-beminne ^ hoog-bemiodey. it
L 8a — Hceg^JUande , Ïioog-Tliegende , II d. 48^ — Bmg^
ä^leerd^ hoog- geleerd , II d. io5. — Hceg-ljeamende ^ boog-
ravende, II d. 43« — HtBg^U/et^ het Hooge4ied ran SaL
ld. 73, II d. 43« 45* -* Jnofg-^hcHg^ zeer gebkldg, Il d«
98. — JUTof j^-^/rc2(2Ïf£^ I hoog-waardigRe y II d, 5a« ZieHeag,
HJEGE-TUWCREN 9 hagetakken, doornen, hilgedoomen, n
d. 97.
HAEblT, de haast» II d. 49.
H&ET, de haat. 9 ld. 4ot lo^^ II d. 78» Juniusj haie. Teu^^
toniata'j haL Haeijcap^ MaerL VergeL Cägnet^ B^dr.^Sy.
— > //ae//>/i, haten, ld. 22^ 53, 8i, i49, ens. Kitiaan ^
hader^ naderen, haeren. lïxari, altercarû <— HoêieVj leen
hater, I d. i47. Haetjer^ I d. 169,
HAEY-IVIOANNE, hooimaand, II d. 55.— Haey^cef^hea^
moanne , II d. 5o. — Hoe , /lea , is hooi , zie fvoê/ènb. II
Bgdr. 34. Hoeufft j Aanmerk, bl. 7, 8.
HAEZE, een haas. — Haefe^wifnhuwn^ een haze-windhond ,
I d. 87. — Stohe^ V, 97, wind. L-IL van fVedde^ bL
8a, tvindl. CatSy I, 525 j b« hafe^wind. Dezelfde bl*
44o, b, 522, b, 549, b, winde.
HAi^, de hals, I d. 53. II d. 74, 'j5^ 78.— Halze, I d.90,
2o3 , 227. II d, 92. — Bijdr. van fVasftnb. 1, i59, fiaaU.
en zoo fpreekt men het gewone, Aa/s, ook nït. — Halz*^
óver
Jlel^
fen^ voor omhelzen, Maerl. I, 56, 11. I, 280, i4. II,
287 , 49^
HAMME, fpekham, I d. i. Junius In ïiamm. Hiermede
komt zeer goed overeen fchinche id. 5. Schonck) zoo als de
Friezen nog een /lani noemen. Zie PVa^Jenb. IdioU
HAMMIR, een hamer, II d. 3.
HâN, de hand, I d. 9, 33, 43, 64, enz. Gen. JiAnz. Meerr.
hénnen. — Hdnne, I d. 87, 91, 217, 23o, enz. Budr^ van
IVasfenb. I, i4o, hand. Bl. i52, 157, haand. Zoo ook
in *t Meerr. atd. handen j bL 162, i65. Maanden f hU x64-y
pîeag^ hals-plaag, juk, slavernij, I d. oi. Hier tegen
Haat Fria-halsy vrijheid, in de O. F. W, bL i3i. —
• HA. i^
i66. -* fPhalMé Gribb. bl« 61 9 haan. — A/igah. b1. 990,
fuuuUif met d% haod rauen, YaDgen, ook handelen, liana-*
teeren , handhaveD. — Hdnneljen , hann^Uen « hanljen , han«
• delen, Jbcjjbandeb»^ liand teeren, koophandel doen, I d» 109^
118, 1(7. Hdnktf handteerty I d. i4. Verled. T^d ffdn-
b, I d. 85, II d. 84. Deelw. hdnie^ U d. qS. -* Teuto^
. niêiaj dedifupn^ handekiiy havenen, tractare, &c. VergeL
. Kitiaan. -* ELandele^ hândléj hdnkj de handel, koophan-
del, ld. 17, 69, II d« 95. — HandeWige^ handeling, han-
deliog,- handel, nandelwijs, ld. 48t — - Hanlinge^ lid. 100^*
li5. «^ Hdnlinf^ eene verhandeling, II d. 54« — Hanteé-*
ring^ handteenng, bedr^f. I' d/ 65. — Hooft 6ed. 387»
Maeckt bitter 't zoet der MenfchelbV hanteering ^ het men-*
fchelqk leven, de maatfchappij. - H€Uiteeren is üoefenen^ b^
Kamph. Pa. bh to8, een die de dengd hanteert. Bq Maerh If
, i4 1 , 7 1 ^ Antieren, - ZamengeA. hAnoackjen , met de hand ftreei-
len , manu palpare ecrai collam , I d. 87. Bn hoop en ver^^
hoop heeft dit hand^jtaan (zoo alt T^an der Pitbn h«t noemt'
fpreok XI. i5) dikmaals plaata. Men vindt daarvoor ook
hdntje^bahjen • in de Burherg^ hl. 6« VergeL Kiliaan in
Hand-'Jlagj Palm^elagh. *- Hand^bahhen gefchiedt ook foma
uit- vreugde, vriendichap. genegenheid, fpeelzncht. V. d.
Starter^ bL i4o, hoe foet Xq lobberden, /tand^bahteh ^
fpeelden^ zongen. Dit noemt Bredero^ hl 56 handhhppenf
Grenikt, handkhptj fpartelt met verfchurken. En Aa/7C?-
gealaghj bL 5o6, en lieflqck hant-^gealagh. Küiacui j hand'^
éiagh^ plaufas, planctus. De Roeren gebruiken ook nog
. han^buwtsjeru — Hann^^brie ^ een handbreed. I d. 4. -— •'
Jiann*''gryppe j een handgreep^ I d. üiy. — » Han^maester p
een geneesmeester, chirurgns, II d. 86. Zie Moester ^ Ge^
nez^maester. — HanK^trieuti^ ^ een hand-drnk^ I d« 9i6* — -
Han-wirch . en Hânn^wirch^ banden-werk, ld. 1089 134»
i4S, 178. Vergel. Ypeoy Gefch. der N. T. bl 99.
HftN, gehad, deelw. van nabben ^11 d.. 669 70, ^7^ 79. Hdndp
II d. 64, 74, 106, 107, ii6.
HAPPJEN, nappen; boten; aanvallen; verfchenren, I d. 98.
Zie Op^happ/en. Kiliaan j happen^ apprehendere , arripere^
corripere. — V. d. /tappert , de mond , I d. 55.
HAKCKJEN, hooren , II d. io5. fVaatze Gribb. bl. 69. —
ggH Ha* 'Hs.
jmttt hèrctjmU Jutum m' harken, Bróêt GtnmêBk^ 11« 77,
Wathten en kortien. BL 80» horden tn kaReren» BL go ^
la hoorénf te AorcilNfii, ea te loqüesem tf. />. horchmij
. IniRereki, Eig« «/erMDneibiiy oorrtder«,. Zie i^rueA^ Bf een
ÉUfèelen^
HABNASCK, een lurnas^, I d. So, Tetiion. htunaêch^ Hü-
. pen f aimn, anttaUinu KiUaanj harnas^ «rmatnniy erma,
thorax ferrcns , — aeneni^ Vcfgci, Cügneêi ^ Bgdr. hU 556 »
Noot.
HARPE, eene harp, seker rnaar-fpeeludg » I d* 7?, 1J5« Sb-
mengeÏL harp-aupd ^ een harpzang, Tqieh — Hurp^yong^
. maeaier^ een harprpelér, I d. igo. — * Hnrp'^^aenf de harp
tlaan> bespelen, I d. l69* Zie Herpe.
HA.VE, have, beaitting, goederen^ I d*. i25. Van Aa#wa,Aa«>
Ae/i« hebben, beritten.
HALVEN, HâVNE, de haren, I d. 78. H d. 85, 10}, 107«
108, ii6.
HAUCK, een Harik, I d,, 166« Jtmutj Hauch. Zie Siemi^
wintel op Moer/. III, Aanteek. XLTII, die bet afkomhig
oordeelt vun Aa/a, hebben, houden, vatten. Büderdgk
leidt het af van Aa-e/i, hauneny happen^ in den sin tan
f rijpen; dat beter hg val aal vinden. Men heeft nog in den
uidhoek van Friesland, hauchjeny &t elders /lecielfen of
hcechelfen heet, van hcècif een haalu VeifeL KiUaan^ in
HEAGKE, een haak. Zie 7V>-A^ci(e. ^^oecfAoMr) lld.xu
Heacijen^htktlï «verlangen, I d. ig!{. Verg. Junius in Aooit»
HEAG,HEAGE, hoog, I d. 4, i3, i4, 18, enx.— Heager^
■ heag/hj I d. 55, 60, 79, enz. — Hea^heyi^ hoogheid, ld,
ï8 , 126, 157, enz. S^n Uengheift^ cu u Prins Hendrik,
I d. 8o* — Hectgheijtê'finne , Hoogheids-zon , I d. 325. —
HeapCy hoogte, ld. lés. aaS, II d. g& -* HeaglqeJb^
hoogïqk, gtoot, heerhjk, Bijvoegl. N-W. I d. 44, 2i5^ —
B^w. hooglnk, heerlqk,. zéér, I d. 108, lüo. 3o5. QOfr,
I d. 31 6, noogUch te llrafl*en, d. i. zeer, xwaar, geweldig.
— Op V heaglijckfie j op *t hoogde, zeer, I d. 145^ -*
Zamengefi. heag^fomüetten ^ boog- vermeten , l d. iSei» <«•
Heagat'-folmecke , hoogst volmaakt , I d. 75. — Heag^nmed ,
hoogmoed, ld. 97, aaS, II d. 96* — Meag^moedig ^ I d^
l5i. «^ Heag^neadig^ hoog^nooUig, I d. ia& -^ Memg^
Hs»
'S/;
. J^ng0ier.^ A9' Qo««e Priester, ld, 175* — Meag^Jiaeêje^
Iiooge flaalsfe., ld, 9i5« - heag^tgd^ hoog- tijd yfestam , folen*
ae^ I d, i53^9i5» Ho(^tjGe(L bL \5\ jhoog^tyd^ bgw. inden
sin van Jiei lê reeds hoogst ff d 9 jam dodum tempus est , instat
lempns. — ^eo^mncfet nooee waarde, aanzien, hcerl^lLheid«
* I d. iSa.— Heag^wirdfle j hoogwaardfie , ld. 18. — Seqg^
. wirdig^ lioogv^aardig , ld, ig5* Bredero^ bl. 457, 495, ea-
Kamph. JPe» bl. 49, hebben JioogwaerdieheyL — Heagsf'^
wolfeari'JoTmne^ de grooifie wclTaart, net hoogfle gdâk|
heil, 1 d. ig4» Zie JBeeg.
HE^GJEMt hacen, pkcere. Zie Be^heagjen j behagen* Haeg^
iych voor behaagmk. Hooft ^ Gedm bl. 19.
HEAL, HEALE, half, 1 d. it , i4, 18, üS, S\. II d. 110,
^ iLü-t ivi4. -^ Zaoiengeft. heal^moare ^ half-moor, (de Span-
iaard) I d« 8i. i^ó/i der Veen. noemt hem. Baataerêr-moor ^
Lr* »45^^ en hoJven^Tnoor ^ bl. 455. — Ïleale^ti^j ^ half-
Veg,. Û d« 6K Hamconiue in Fris» foL 70 verso . Aú?&-mw«
-^ Hecär-wuufgfen 9 half- vol wasaen , I d« i. - De li/elt^ de
helft, I d. 5g, 4u II d. 6. hiaerL lieâ^ heelt ^ I, 3i,
61» en 63« - fVaatZie Gribb. bl. 4i, helle mooyer ^ de helft
lehoner. UL 4q, de oore AtfA« de andei^e hem. Oe BuT'-^
iery 9 bl. ao, AeZte meer^ de helft meen In de 0« F. W»
Aaff/, Aoi^, Ao/t/e., hole deely (de. helft) A/i// (de helft) helji^
hel/ie^ ens* Vcr^. Clignet^ Bydr. h\. 217, Noot.
HEAP* een hoop. menigte, I d» ij5, igS. Meerv. heapen^
Il d. io5« - ki hopen. j eene menigte t ^. YahrantSj 55 f 65 ^
Hooft f N. H. bL 917, hoopen handen op^ zijn hooft ha-
len. - Oere heap^ over hoop, in verwarring., I d* 62. -»
Heapfen^ hoopje, hoop, I dl 101, II d. 86$ gi» 979ioi.
Marnix IL B. Hoopten 9 fol. i5., verfo. - Heapen^ hoo*'
pen^ ophoopen, I d. 66» 68. Zie Waa/enb» Idiot. ,
HEARE, Heer, dominos, I d. 1 , 65« 71, i3i, i44, enz.
Bn M. 3iote dikxnaals Imer. Zie Heere.
HEARREN, hoeren, I d. 8, 34, 35, 42, 43. 59, enz.
VerL T^d bearde^ Deelw. heardf hearckjen^ hooren I d.
212« In de Bffdr. van Wa8ferä>% I, 162, 166, heeren^
Verltd. Tijd keerde y 162» iSg. Zie Hercljen.
HEARREN, behooren, decere, i d. 63. Toebehooren, per-
tinere ad, I d. 44, 55, 220« PVaatte Gribb. heeren^ de«
cere, bli 69. Zie To^Aearren^
19* H*
•
HEARST, do herfit, 1 d« 9g. - Hearêi-bkd^ oen ImHsi-
1)1811, I d. 309, * Hearêt^moanne , herfst- maand , HiLSs,
6o, Hearstmis^ ïn den herfst, lÂbb. Jen A. YëbrGHiê^
bl. a8. Vcrgcl. Juniua ïn Harvest f A. S. hasrfcêi. Tm
Kale II, 9, leidt het af«?an 't A» S» hcemn^ coogregard^
verzamelen , bua melen.
HECHT-FEST, hecht- vast, d. ï. zeer vast, I d. aa?, •
Hecht^fettjerij vasthechten , zich vestigen op - vereeni^en
* met -ld. 131. Hooji gebmikt Jiecht voor naby% h. t.
iV. H. bl. 540« Kampen leqt A^cA/ aan de Vecüow. BL553t.
hecht aan de Stad INaamen, - Teuioru hachtj hechtmsse^'
tenaculum, retina-^ cnlnnu Beftachtj behalden, gevangen ^
captus, detcntus« Hackten^ halden, vangen. Zie ook aen-m'
zclven in hechten. - Kiliaan, /lachten^ hechten • Sgere^ —
apprehendere , capere', tenere, Kamph. Psabtu hl» S5, Be^
fiechten% hoe zon deugd behechten in 't gemoed. HtHefte.
UEEG, HEEGE, hoog, I d. 187, 306. - UeejtfU\ (fic) I 3.
147.- Heeste y hoogte, I d, 191, 196.- Heegimej I d.
i4/« - Bydr. van fVaêfenb. I, iSa, i55, heeg. Zie Beag^
HcBg.
HEEL, HEELE., heel, geheel, I d. 4, 43, 55, 61, 68»
£9, enz» - */ Heek^al^ 't Heelal, I d. 119. - Heet-^ntaeêter f
eei mees ter, U d. 86, 101 • - Heeljen^ heelen, genezen, Id«
34, 4i, ii3^ 117, i83. II d, 104. V'erled. Tijd en Deelw»
heek^ II d. 108. - In de Bi^dr. van fVas/enb. nee/, I, i44.
- Hiji/l, hgle, bl. i53 , 163, i63. i65, 168.
IIEERE, Heere, Heer, op elke bladzij fchier. - Genit. de9
Heer en y I d. i33. - heer^ne^ heerne^ als B5V. N. W.Hec-
ren, des Ueeren, ld. 90, 91, i55, 176, 183 enz. B. \.
Heerne-wey^ Heeren weg (bchoon men dit wooM ook kan
brengen tot heer ^ heir.) - Heerlgck^ I d. 107, 108, 136. -
Heerlijckheit y II d. 74. - Heer-om y Heer-oom, I d. 35,
37. Met dit woord wordt hier een Khiizenaar bedoeld «
doch meermalen noemt men zoo ook wel de Priesters en
GeesleUjleriy b. v. Bredero^ Banrdty en anderen. - Heer^
fchappy^ I d. 186. Ileerfcap vindt men vaak bq Maerktni
en öloLei heer/chip ^ bg Baardt : heerfchepe bn Heems^
lerh. Vergel. CUgneit Bgdr. bl. 290, Noot. Heersheidl
bg Hoojt. voor heerscfizuchty Ged. 72, i3i. - Heerschjen
en heerschjen^ heerfcken, beheerfchen, l d. 108, 111 » IId«
HU* ^99
. fl5i 98« ^ Heèmth^haedy tmk ïomo%^ I it i8t. «^ Ueerêoh^
pkat9f rqk, Koninkrijk, ld, iio.
HEER 9 een beir , hdrleger, I ei. i85« - ZaméngeR. Aeer*
krejti heirkracbty hcirleger, heirfchaary I d. 119« i64, 107.
Il d, 93 '^ Heer'^fchearne j I d. 2a6. - Heer^tochi^ heïrfc-
eer 9 1 d. 195. Q. F. W. en Aiiegab. ook heer ^ JU. Slohe ^
' neer :j hoer ^ hare. Zie Hear» De ae van Sioke is de ea y^ia
olisén Dichter.
HEFTE, ( i. q. HecJU) vaat, sterk, I d.. 336, Hefiea voor
. hechten^ vindt men ^ vaak, b. v* bij Hooft N. //• bl. 56 1.
Ged, 4i« - Heften voor vangen « gevaneen nemen, M.Stohm
IVf 963, Si ghingen hejten en Ilaen V. h« heftig, hevig «
geweldig, bqw, I d. i43. Hejtiger^ heviger, Bqv. N-W. |[[
. d.- 103. Hejï voor //rii, O. F. W. hejta^ nectere. Ypeg^
i Gejch. hï. a3i.
HËLi), een held, I d* 119« * Heli^JUêtoarje^ heldengefcliie-
, denis, I d. 83. if. Stoke^ Vil, 44, heeli. Zie Aant. op
MaerL I, 46. - Heldery, Hooft Ged. 236, Verr' boven heU
dery ten oorlog afgericnt.
•HELÜEY, heilige dag, I d. 43. Heldey haden ia zich ver-
heugen , vrolqk eijn« De koppeling der beide beteekenisten
. is ieder bekend , uit de O* en N» geschiedenis. O. F. W«
heilige îieUiga^ heigen Cde heiligen.^ ^ AlderheiJtigen ^ aller*
heiligen, Libb, f en Am Yebrante. bl. 93»
HELLE, de Hei, I d. 339, - //e/, U d, 9. - hehch^ ^hel^
fche;hehcl^ hehcke ^ I d* i8. 58, 6t, 76, 95, lOO* .0. F.
• Vfm ook helle. Juniiéê^ heU. Zie HoL — ZamengeiL heOutW"
nen^ helhondeo, booswichten, I d. loi.
HELUEN, halen, ld. 43, 108, 309, enz. Verl. T^d en
Deelw. AeZfe, U d. 46, 48, 68. Halje bb fVaêfenb. Badr.
I, i56.
HELPJEN, helpen. Helpen. Zie ffolpjen^ Holpen.
HEM, Zie Him.
HER , HERRE , haar, hare ; han , banne ; zich , enz* onteibtere
malen, M. Stóke haere^ liaerref veelmalen. .Thans op vele
plaatfen in Friesl, Aar, harre, -r Herrcntltalve ^ om harent-
wil, harenthalve, II -d. 80. - Herretijche^ dergel^ke, II rd.
91. Zie Jearm.
HkRDER» een Herder, I d. 17, 19, 34, 73, 93, 9^, enz. -
Merderlgck^ I d, 96. - Herder-^Jtaef^ herdertlaf| I d. 12^.
HERBËROC/herbevg, jr4l.:86, ii5. V. ê. héthergwk^ U pat
gaan, hospitari, KiL V«i^L CUgneit^ Bifdr* W; yu ¥u^
niuê in harbmun Ia den Zbidboek harbarg. Thans ia Aa#w
berg^ een Waarubais^ Logemettt. En Atf/Mrj«/i., gaatWg in
zijn huif ontvangen. Bi) ouds zag dit op eea her^ daC ii^
k^r. 2m WeUand en anderen,
HCRCKJEN, hooren. loisteven^ I d. 8, 37« 93, \l%. i«5t
198, üig, enz. fVaatze Gribbm bi 3, 39.- Veri« T^den
Deelw. herctej I d. 43, 79, 199. *• Uertêjen^ HeriÊêm^ h^
'zeirde, I d. 1, 3« 35, 34, 49, 63» ena. VergeL Wis^finb.
Bvdr. 11« 4. Zie Hin^cijen^ Hearckjen. Hoorren» De iL ea
TJ, TS of TZ wordt gedurig Terwisseld, h. r. Thrdte^
Tzercke^ Kerk. TjierU Túerl^ Kerel.
IIEIINE, een hoek, I d. 1, i58, 196. II d. ^, 6S. -
Verkleinw» hernke^ hoekje, II d. loi. * Hermgj hoekig, H
d. 97* Zie Trye^hernig. Herna Afegab. O. P, W« «n Htun^
coniüB foi. 4o. - A. S. hum. Yergel. tVoêpui^^ Idioi, ia
ham. Juniuê in Corner f jSerne. Teuton* honuck m Cani.^
Bredero bl. 4o.5, haeck of Iiorren. Tegenw. zegt men in
Ffiesl. meestal harn^ harntje^ echter zoo dal de R flaanw
gehoord wordt, gelijk doorgaans in foorcgel^ke woorden.
HERPE, eene harp, I d. io3, io4, 170. - Merpjen^ op de
hatp fpdeii, I d. i4o, 194. - Herp^-fnaer^ een harpfnaar,
I d. 95 - herp'/pily de harp, barpfpeeltnig, I d« 94« -
f^an der F een bl. 279, ook herpe. Zie Harp*
IIEK^, een liert, cervus, I d. 62, \5i. Juniuê hari.
liERT, HERTE, het hart. oor animos, mens, codtatio , ^ete^
I d. 2 , 5 , 7, 10, 13, i4, enz. Gen. fterU^ I d. 19, 94«
88, enz. Hnoft^ hartzen^ Ged. bl. 54. Meer^r. herten^ ï d*
i5i, 196, enz. - Hertene ^ hKVimtï ^ des harten (als Bijv. N-
"W.) Hertne treast^ ld. 161. - f HerVne ter harte, I d.
328. - Fen herten^ vau hart^; , hartelijk, I d» 65, welmee<-
nend , 119. II d. 59. Herteltjck^ I d. 207, Il d. Sg. -
Hertehaz^ Il cl. 95 - Zamcngeft. /lerfê-^besleilenhe^i ^ \i9LVis-*
Verborizenhcid , 11 d. 65., HerU^bouMf . hart, I d. 34. -
IJertS'hlier^ aangciianm voor het hart, ld. 194.- Herl^blij ^
van blijilcr harte, met verheugden geest, I d. 198. - Hert-^
hrecky (o) o Jiarte-breuk ! o! 't hart moet mij breken! I d*
i84. - Hert'brecke gebroken van harte, I d. 201, - heris^
driemv , aandrift des harten, II d« ó3* - liert^^drieumfinge ^
HX* 201
,il*d, 679 68, lo5. -^ Hertâ^drifime j barmogt^ II d. loq*
'— * Heri9^dneuwende^ hartprikkelende , It d. 69« -^ HerU^
J)oér%g^ hertê^fjoer^ge^ hartelijk « met een vurig hart, I d«
330» -T- Herta^jrjuene ^ eeo hartevrieod, II d. 67. «-> Hert^
^Jrom^ TTOom van harte, I d, 192. - Hert'Jolnuwge ^ harte-
lijk vergenoegd, I d. i43, -* Jierta^gebet ^ harte-Lede, I d*
üoo» — Herte-ghedj hartecloed, imet een brandend hart)
.1 d. 131. - ^4?r/«-^n£^7i« , hartengrond , ld, 117, i5i,i4o,
«ns. — Hertê^gruwne ^ ld. 91, 95, xi5f ena, -^ Hert"
^rzi^/f&cit 9. hartgrondige hartel^k, I d. 92« II d« 46«*-*-
Meriê^hiettene y harte-drift, vunge aandrift des H^ U d,65«
— ' Hert-'hngppi^n ^ in 't hart nijpen , II d. ^o. — HerieH
lakt f hartkolk, het binnenste van 't hart, I d. i5. —
Hert'hiêty hartenlust , I d. 3o5« — Herl-iauu^gjen ^ het
iiart laven, verkwikken, I d. 174* — HertM^laegife ^
: hartevreugd «ld. i63« — Merts^njue ^ hartsverlangen , vreugd ^
genoegen, drift, wellust, goedheid, I d. 126, 194, 311,
334, lI d, 63, 66, 87.—- HerU'-n}ue''gnu4fnig uit gron-
dige harte-kist, I d. 190, — HerU^op^wóMng ^ opwelling
des harten 9 II d» io4. — UertB-^ont/ermjen^ onti'ernüng des
h. ld, jg^.'^Hertê^oertina/ey overdenking desh. Id.333.— •
£[ertê"pleage f harte-plaag, kwelling des h. 1 d. 168. — Hert'»
perssCf hartprangende, I d. 135. — • Hert^priemjende ^ hart-
pramende, ld. i35, 160, II d, j\. -^ Hert^re^lajende ^ ge*
▼oelïg, harttreffend, II d, 58. — Heri^reijifene ^ II cL 8i,
— Hert'-sjieiter. hartetreffer, (Cupido) II d. 66. — '/ Hert^
ejieden^ hartelijk in vurige liefde, II d, 6i* ^ HerU^ahi^
het verborgenste des h. I d* 98. — tierte^ [teller , harteste-
Ier, hartediefy I d* 54^ — Heri^fwier^. hartzeer, II d. 70,
79, 97« 99* ^*- HertS'/ipUte y hartvervrolij kende, I d, 197« «•
Jaert-Jucnijen j verzuchtingen, des h. II d; 78. — liertS'^
taena-r^pj hartel^L, dankbaar, I d. 321. — Herte-tjeaf^
hartcdicl, I d. 34. — Herla-tjog^ aandrift des h. II d. 79,
— ^^ //er/«-ioc/i//n^ ,. hartslogC , I d. i48, Il d. 65 — Herte^
^ri>/i, har te- traan , I d. ii5,— Herta^wUle^ harts-gcnoe-
fjeo, blijdfchap des h* II d, 85. — IIerts^wUägJ$eyt ^ harle^
l^ke gewilligheid, I d. 194. In de Bijdr. van H aaaenb. I,
i44. Horty bij misdruk elders //o/, Hotten. Die R« al
ipreekt uea dezelve niet duidelijk uit, moet toch gefebxeven
Ce
to» Hb.
I
wor<]eo , om de Etymologie der taal. In NoordhoIIand , Hori^
Hartjenl Vcrgel. Jimiuê in Heart.
HET, wat, ld. 2, 3, 4, 8, 10, enz. fVasfenb. Bydr.Xy
i4o, i56, i58, i63, i/c^ en liat. O. F. W. Haeiy en Aa/,
voor Ari^a/ enz. Zie ff^a.
HETTE, een weioig, iets, etwas, I d. i , g, i5, 4i , 5x,€n2;
uit deszelfs bron met het vorige W.
HET, heeft, van Habbeitj op elke bladzij» Ook Bredero ttt
menig ander, dikwqls* Iietfe^ heeft zij, I d. 4. ffeeie^
hebt gij, I d. 10, i45, lóB. Hesiu^ I d. 13, 4i, i46»
Hettetj heeft het, ld. ii. — JVasfenb. Bijdr. ook. Het
en Hat^ I i55, i56, i58,*i63. Yevz^X, TVaaJenb. Idiot.
in Het.
HETSIG, hettig, hîtlîg, hevig, vurig; Uetjiger ^ II d. 109»
HEUVEL, een heuvel, collis, I d. i5g«
IIEIJ ! Tusschenw. van vreugd en vergenoegen , I d. P. Vaa
fmartelijk verwijt, I d. 62. T^an der Veen y Sinneb. bl. 26,
Dan isset heij woechey ! Eu bl. 55 , Den is 't hey-^woechey \
In de O. F. W. en elders o Wach\ Zie Och\
HEIJDE,eene heide, ld. 21, 62, 76, g6, xo3, i65. JunUie^
Heath.
HEIJ DIN, een heiden, II d. 5. In de B^dr. van If^asfenbm
I , i42 , Hemen voor Heidenen. O. F. W. Hei/ den , Heiaena /
Heijdenna^ Meideuscli. Junius^ Heathens.
HEUL en HEYLE, de hagel, I cJ. 'j^ ^ loo, - üéijl-^ftienen ^
hagciflcnen, II d. 65. — » Heijt'jen^ hagelen, I d. ';o.
HEIJ HG, HEIJLIGE, heilig. I d. 61 , 62, 95; enz. — He^^
ligheyle^ I d. 197, 22^, 225, 228. — Henligdom^ I d»
i56, 176. — Heijjx^domnie y I d. 159, 179. Zie Hekicy.
HEIJN', heinde, digtoij , nabij, I d. 32, 69, 87 ^ io4, enz.
2i5, 228, enz. KUiaan^ Hende ^ prope, vicinus. Maer^
lont y IX, 990, Doe li quamen fo gkehende. Het W-W.
Ghehenden\ naderen, Maerlant lif, 38. Zie lluijdecoper
in Noot. Vergel. Maerlant II, i58, 1, quamen hen ge^
hende. Starter^ bl. i25, j4lderheijnst. Nog zegt men in
Friesl, Du komfte my naet heyn. Het W-W. Heijneny b.
V. in Kream-heynen , adesse puerperae; ook zelfs voor 0/7-
vangen$ {JVasfenb. Idiot.) en de fpreekwijs heijnen ea
flaan^ voor verzorgen^ beredderen y behoort hier toe. Dit
laaifte beteekent ook wel eens iemand weten te gebruiken ^
Bé. ^5
*^ iloór hem toe ie ^vèn tn hem Ui gemoei ie hémen ^ ôccar«
, rere alictiiy uti alic[ao. Eigent, is de fpreekwijs onlleend Tan
't £a^ba/i 9 waarbij men niet alleen den bal moet opvangen^
maar ook te rug Jlaan» Doe er nog bq, Jierhegnen^ in 't
algemeen de beesten verzorgen. De bern he^ne ^ de kinde*
ren wasschen , kemmen , reinigen , verschoonen ^ enz« Elke
Fries kan bier nog wel wat bnvoegen. — Afheünen yoor van
mlkander fcheideny Heemskerk^. A« bL 70. S^ie Onbeheijn^
te. Vcrgel. fVeiland in Heinde en Hemen.
UETSTERJËN, jagen, diijven, aandrijven; voortswepen, uit-
dreven, I d. i37* Voor driftig en bezig zijn^ en daardoor
Teel fchommelen en omhalen , wordt het zeer dikmaals ge-
bruiku Zie Wasjenb^ Idiot. En in zoo verre is bet een
onzijd. W-W; maar in de eerlle beteekenis voor iemand
aandrgpen^ voortztpepen ^ aanvuren; knellen ^ plagen y ftraf"
feny enz. is het een Bedrgv. W-W. en heeft zgue aikomst
Tan Heyster en Heester; een roede van boom-twqgen of
rijzeren gemaakt, ferula» Men weet« dat de zweep^n^ gees-
jTelsy roeden y flegella, verbera, feruiae, b^ de 'Ouden van
bijzonder gebruik waren , om er flaven , kinderen , enz, mede
aantedrgven, en wanneer zij bet verdiend hadden, wat har-
der en gestrenger mede te tuchtigen, te straffe^i en te prie-
gelen. Hoek/lra houdt het voor een voortd* W-W van
Heiaten ^ haia ten ons Iiaasteny dat hij van Ha afleidt, zgn-
de een uitroep om te Tpoeden, Nuttigh. der Taalk. bl. i4.
Misschien kunnen deze beide denkbeelden wel vereenigd
worden. Vergelijk bier wat IV eiland zegt in ontheisteren ^
en wij zeggen zullen in Ont^heg ster jen.
HEYTE, Vader, I d. 5, 11, i3, 5q, II d. 67, 7^, 78, ii4.
ff^aatze Gribb» bL 4i. tiet behoort ook onder de vlei^
i4H}ordeny Sno% ft^nKX^ b« v. Bistu dear Heytel gelijk men
een' bekenden en goed vriend aanspreekt. Vergel. JVaafen'^
bergh Idlot. over den oorfprong, en Junius in Ate^ Dad.
Het Uemt volkomen overeen met eiman , Attaman, een*
Kofakfche kr^gso versten» In Friesland zegt men veeltijds
Heylemanm
HICKELJ EN, hekelen, doorRrgken, doorhalen, berispen, II
d. 5o. Hoojt N. H. bl. ^70, In 't beplukkcn en neekeien
jqner Faame« Hickeljen of Hasckeljen^ is o^et een haak of
Co a
hêciêl BftfaaleOt cira. Zie WMjhnh. Idioi. ïa MstMefK
' Vergei» Harêwckfen ^ ia Hauck.
HICKJEN, hikken, adem haleo ^ leveo, I d, iio, 917« VerK
Tijd en Oeelw» Hicke. Aanverwanten sqn Hicken^ Nic^
ken^ Smeken; Hoeken^ Nocken^ Snoeken ^ en klanknaboot-
tende W-W. Met Uieken komt Hijgen^ ^9£j^^f ^^ oirer^
een. Verhel. Juniuê in Hick en Pojh.
ÜIË, had, i d. 1. 3« 12» 18, 5a, enz. Uiene y^ hadt ra^
I d« 4, 2o6. JiienCj w^t gq, 89 hadden , l d. 7ry s55^
Van Habben.
lilEDE^ (Heter ware naar de oilfpraak Hiedde)viisf vtas, werk^
breenwfeL brem, fparinm^ llapa, II dh 11 ^ fVaêfonbergh
in Idiote
UIEM, het Hiem, het erf, de werf het hoornleger, I d. 6S.
Kiliaan^ Heyin^ domus* patria, locus nataiia. Hamme ^
ham^ Hejm, domos, habitaiio. Verg. Juniuê in Homem
IVasfenb» Idiote in V, fVeUand in jfifeom.-— Bî^ Heemskerk ^
B. A. bl 4og, heeft men Inheem kuit. Zie ald. In de Oi
F. W. Heem/ieedy voor huialiede.
HlERy hier« hic, i d. 1,3, 45, 61, 62, 72. In de B^dntgk
Tan fVoêfenb. I, i52, 257« Ujer; bJL i65, J9/r. Juniuê
Here^ itit/ier. Melis Stoke^ Hier, here, hoer f l d. 286 f
If oot* Vergel. Clignelt , Bgdr. bL 22 , Noot. --• Zamengeft..
Hier^nei/ , hierna , I d. 54^ - Hier-^om , hierom , II d» 96;
In de Bij dr. van Waajenb. f, i63, Herom. - Hier^uu^t^
Puntd. bl. XXXII. - tiier en daar^ hier en daar, II d 48».
Melis Stoke, Harentarei En zoo ook de Tgdgenooten.
HIER* het hair, I d. 5o, 54. Hyer, I d. 54, 4i , 89, ii5^,
lid. 62, io4. — Hyer-kleaiM^en j hairkioven. I d. 61. -
Hyer^ploaytsjen, hairplnkken, plakhairen, I d. i74. Zie
Jfbck-^hyer^en. O. F. W. Heer, Afegab. Here. fVasJenb^
Bijdr, ld. i52, Hier ^ fVaatze Gribb. 10, 63, Hier. jt'^
S. Hoer. Ten Kate brengt het tot Hceran , congregaxe ^ K
Q. V. Junius in Hire..
HÏERE, huur, pachlhuur, I d. 1. II d. ri4, 116* IVoat^c
Gribb. bl. 71 , Dey^hio.r. V» Junius in Hire.
HIERMEN, wedeiüaan, bedwingen, II d. 81. Ten Kate^ ï^
704, Hiermen^ bedwingen , KUiaan , Hermen , nocere ,^obesse«.
Junius in Harm, vertil et interpretatos, noxa, damnam^
pernicies. A. S. Uearm. Friüia /lerm est luctus ^ irisüu».
Ä
•le, - Maerbntf II , 55^ « «'^a , fine ktén mi niet geher^'
wnerij fine tormenten en doden mL Alivaar men het' nemen
kan Toor weder Jlaan bet hoojd bieden j zich verdedigen.
Kiliaan^ gehermen , movere. Onlüermiycke brdn , voor o/i-
4t^derfla0n6are f onverdragelgiie ^ vindt raen U d, 8o# Zie
o/i-Aûsrm/i^'ci.
HXET, HIËTE* Beet» warm, I è. i4, i5^ 48^50, 64, en*.-
JHeiie^ tiielleney Hiettne y hitte ^ hette, I d. 4o, iog« iiSf
133, enz. Juniuê 9 Hoet^ ealidus. Heat^ calor» Kamph.
Psabn. bL 5t3 AiV voor AiV/^» En bl. 337 f <^^ ^^«
Bgdr. van fViufenb. I, 165« Hietens. - Zamengefl* Hiel"
genegen y varig-genegen , II d. 59. - Hiet^ontlïitfen ^ heet
onifloken , I d. rSg. - Hiet^falligjen , heet vallen , d« L ter-
gen, Tarren, toornig maken, vertoornen, I d. i6o« Toor-»
nen, toornig worden , on tileken , I d. sii , II d. 66* Deelw*
Hiet-Jak^gjende 9 als Bqy. N-W. toornig, I d. 187, 227.
VerL Detrlw» tiiet-JaU^g^ vertoornd, gram, I d, i43, 331« -
Htet-^faiTg f toom, gramlchap, excaadescentia , I d. 339»
BIETTEN, noemen, l d* i4,^ 5o, 4i, 88. 11 d. 86, 110,
H^aaize Gribb» bL i3««> Grebieden, I d. i^6. - Heeten, Ge«
noemd worden,. I d. 119., 175, fVaatze Gribb. bU g* *
Miety het bevel, I d* 63, ig4. JuniuM in Jdeaiy Beneet.
Mat. Hight. M. G. Haüan.
HUMMEL,, de hemd,. I d. 1, 3, 6, 16, ens. Genit. Hgm^
melsy \ d. ii8« - Ugmm^Je^ bet2elfde al» HgmmeL 1 d. 313 f
331, 325, enz. - Himel, Il d. 9. kyaatzie Gribb. bh 53,
HijmeL Bgdr» van fVasfenb.ly i53, 159, Himmel f doch
bL i4o, i42, i44, i55 lipmmeL Deze fpelling flemt over*
•en met de uitlpraak, - Hgnimelschy HijntmeUche % Hijm^
mekciy JFlijmme/scJte ^ hemtkch y I d. 3, 39, 45, 73 , enz*
- Zcmengelt Hijmmel^baen y hemelbaan, I d. 47. - Hijm^
meéodcy Hcmelbode , I d. i37,- Hi/mm^le^doecie y het uit-
Tpanfel des Hemels, I d. 306* - Hijmmel-deugd^ I d. 117.
- HifmTnel^eag y de Zon, I d. 56. - Hijmmel-fiaedy He-
snel'Koning, 1 d. 160. - Hijmm^ len^hïirwnel^finagte y der
Heemelen-bemelhoogte , I d. 191. - Hijmm^te^heer-^tochi^
hemels Heirieger. 1 d. 195. * Hijnwicl^hiide y befcherming
des II. I d. 10Î. •• Hgmmel^iienJflijcUieyt , hemclfche lief-
lijLbeid, I d« i24, 175,- H/jmmel-^üedende y len Hemel
Co S
doS Hl.
leidende» I d. 1117. - Hijinmel'-lutifd^ bemel-Iied , lied Jet
•HeeVcn, I d. 94, i38. - HijmmeUminne ^ HemeUmin , I d«
47, - Hijmmel-roede ^ liemel-roede , ftraf des H. I d. 5q,-.
/Ujmmel^rijck ^ het Hemelrijk, I d. 2, 71. - Hijmni'le^feak
Hemeizaal, I d, ai 6. - Hijmmel-fekikkinge^ befcliiuiog/
voorzorg des H, I d. 4i - Hijmmel-feijne ^ hemelzegen, Î
wacnte^ uemei'-wacuiy cucii iiaiio»
winate^ bezit, genot des H* I d, 73
IJNST, een hengst, ongerneden paard, in't alg. paard. ld.
53. Baardt^ bl. 177, Eca HingsU Hamconiu9 in Fr. £o\.
87, Hengist. Frilirs equum fonat. Vergel. fVaê/ènberjg^h
Hijnzersy I d. 174. bn ook d^ Hijnzer ^ ld 99 59, - Za-
mengeft. Hifnzer^hoffenjen^ paarderijden, ll d. 56. Zie
Hoarz'hoffenjerié Wegens het Meerv. Hgnzer^ Vergel. mcQ
djiePn fcnieDj die zoo wel voor één- als Meerv« wordt ge-
bruikt. Waajenb. leidt Hunât^ Hinnire ea Hinnehen af
van *t geluid (Jï/t Hij % Hija) welke afleiding veel meer zal
bevallen dan die van llire y welke het afleidt van Haaêt
gelijk equus van «jcuy
lilLDË, de hulde, bercherming, trouw, eerbied, gehoor-
zaamheid, I d. 20, 58, io4. 112, i48. Zie IJn^hilden.
Vau Ilolddj lloude^ Vergel, Clignett Budr. bl, 46 en i47«
Noot. . '
HILLA.! Ilolla! Tusschenw. van opwekking tot opmerkzaam^»
held , en Rilfland , I d, 2»
HIM, hem, zich, ld. 12, i4, i5, 18, enz, Maerhnt^ H,
97, b5^ Hem voor zich. 11, 274, 2. Home voor Hetne ^
d. i, hem. Vergel, ald. de Noot. In de Bijdr. van PVaS"
senber^h Hem en Htm. Zie Huijdecoper op M. Stote^
I, 90.Î ; en Verg. JJer^ dat niet alleen voor Haar^ zich,
maar in 't Mcciv* voor Hen. Hun; alsmede, voor ffare^
hunne flant,
IIIMBD. c(!ii hemd, I d. 5i. Traotze Gribb. bl. 12, Himbd ^
doch 1)1. o"), tweemaal Hbncl. Himbd^-rock ^ een hemd- of
horstrok, vest, 1 d. Ji, \eni Himmen^ Mergel. Bilderdyk^
(ie/l. d. iSaam^ bl. 96,
Hl. » , »07
RDfMELy ttemelyfcliooii, zindelijk, I â. 88, 91. fVaa^
/enbergh Idioi. Zïe ook On-^himmeh \ W-W» Himmeljen
ien op/chihkerij Tindt mea in 't Lihben f en A. Yabranta ^
>1. 599 63 y 65* ' Eigebl. is himmel wel aangekleed^ ornate
TesdtiM « Tan Himmeljen^ fchoon makeo, reinigeii. Zie
ff^eilandm
HUNNE, been, I d. 3, ii, 13, i5, 59, 60% enz, Bredero^
bh 95 Hin. JB^dr. van JVa^fenb^ henne ^ bl. i55, 1^9«
161 • Zie Fortman^ Aanmerk* bl« So. Junius in Hence.^
.Zamengefi* For^lünne^ Toorheen^ lid. 90, Hinneinweer^
been en weder, il d. no.
HINCKJEN, binken, I d. 30T. VerU Tijd. Hinde. Een
Hinche'^pinch y een kreupele, Van Der Veen^ bl. 112,
HINGJEN, hangen, pendere, 1 d, 5i, 210, II d. 61, 769
oere hoUe hin^je^ over het het hoofd hangen, impendere»
hmgje Htief laten hangen, II d. 78. Verl. Tijd en Oeelw.
Hinge^ hing, I d, 94, - gehangen, opgehangen, fuspen**
fus , I d» 82«
HIPPJEN; hippen, fpriogen, I d. 88. - Voortdurend W-W.
Hippeîjen^ hippelen, huppelen, ld. iSg. Libbenjen A. Ya-
branta bh 4i , Koenze luppelje ^ koenzc fprioge. Je moesten
kieze of deel e. Hoojt^ Ged. bL 11, Dat vogelt jen hippelim
Bh 255« Hippelt daar een vorsjen ujt. En zoo ook Heenia-*
kerlj Cataj Bredero, Starter, Broer Corn.y Kamplu Pa*
il. 3i8. HupfeJdanam ^ Hippie-- wippen, (raii 't Konjjn)!^*
^07« - Hippen voor drinken, TVaaise Gr^ bl» 2. - It is op
V hipke dat hij komt, Libb. f en A. Ysbr, bq Haat op
Jprong te komen, het is op U punt, dat iiij komt, in eo
est , ut.
HIRD, de hanrd, Voorw. bl. XIII. I d. 74. Juniua, Hearth.
HIRD, HIRDE, baad, I d. 1 , i4, 21 , 22 , 23, 53, enz.
In de Bgdr. van iVaaTenb^ leest men overal liad, hadde.
Die R, al wordt ze flaauw gehoord, moest toch gefchre*
ven worden. Thans fpreekt men het, op vele plaatfen al-
thans, nit met de U, zoo als in meer dergelijke woorden,
/f^rct - Gompar. Hirdder, Il cL 65, 109. - Hird^aerd^
bai'd-aard, wreed' aard , II d. yj. - Hird^neclig ^ bardnek--
kig, II d. 52. - Hirddigh&yt ^ II d. 67. - Hirdden, harden ^
uitharden, ld. 17. Teuton. Kiliaan, Herden. Marnix^
R. B. foL 361, verfoy Geherdcn. Alelia SloiCf VI , s^»
ao8 H u
4
Gheheerden^ gecloogen} 17 , So^ geherdetu ^ Bârdmdeennp.
Hooft Ged. 166.
IIITSJIlM, HIT.se V» Eigenl. HitteQ, beetmaken; Tenrolg. Ma«
drijven , aanzetten. Zie Oonhitêjen. Men segt tbans m
FriesL ook Uhêjfin^ Oon-hisêjen. Kampli^ .Pb. bl. 117,
Hisêen. yan Der yeen^ JNickerfjp. bl. iSi, Hitsêmru Siat'^
ter, bj« 143, Verhitfen. Zie JunitM in i/i'«« YcrgeL Wit
gezegd 13 in //i(«f, Urimwngtig^ wrang'^hüsig»
inXSE, Eene Heks. tooverkol, II d. 10a In *i XiMe/i fm
. A. Ysbr. bl. 44. Uexfe , dat de tegenw. oitFpraak uu VefgeL
Jiuiiua in Hagg^ '^^gg*
HO! Tusi'chenw. van verwond, en verbazing. Id.iyj, 4^
39, enz. MarniXyR. B fol. 1^7 Terfo, Ho hol
HO, hoe, I d. 1, 3t 3, enz. Een enkele maal anafcbiea
Hoe, I d. 46« - Ho^dierUg, boedanig, I d. 5q. MaerL^
Hf 3i7, 16, Hoedanê wy%. ^ Ho^wol^ boeweli II d. 69 9
70, 71 • 7Ö, enz.
HÓ AF, Uol\ tuin, ld. 66, 77. lid. 66, 67, 68. Meenr.
Hoaren, II d. 11 4, Hojman een lfovenier« McierL II,
160, 66.
HOAF, Hof, Koninklijk Hof, I d. 59, 71, Hd. lei. Maenr.
Hoaren, II d. loo. In de B'gdr. van JVoBjenh. i, iGS^
Hof. Meerv. Hoffen, bl. 167* O. F. W. voor beiden »
Hortus et Aula, Hof, Hou, Hotv , Houfe, Hautpe. Vei^d.
JuniuB in Haw. - Hoafach , hoafjche , I d. 7a. II d« 99. -
Hoaf^taebbert, de tabbaart van een' Hoveling , II d. 107.-
Hoavelinge , een hoveling , II d. 43 , 93 , 95i Hweerem ,
&c. Zie in Hoifird.
HOA.L, heul, hulp, bijliand, troost, I d. 160, 9io. Mï$-
fchien ftaat het wel in verbindtcnis met Holt, lief, waard.
Küiaan, Houde , favor et coniitas. Houd, /tóld^ huU, fa*
yens, benevolus, amans, fidus, iidelis. Teutod. Holt, äeff'^
weert. Houden aan iemand. Melis Stoke , I, 542, De hem
aa de Kercke houden. Heulen met iemand ia dus het met
hem fiouden, ftare ab cjus partibus. Vergel. Bilderdijk ia
Heul. Denk aaa 't Frielche oon^hdd . een aanhoud, eea
gunst, vriendfciiap, gunsteliugy vriend , of vrieudiu.
HOA.Lf), hield, II d, 69, enz. Zie Hdden
HO\LLE, een hol, ipelonk. Meerv. H'XiUen , II d. 102.
Staai in vcrbindteuis mai hullen, verbergen, tvelk woord ia
^rie^U nog is HoaUjen^ terwï>l lit Tiodtté een hul/el m^
of hul^ oniwiudlely bedekrel. B« r. Fingr^hoaik ^ enx*
HOVLT, hoat« ligmiDi, I d. aio« Zie Fhch^hoaü. Uh deu
• Zuidhoelu Zie Hout.
HOANy hoon, foiaad, fcliimp, I d, 210« Hone \% bedrog ^
f ram 9 laiiacia bq Meli9 Stohe^ W 886. Zie äundeooper^
• MaerL I, i48, 5^^, Hoenie^ bedrog. Vesgel. Juniuê ïxl
ffeinouê. Teutoru ia Hone « fchaiid , fpjl , laster, Eji /foe-
' nen^ bedriegen. Zie Huynjen.
HOAPE, hoop, Tpes, ld. 131, II d. 91, 11?, xi5. Dit
"WOord is ait den Zuidhoek : elders is bet Hoop. Zie ald. — •
Hoapjen^ hopen, II d, 106, 110, ii4, ii5»
HOARN9 Een Hoorn, I d. loi. — Hoarn-^dfier^ hoorn-bees-
ten, runderen, I d. i63» Zie Yp^^ Gefcfa. der N. T. bl.
io4» MaerL Hom* Juniuêj Horn.
BOARZ, Een paard, hors, ros, I d. 87, 88, i5i, 206, 3o8.
O. F. W. Hoerê en Hor% , Zie Noot op bL 5S , aid. -<
AJegab. Mare. Kilîaan^ Hora f Hor/è^ Ors^ Jtos, eqmis.
7^sui(miêtaf Hengat i paghe, pert, oraa^ roaa^ eqnos. Ju^
niua y orfe. Stobe^ ora^ II, o58, ens. YII, ooi. VergeU
Idfinga^ Staatsr. Il, 77, 78. Ciignett^ Bijdr. bC 100, Noot.
— Zamengeit. Hoarzrhalse , de hals van *t paard , l d. ^7«
— - HoarZ'-hoave ^ paardehoef, I d. 174. — Hoarz'^hoffen^
f' n, te paarde r^den, Id« 8;[« — ^oarztf-i6r^/,paardekracht,
d. 197* —' To^hoarz'-ljeppjeny te paard rqden, I d. 87. — .
To^Hoarz^^rnden , idem « 11 d. 56.
HOASCK, HOASCKE, Heosch, henrche. I d. 120, 219,
Ü25, 228, 25o, II d. 5i. B5^ 58. Dit nvoord is niets an-
ders dan het reeds gemelde Hoajach^ Hoaffche^ hupscli^
hapfche. Het woord Hoveach treft men dikraaals aan bq
de Ouden, b. t. Maerlani^ I, 70, i4, Hoveace in milde»
Zoo ook bij StotCf I, 601, II, 159, alw. ui/tem. heeft
Hoeach. IV, 265, Hoeja en milde. Hoveafclieden y Stohe ^
I 367. - Teuton. bi. 127 , Hoef ach ^ feedig, tuchtig, fche-»
meL BL129, Hoeachy fchemel.*— Kili-aan^ ^Tq^seA i. Hensch|,
die het noemt vetua\ Vei^eL Clignett^ Bgdr. 373, Noot.
Men vindt Heuafaem bij Krid^ Âmfl. Linde ^ bl. 2669
Saght en Heuafaem hart. Zie Hóach.
HOAREi een hoef, paardehoef, I d< i74. Hier voor leest
men Hoeve , I d« 87 ; Ten ware men daar liever wSlde Ic«'
zen , Uoarz\ Tronwena Hoeve yoor een paard ia goed te
maken , door het Syneedochiech op te vatten* 100 ala Jtbauu^
Toor rund» Van oer Pdlm^ £xo(L X, 36» Geen klaauw <al
achter blijven* Cf Junius in Hoof.
BOA. VEN, hoeven, behoeven. Ué^Jlme Ihoaftmei) behoeft'
men, I d. 4o. In do Bgdr. van fVaaJenbm en ff^aaûm
Gribb. BriiL Hoepen. Zie JBe^hoaven.
HOBBELJEN, hobbelen, huppelen, danfen,! d* 2o3.^ Hd^
ble^iob. Zie Sutvzjen. Kiäaan^ Hobben^ Saltare, motare^.
moveri. Hobbelen tobbelen^ hobben tobben^ faltare et m«*
fanire, tumultaari. Tidw. in kdige iiren^ bL 169 9 Hoe
alles (mag) dobb'ren, nobVkn^ horten. Bredero^ hl 114»
Gewiegh van hobbelende baren. Broer Cornehê^ 11« 58, laet
de letters ai hobben en tobben fo fjj willen. YergeU Jünius
in Hobble^ en Hopp. Teuton. in kVijntehru
HOCfLER-DEYS, onderdaags, onlangs. Il d. 5u — Hocler^
wey^ wat voor weg gq wilt, II d. 89. fVaatze Gribb. bU
^7 , Oon hoeker Jijde datter wennet , aan welken kant bij
woont Ldbb. fen A. Yebr. bl. 72. ocher-^joene. De Bur^
lery ^ bl. 20 , Ocherdeis. — De afkomst van dit Hoeker ont*
dekt men in Huckera^ dat men leest in de O. F« W. Huc^
Iceray wie. ut<'r. h. y. Huchera fen hiaren^ en Huctera
Hiarem. De Grond is Hueck^ welk^ waar de L is uitge-
vallen. Elders is 't huelta ^ en hivelha^ Vergel^k hier wat
wij in de korte jdanteck. gezegd hebben, II, 3i , reg. g,
bl. iä5. De H is hier eene litera prosthctica, in den be-
ginne slechts als eene aanblazing gebezigd , doch vervolgens
zoodanig met het woord Tereenigd . dat zij eene ooifpron-*
kelöke letter rdiijnt te zhn. Vergel. Juniua in fVliether.
HOCLlNG, een hokling, hokkcling, eenjarig kalf. Il d. 11«
Kiliaan^ Hock/inck ^ i. varle, Junïx« Vermoedelqk van Hoek
een hok. Elders Een Pink.
HOED, de huid, I d. io3, i5o. Kiliaan, Houde ^ Haude^
pelUy tunica y cODcha, cortex, elc. En HuijUj vel, cutis.
Ziie Huwd.
HOEDE, hoede, wacht, bofclierming , I A. y/^ 102, I25,i48,
149. Hoedy I d. 161. TeiUon. JJoyde^ ware, bewaring ^
custodla. — Tn der hoede .mei voorzi;:;!ighcïd , op hun hoede ^
M. Stoke^ III, 336. Vcrgel. Junius ia Heed en Hatt.
ff^asjinb. Idioi. ia Hudde. - Hoeder^ een behoeder, be*
scbermer, I d. 102, i^é» i44. Schiepe^hoeder y Schaapher-
der, I d. \56 ' ^ . Hoedjen j behoeden » bewaren, belcher-
men, I d. 09, loi , 111, i5i. — Maerlant II, 2i4, 35,
\oor zich hoeden ^ wachten voor iets: Diee hiUicmihaerrem,
ffiinne. Ibid ts. ^i^Dat hi der u^relt huiUie te Jhmen.
BOFFEINJEN , oefenen . exercere. Zie Hoarz-^hoffenjen. Hun'^
zer^hoffenjen. Kilkum Hoeffenen u oeffenen. Yerled., T^d
en Deelw. Hoffne. - Voor twndhaven^ uitoefenen (het regt)
Tindt men het I d, i^!). £n rermits dit foms gefchied en
vergezeld gaat met firaf en hufellingy beteekent Hoffenjen
ook vaak kwellen ^ plasfen^ teieteren^ bezoeken y tuchtigen y
b. V, n d. 63 f 74, S5, 90, 100, 102, 109, 116. De Teu^
ioniêt fclünt effenen voor eeren^ vereeren te hebben geno*
men, in Got. Die Got offentj Deïcola, bh 109. * Misschien
zijn Hoffenjen en Havsnjen niet vreemd van elkander, want
have en hoeve en haf en hove fchönen uit eene bron te ko-
men. Ik mag dat nier niet verder nithalen, en betogen.
Men Vergel. fVaafenb. Idiot. in Hoffenjen; Ypey^ Taalt,
aanmerk, bl. 34, en iSa, i53.
HOGGE, een mes, I d. 53, 3oo, Il d. 47. VergeL Wasjenb.
Bij dr. Il, 33« Van dit woord vind ik nergens eenïg Ipoor.
Is H misfchien ook verwant met Egge occa? met Igge^ a-
cies? Oe Lezer oordeele.
HOL, de hel, I d. 5o, 76« 879 96» 111 9 enz. - Holsct^
helsch, I d. 91, 94, 310, 338. Even als Bel^ Boly Del^
Doly enz. Ue wooiden met de O behooren in den Zuid-
hoek thnis* - Zamengest. HoW-leegy bel-laag, zoo laag als
de Hel, I d« 316« Kamph. Heilaag , bl. 197.
flôL« H6LLE, hol, holle, cavns; diep, altus, I d. q3« i35»
155^ i56. II d. io3* fVirddTleaz^ hély een fpraaluoos hol,
I d. 3i6* - Hól^djiepy zeer diep, volkomen, tot op den
bodem, penitus, I dC 317. - Hdhgeande y holgaande, on-
Btaimige (zee) II d. 103« - '/ Hól^gruwne-leeg y de holgron*
dige laagte, d. i. de holle diepte, de afgrond, I d. 306, *
Hol oer bol y hoi over bol, praeccps, I d, 67, 77, 31 3»
Heemakerky JB. A. bl. 39. Hól-ból-bruwz-Joch^y het hol*
bol-bmiTend vocht, (der zee) I d. 334.- /iô/fe-ÄÔ/fc, holle-
bollen, rollen I praecipitare Te, I d. 7*4. Van der Veen
' Moêtê. bL io I Ik ben met kindt gehollehold. - Hélje ia
bóUje^ hollen en boUen (van de Zee) I d. i56. JTompA.
Pb. bL ao6, HoUen en doUen. Vergel, Hoeujt^ Oudgr.
Spreekuf. bL 317*
BôLEN, voor HoaUen^ bnilden, fchreenwden, gerucht maak--
ten, laidruchdg waren, ld. \u Verled. Tijd van Uoa§en^
dat met koelen , huilen , heulen ; goekn , gullen ; joelen , jui'*
&/I, verwant is. Vergel. Bilderdgkj Taal en Dichtl. f^erJUu
II, i46. Zie UtPt-Jioaljen ^ nit-joawcn,
HOLLE, (doffe O) het hoofd, I d. 4> 7, 2q, 176, 906. -^
Kririu, top, I d. 9^, 181 • 9o3, 3S5. HoUig. Zie do/«
hoUig. — ZamengelL Holk^hyeren , hoofd hairen , Il d* * 63*
^•^ifolP^ljea^ hoofdieden, d. i. kruin, top (eens bem^ I d«
323. - Holt^portie y de hoofdpoort; het aangeziat, I o. 302«
Zie Portte^ gelaat, aangeziet. * HoUe-^opluwds ^ hoofdTer-*
heffiog; opkomst, bloei, I d. gi. Dat dit HoBb met üet
vorige ifd/, cavQs, niets te fchaffen heeft; weet d1^ Fries ^
uit de zeer onderfcheidene uitfpraak van beide woorden*
Maar met Holle is Hilley coliis, tamnlus, locas altus, zeker
▼erwaot; als mede liaelj hal^ hulfèy hutfel^ enz: Zie Wi^
arda, A-Iifr, Worterb. ia Haiid^ enz; Hoeuffi^ Oüdfr^
Jpreekiv. bl. 3i5, volg, en Register in Holle. Waejehb.
Bydr» II , g en 2g , die na het een en ander te hebben ge-
zegd met nadruk en te regt fchrijft „Dit woord is, derhal-
ve, zeer opmerkelijk.'*
HOLPEN, HOLPJ EN, helpen, bijftaan, ld. li, 34, 98, ri5t
116, enz. Verled. Tqd Holp^ BrederOf hulp^ hi} hiel^^
bl. 54 g. Deelw, Holpen. — Holpe^ holp ^ hnln, 1 d. 4if
86, 110, x42, i48, enz, ZamengelV. Holp^Jîrdae^ hnlpvaar*
dig, I d. 201, — Úolp-Jîrddig^ I d. 170. — Hoh-forUen^
jenj hulpverleenen , I d, i85. - Holp-^hânne^ de behalpza-
om hulp, I d. 200. — HoJper; Kamph. Hulper ^ S. -Ä.
bl. 596,
HOMPiEN, hompen, Rooten , I d. 21 5, II d. 66, oo. Vorl»
«Jil^i/'S ^«^'^- Homppe, I d. i43, i38. II' d. 88.
HONGKE, UOJNXK', honk, huis, bepaalde eu vaste verblgf-
ptaaUy een thuis, venamelplanits, I ä, 3o4, 9ii, Il d. 5i«-
£en ieevl«gt« fchDil plaats», veilig vcrblqf, befcherming , I d.
i5i« t43« i56» 197» 3i5. - ^ /io/ici6 troaije^ zich op cene
plaats Terzamelen , Tergtideren , 1 d. 327« - Honch troayen ,
grooten lost hebben (grondtekst) yerlangen hebben naar, ei*
gen], loepen naar ecne zekeM en veilige rchnil plaats « I d.
195* - Honch'^wengje , Taste woning, yciiig verblijf, woning,
hois, II d. 85. - In het kinderfpel, {ToC'-bortijen) is Honck
. de plaats,- (b« ▼• een maar, een boom,) die men moet heb-
ben bereikt, om niet getokt te worden door den genen, die
^ in 't midden Haat van de plaats, waar men aan wederzijde
JBonci heeft. Het is das ook wel eena de eindpaal ^ het «//2-
de f de termijn waar aan toe^ vooi*al in het baljlaan gebmike-
liÏk, b« T» de bét io lionch elaen^ De beteekenis van Honch
is derhalve, i*. JSen verblgfplaaia ^ een woning y een thuis.
En om dac oost^vrest, thuis best is, en men na eenig afw®*
aigheid naar sg^e woning honkert en verlangt, beteekent het
a^» verlangen^ luêtf trekj begeerte. En hiemit volgt 5® d&t
honch ^ veiligheid^ zekerheid, een veilig ^rblijj^ berging 9
aandnidü in de keure van Zeeland, van 't )aar 1356, te
vinden bij Mieris, Charterb. van Holland D. L bh 3o8f
en volgg» vindt men % LXXXVUI bl 5i5, in de NederK
vertaling deze itDorden: Als die grave in vuilande is*
Doch in de origineela Lati^fche Chora, $ LXXXVL leest
men daar voor bl« 507« Qaando comes est in unclaudia
én in eene Moot, beneden: in *t Land is. Dit laatste
is juist. In unclandis beteekent te unc^ te hunc^ te
honck ^ d. i. in het landj daar de graaf thuis hoort, (e we*
ten , binnen Bornesje en Heijdenjee , het eigen grondgebied ,
dat hij aU Graaf beftaurt. Men ziet er uit hoe veel gelnks
er is tasfchen dit unc en uncus^ dat met de aspiratie is
hunckf Jhtonek yHanckjVLUtus^ '^o^xof , waar mede alweder ia
velband Rean hanken of Hancken^ Hangen, binden, op-
binden. Waarvan de Verled; Tijd Hong^ geeft honger , hon-^
geren yhoncl*eren^'nn meest al Hunckeren Indien men er de
N uitneemt is het Haeck ^ Hcec^ viuculum, waarvan ons
ÏUthen^ onder anderen ook beteekenende verlangen, hun"
teren. Hingeljen Toor verlangen is algemeen bekend, enz,
ens. B9 Hooft, Bredero^ Huijs^ens tn anderen leest men
Dd 5
xi4 Ho.
na en clan , ver inm Honch^ wijt van Honcl ^dichi b^ Hancl^
enz. Vergal. Juniua in üank, of nu het verst- verw^derde
grondwoord is ha of Ao« (hoo^^ beQisfe de gocdganstige Le«
zcr, JJiie^ hij hauge» O. F. W. Uuinfen^ gehangeiu
UONDERT, honderd, I d. 29, 175, 176, 177, cna. Houn^
derty I d. 68. - Houndirt^ 11 d. 12. - Houundirfte^ lid.
i5. Bifdr. van Wasfenh. 1, 160, Hunderd. — HomUrt^
fega-in^Jiertigéi (i46) I d. 109. — Hondert^iredde (io3) I
d, 117. — Hondert-trytligjlej (i5o.) I d. ii3* — Hondert--
tutvfin ''lOOfOOo} II d, q5*
H*NË;, Haan. Zie Poe^ïióne. TVeer-hóne. TVaaige Gribb.
Hnnne j hiuvthonne^ bl. 28« 29 9 32 y enz.
IIOMGER, de honger, I d. 98. — Hongre^ I d. 199, lid. 91 ,
ii5. — Zamengeli; Uonger^héi^ hol van den honger , hon-
gerig, I d. 9, 110, i5i. üolbuijhie honger ^ Hooft N. H.
5oi, — Hongre'-nea , hongersnood , I d. 197. — Honger/hea ,
I d. \\2. -^Honger-nead ^ 1 d. 128, — Hongerjen^ hongeren,
honger hebben, verlangen, fnakken, Id.62| 220« VerH Tijd
en Deelw. Hong^re.
HOOP, Hoopej de hoop, ld. 24, 59» 4t, 43, enx. Zie Hoape.
Gen. Jloopa^ I d. 177. — Hoop^Him^ vaste hoop, vertroa-
wen, ' ^ TT ___• i_ t ir
i55 , 1
IIORNE, , .
jiiet Hoarn^ dat bij Alaerlant en anderen is Home corniz.
Horn-'inoei (ik meen Hom-moer) is het Booe^wijf^ of Goed^
vrouufy l^roedvroauf ^ oblletrix, Libb. jen A. Xsbr. bL 5,
en 6.
IlôSCK, hoscke, heusch, I d. 69, i25, i34, i36, i46, enz.
Zie HoascL—^ Zamengeli. Hóack-'mijld ^ heusch, mild, mild-
dadig, gunllig, Bijw. 1 d. i85, 25i.
IIOTTJEN, wellen, Rijpen, fcherpcn, ld. jo ^ i6g,
227, II d. 86. l^G finnen-hoitjen^ is bij Cats^ I d. 263,
a, 371 , b , Ac /innen wetten. Ik houd diï hottjen en wetten^
voor ecu en hetzelfde woord , maar van onderfcheiden dialect.
De ei^enl. beleekenis is heen en weder ftrgken; Jchokken*
Jioten Zoo Hot een wagen, de melk enz. Indien het goed
hot ^ dan gelukt iets wel. En in deze beleekenis gebruikt
Marnix hotten^ fol. loi verfo, ond, fol. 172 verfo, ond.
HOU! Een Tusschenwerps. Uil ie houden, I d. 60.
Ho. Hv. ii5
HOUT, ligDom, na. 11, 73. ZÎC ^oaÄ.
JIOUWE , (de Folk HoutPe) overvloed . I d. 96. Hooft N. H.
bL 5, Den vollen hou TÏnden. lïanman Si)reettv. 1 5o3,
Hij heejt daar den vollen tiou. Deze leidt het tan houdenut.
Hou , zegt hij , is houding ^ onderJiouding. Kiliaan f Houwe^
Houw , HauWy Hoy^ foenum , Iierba resecta in pabulum, In du
O. F. W. vindt men Hou , HofP , Hoa^e , Houwe voor aala.
En wat xou ons beletten hiervan de Folk houwe af te leiden ?
Men zegt immers nog dikmaals van een plaats , daar *t vohp
is. Daar ie *t Vollenhoife\ men homt daar in VoUenhwe^
Hier is echter keus voor den Lezer,
HODWER, Zie Keamer^houwer.
HOVIRD, Hovaardij, I d. 6i. Baardt^ bl. i4 en 46, tto"
vaeri* Bredero^ bL 720, Hovaardy J^an der Veen^ Zin-
neb. bL 83 , Hopaerdy. - Hovirdigheyt , hoovaai-dighcid • I
d, 5o. IVaêjenh. B^dr. I, i46, Howeerdigens. (VerccL ald,
de Hoot van H^aefenb. bL i53.) - Hooft ^ N. Ä bL [Sa,
Hoveeren^ boekeren^ en TVuipshegt, En zoo ook Ged«
2639 zqn Moeder en de min Tioveeren» - Hotfeering j Bredero
bl, 7^6, voor brasfe.rij y Jmulpaperij : O datje hier Seun«-
daegs waerty dan hebben wq iuicken hooveeringh^ enz. Ki'*
liaan f Hoven f HrMferen^ HoJ houden j Epulari. Doch onder
't Ichrqvcn merk ik, dat ik dit laatRe Hoveeren enz. ver-
keerd heb geplaatst: het behoort tot Hoafy Hof: men bren-
ge of denke net daar, - Hovlrd - Hovirdigheyt is niet, ge*
Ink Kiliaan wil, Hoogh^vaerdye ^ Hoogh^vaerdigheyty maar
jaooge-'waardy - Hoog-waerdigheid ^ Ironisch genomen. Dit
blqkt al aanlionds uit de t;, die bij ouJs was zoo veel als w.
Ware bet anders, het had de F moeten zijn: Hofird.
Kamph.. beeft het fchicr in de eerde beteckcuis, Paahn bl.
4o2, wat heeft de mensch, dat hem met regt hovaardigt^ d.
i. hoog veihift, van hooge waarde maakt.
HUWCUIL-TEIKIiN, haichcl-drken , bedekte hnichelarq , I d.
IÎ18. — H uiichle^hert ^ geveinsd hart, I d. 2o4, — Baarde
bl. 382, 383, Huychely. BL 11, Huychela^wija. Kamph.
Fsalnt. bL 29, Huyclieting. — Huichelen^ Huufchiljen Haat
gelijk met Gurc/ie/en, Guwc/üljen. Zie ald.
HUVVD, de huid, I d. 87, 5i, i58. Cilgnett, Bijdr. bL 18
en 24 1 . Häut. Junius^ Hide. Zie Hoed.
IIUWGJEN, heugen, gedenken; weder in gedachte brengen»
I d. i48. — My hutpf^hei^ mij hcagt, Id.ii, ia.-*- Buwg^
ianrl^ bqblijveiule dankbaarheid, du illo , qai gratiat et agVL
et habel, I d. 2ai. //;* vo--/r«/ïr , geheiiftCiiU , heriunering,
* I d. 116, 1^1, Il d. 70, 71 , 3o. ^ Ook de T^dgenooten
Î^ebruiktea het: Kampk. Pë. bl i65, ia Heuj^ttnë bladen
laeu. Ufiugenisp. "^oox HerinH'^riiig BreJero ^hL 4o8 Kamph^
Phabru bl'71. S. R, bl. iil Hooft ^ voor herinnering^^
ifftrmogent Ged, bl. 176. Zio GelwMfgnUfe. - Huwchlgds^
he%li|k , Hat mtm gaarne in sijn geheugen nerroept ; gedeok-
waardig, a<in;.cnaam , lieflijk , I d« i3i » i68. — Breaero h\.
409, en Hoo/t^ 'tecU bl 91 « en 178, Ueuglgl^ vrdiqk. —
h'^u<rUjckkeift^ Hooit ^ Grd. bl. 1S8, 226, voor vreugde ^
genoegen. — Het grondwoord is Hug^ Zie Behcef^en^ Hcetf^
U'n. Van daar Tegen heug en meag^ Hooft ^ GeéL hl» 5èg.
r^og in Frifsiand secr gebruikelijk.
HÜWN. HÜWNË, een Hond, I d. 82, 95, 98, loi, i43, IC
d. 72. fVaatze Gribb» bl. 4« 55^ Hoon^ MeeiT. honnen^
bl. 20« • Jumu» Hound. — Huwnz^hongrej de handsfaon-
5 er / een Ilerke honger , Ten Kate , een Tallche honger , U
• 91«
tlUWZ, een huis, I d. 5, 6, 10, 11 » 12» ens. Meerr. Huiv^
zen. Juniue^ Uoufe. - Bijdr. van fVaafenb» I, 161, i64,
Huis^ bl. 163» //ii« (zeker voor Huub.\\IL iSS^ iSSt 164»
Husfer:. MelU Stoie^ Huua en Hufe^ huye^ b. y, 981,
983, û85. — ' Huu^zjen, verhuizen; wonen, I d. 91, ao4.
Maardt bl. 208 , Daar huyat een rchalckjen in Uuyjen ea
Hooven, Iloofty /V. //• bl. 266, O. F, W. Hufen en Ho^
a^en , bl. 282 , 283 , 5o3. Gabbema , verh. v. Leewv^ bl. 88«
jtjegab. Hupx^ bl. 24i. — Zamengell. Hw4^z^bou»e ^ de op«»
bouw van het huis, I d. \%2. -^ Huwz^festjen^ en Btiwz'^
Jéstgjen^ huisvesten, vaste inwoning geven, I d« 109. Oeelw*
Huw^^Jestge y gehuisvest. Il d. i02. — Huwz^fiste^ huis«*
vesting, inwoning, vast verblijf, I d. i3o. — H uwz^JrouMfe ^
huisvrouw, II d, 72, yj. — Hutvz^gejinne y huisgezin, II d»
52. Inge/inde^ Mae riant y II Aant, 119. — HuuKCr-haden ^
huishouden, wonen, zijn verblijf ergens hebben, ld. 207.—
Hutvz^mariy huisman, ld, 1 , 64; fVasfenb. Bijdr. I, i5i,
i5*, Huisinofi. — Bijv. N.-VV. Huwz^manne (petear) Tijtel »
huismans gefprek. — Huü^z^rie^ huisraad | I d. 4, Zie PFei^
land, 'm Huizen^
oad fragmeDt, Taalden Dichct. verJcJipidenh LQ, i55. Ten
' Kate zegt U, 96« Hooneny eertijds voor gunJUg ^ijn^ nu
Toor ont^eeren. KiUaan , Hoonen » L gunnen ^ favere , foffragarL
' Zie ald. verder. Vox media.
jaUYMG, honig,! d. 75. PTaatze Gribb. bl 45, Aii/iy^.
Jumu8j Honie. ^» Zamengelt. Huynig^ioppe^waegê ^ Uo-
nigraat, I d. /S. — //^e^/2Zjf'-/eam, nonig-zeem, I d. 190. —
' Huynig-^Jwerme ^ hetzelfde, I d. 197,— Huynig-fwiet^ho^
•sig-zoet, I d. 3, 7, 309. — Huynig'-fwieiHy allerzoetst, II
d. 63« Zie oer^^huiynigjen^ Trog-'huynigjen.
BT, hn, I d. 3, 6| 7, 89 i4| \i ^ enz. Hia^ ^qq^. XIIL
Jwuuê f He.
J.
J* voot 7q, U, I d. 69.
JA, Ja, I d. 5, 4, 5, 40t enz. Jumuê Yea^ Yes.
E, zij, zoo wel in het één als meervoud, I d. 2, 4« 19, 14,
enz. fVaaize Gribi. ' bh 6. en verv. Jo, In de Bf^dr van
IVäêfenb. Ja, I, i4o, i46, i56, 157. 7^, I, i63. Jin.
I, i4o. — Jas Griet f I d. 52. Jas Jaem, I d. 56, 5o* fVaa-»
fenb. Bgdr. II, 10, ii« Onze Ouden zeiden So, Jbe,
4 AEN , (voor javen , gaven) geven ,Id. i,5,4,6,55,4o,
enz. -* Jean, I d. 938. Jasen^ I d. 26f beide om 't Bqou
' Vergel. Juniua in Git/^. In 't Afegab. leest men bl. 45 «/e-
fen, en /ij//, gave, bL 93. Zie Jejte.
JACHT, en JACHTE, de jagt, ld. 5i, 199, 9o4. Il d. 911.
— Kafene jachte, razende bejag, II d. loi. — Jachtgjen^
jagen, Venari, deelw.jachtge j I d. i59. — Jachten , voor
ergens naar streven, iets bejagen, Kamph. Pb. bl. 117, hq
raapt, hij fchraapt, hq woelt, hq jacht , hij tracht. JBoo/tp
A^. i7* bl« 187 , Jagtende naa 't vaststellen der dwingelandyer.
Jachten , voor , haasten . * Catê , 1 , 56i | b | Jagtig yoor haMr
|jj[i Dez. It 5^4^ a* Zie Weiland.
it9 Ja; '
lAMCKt JAMGKEv'goecIt Tchoon, hnpsch, I d. 97. JameÏi
fie^ II é. 4tjf ^ane Jamcifle/dde flaen,^ in de beste touw
' fllaany best opnemen, optime, interpretari. * /o jamct^ zoo
goed, zoo wel, Bqw. I o. 3« — zoo zeer, ira.5i ,86, 103. -•
xoo meniemaal, Il d. xi3. ^^ Jo heel jamct ^ zoo bcel zoér^
Bqw. II d. 101. — Jamck^oonjlecm i zeer wel behagen , II dL
' Si. Jamch om belcmre^ zeer orer bekommerd, lI d. 54.
X>e« to janwkerj des te beter, des te meer, Bijw. II d. ui.
Heel jamch ^ heel goed, zeer goed, II d. 43, io4. Hb
' jamckj hoe zeer, hoe raak, I d. 181, II d« io3* Jamch ^'a
jerrefckick^ wel te y reden ^ II d. gi. Vergel, fVaaJknb.
Jdiot.
JAM^ERE, jammer, ellende, I d. i35, i35, i8i, 180^ do^t
2q5% 210, n d« 78* — Jammerjinde^ jammcrlqck« lid. 90^
« «^ Zamengelh Jammer^ kieg ^ jammerklagt, l d. 170, igi» ^
Jammi* re^/ieal j jammertUat, I d. i6o. Kiäaan^ Jdnikr^
Jammer^ miferia, calamitas» Teutoniala^ Jamer^ in Crot.
Meliê Sloke^ II, 396, III, «ai?, Jam^r. Bndr.van Wa^^
fenb. I, 165, Jammer^ bl. iSg Jammerüjch. (de tegenw.
uiifpraak) ^oq// , Ged. bl. i32 ^JammerheyL CUgnett Ugdr»
bl. 379, Jammerhedej voor deernis, medeleden*
JAJNCK.J EN, Janken, treuren. Zie Gdl-^janckjem — tjofliuo^
janckjeriy lof-ziugen, loven, prijzen, i d. 209» — J^uèck^
jen f voor, haken, verlangen, ftreven, II d. 86, q4» ff^aat^
ze Gribb. bl. 81 , 't hert jancke mi) ney Wobbeltje. -o' Lrft-»
irog^janckjen^ zqn loflied verbeiTen door de luehc, I d. i^g.
— Hgmm*le^janckjen , zqn danklied ten hemel opzenden ^ 'J
d. 33i« JufiiiM, in Jamgle,
JAN-RAJEB IN SUN MAET, Jan-rap en zijn maai, I d, aio.
— Brederoy bl. 262. 3 17, 816. Van der Veen^ Gezaag. bL
41I9 gebruiken Jan rap en Jij n moet. Van Hoêjeli op Kir
Haan in Rappe ^ ticabies, leidt het af van rappe \ onze
Schrijver fchunt het af te leiden vau roepen y rooven. Zoo
zegt hq ook ld. 97 , Hij fpijUet roep in fc/iraep. Kxxmph.
Pe. bU 109 en ii4. Hij raapt lú) /chraapt.
JCK, ik, ego, I d. 1, 2, 3, 4, enz. JimUiSy I. — . Jcler^ ik
, er, II d. 52-
JE HET! Tusfchehw. vap eenïgen twijfel en vcrwonderiiy, I
d. 3. -- Je feynten! I d. 4, lu&lcheuw. van goedkeuring eu
r\ AV'oe 1 1 nri rk rr
/ • -»
- • " • , . ' , " * • . ■• .
7E, V. in cainenR. I d. 4, fci tanct^je. Elders Jo. Zie ald;
lEARMf JEAilME, hen, hun, zich, PerfooDL voorn. I 'd.
io5« 113, iiQf i43, 194, 199, 201, 2o4, 3o5« 211, enz«
• — Bqvoegl. Toorn. hnn, ^anne, haat, hare, faas, eoram^'
earum, I d. 89, 90, lig, i52, i64, 166, enz. — Jearrn
' Jabnef zich zdven, II d« 9?, fin. Bgdr. van Waèjenb. P
x409 i44, Jarm^ hcn. -^ J^rm^ 1« i54, zich, i5â, hun,
1569 ni«9 /e/T« hunne, hare, I, i55) lüus, enz. Jarre^ fu-
us, I, i4o, i44, i65. Zie Hér.
JEA.HN, garen, filum, I d. 100, II d. 49« Zie Bifn-^jearn^
Slr^ch^iearn y Tgz^jeam. Jimiuêf Yarn. Uuydecoper op
jtf. Slohey I, 977 1 OA geciteerd te hebben uit de Doctrinale
B. U. f. 26, d, Ander ilaf« feilt no rpere,'en fal fijn in zija
gere ; zegt : Toorlang en dikmaaU heb ik overdacht , wat hier
5 ere zij* Maar ik heb het nog niet gevonden. Die het na-
er zal willen onderzoeken, kan deze plaats vergelijken met
de volgende uit fVaJewein^ f. 34, b, Doch trac hi 't fwert
met tween ringen, en vaget fcone an finen ghere.^^ — Wat
liet eerfte woord betreft, dat beteekent daar, naar mgn in-
zien, begeerte^ waar over HraKs nader« Het tweede ghere^
uit fValewein^ beteekent gewaad^ Iked. Z0.0 leest men in
de O. P« W. bl. 338 , gara , {geer) de Qip van 't kleed op
bL 2o4« gharenif kleeoeren. Vergel. hiermede de Aanteek.
op Maan. 111« Aant. 22, 23, 24.
JEÄRN, gaarne, lubenter, II d. 5/ , 86, 98» 100, 107, ii4.
Jern leest men I d. 5, 11. fvaatze Öribbs bl. 12 Jfer/7,
Ibid. VS. 903, fo dat hi op hem quam met gere , d, 1. zege
Huijdec. met qver, met drtft. Maerh I, bl i, oud;, Bi C-
* ncn wille, bi finen ghere. Kamp/i. Pa. hl. 96, Hebt gij
een rechten geer. BI. 199, daar de geest maar geer toe
beeft. Bl. 5.^3, uw leer (is) mijn geer. In de Doctrinale
1.1. is dus: ïn fijn gere ^ uiets anders dan: in zijne begeerte^
onder de zaken die hij begeert. Geeren voor oegeeren le^t
men bij Bredero en anderen menigmalcn : gheerig voor be^
geerig^ bl. 740. VergeL Juniua^ in Yern^ Yerne^ cupere.
Zie Gearjtn^ gierig y Bffjearj^n. liet grondwoord van allêa
7%Qt
1b.
JEITE, pïfic, I d. 58, 90, io5, i65, 173, 179. II d. 4.7. -p
Je/t^mif.dj uit gunst gcrclionLen, I d. i8i. ilf, Sioie ^
Maprla/dôf eo anderen Gichte. Behoort tot Gijan.
3EFTJEN, en JEFTGJEN, zicli gedragen aan-, toeftemming
geven aan-, gehoor geven, gehoorzamen, ld. 119, i56L
JCCHTJEN, Bedrqr. ontdekken, openbaar - zigtbaar maken ,
I d. 317. Eig. iemand dwingen tot bekentenis zqner enTcl-
daden, Olt woord , in de O, F. W. gefpeid /4?e/i/a , ^cA/o;» ,
Jechten^ Jechtane ^ is aldaar zeer menigvuldig, en beteekent
er, als Bedr. W-W. tot bekentenis brengen; als on». W-W,
bekennen , erkennen , VergeU ald. BI. 25 , Noot. Het is dotf
Bedr. overtuigen ^ onz. bekennen^ toeftemmen\ Voorts zich
gedragen cuin^ gehoorzamen. Uier van Tindt men ald. voor^
beelden, b. y. bi. 113, xi4, Vcrgel. W. 5o, De FreCen
Jechten oen Magnuê Ker^ d. v de Friezen gedropen zich
aan do keure van Magnus. Men ziet dus dnidetqk, dat
dit met het vorige W-W. één en hetzelfde is. De Fcn CH.
zijn wisftlletters , b. t. E/ter 9 Ec/iter^ enz. «— Kiäaan^
Gichten, torquere, cxcmciare adbibere tormentnnu En dit
is de Active beteekenis. Gichlen^ fateri, confitere, agncsfce-
re. Oit is de Neutrale beteek. Vergel. Kiüaan ook in Jch^
ten i, Gichien^ fateri. In het AJegab. bh i2i, Jechta^ enz*
Met dit woord is yerrooedelijk verbonden Ghien^ loqui,
diccre, dat Clignett xúl de Brunsw. Rij mkronijk aanhaalt , in
de Aanieek. op tlaerlanty I, 33, waar voor men in de nic-«
gave van Gablerue vindt Je/ien^^ waar mede Jechen^ Jech^
ten overcenllemt. Maerkintj III, 267, ii5, Begie icj ff ere l
dine Godhcde, benedico te. Wij zouden het liever* verta-
len door Ik beken ^ belijd^ erken en eerbiedig uwe Godheid.
Zoo heeft men dan Ghien^ Je/ien^ Jechen en Jechten s B9
Kiliaan en laleren Ghichten ^ Be^gicht^ biegt, enz. B^ On-
7xn Dichter Jechteen Jejlen. Vergel. Uoeufft^ Fr. Spreekw.
bl. 202 & Register,
ELD, JELDE, ouderdom, leeftijd, aetas, ld. 6, 12, 25,
3^; 5"^. 5i, II d. 47, 48, 56, 64, 87, 89, 100, 106. Gen,
Jeldaj I d. 178. — Jelds-flijppe^^treaat ^ onderlleunende
Uoost des ouderdoms, I d. 182. Verg. Junius in Eald. A.
S. Eld^ ALL VergeL ook PVasfenb. Bijdr. II, S6. Oe Ou-
den zeiden oude voor ouderdom. Zie Cügnett Bqdr. hl 1^5 ,
iNoot. De / iu Jeld is ecne Liiera Prosthetica die men ook
• Tn de O. F. W. aantreft, in Jeldera^ oucTer, onderk. Zu
Aad^ Ad. A. S. Jeld. antiqua.^. Jeldo, aetas, fenectus.
JLLDJEN, Bediijv» ontbranden, doen branden; aanvuren , aaúii
aandiijven, aanzetten « ld. iS!), It d. 66« ontfigch in Jeldde
(Terled. T^d.) — onzijil. branden « I d. 36, £8, 12^, lld«.6i
Zie Oo/j'jeldjen De ooi fprong van dit woord ia ro^ nog onbekend
JELNE, Een el, elle, I d. 52. II d. 9.^. B^dr. van H^aa^
fenb^ I9 144, Jolne^ bet welk uit den Zuidhoek is. Junius^
. EIL Kiliaan, EUe, Eine , ulna. Vergel. fVaa/enb. II, 36.
JEMU! Tnsschenw. van verwondering, I d. 78. Bij Baarde bl
489 en bq BrederOj bl. 788 vindt men Jèmenyl en b^ Bre-
derOj bl, 16 en S74, Jemyl^ •/<»«ƒ Ichqnt dus bij onzen Dicb-
ter zatnengetrokken uit Jemeny ^ en het zelfde als Jezui
Maryl Zie Weiland.
JERRL» gier of aal van de Stallen, de wegloopende^roist of hét
mistwater (Zie Haarl. Courant van 22 ^'ov. 1808, bl. 2, kol,
b. boven) in NoordholK ier. — Zamengeft. Jerre^fea^ de
mistput, mistQoot, mistgroeve, l d. 94, II d* 101, alwaai
Ten Kate liet Fig« neemt en ovevzcidoovbe/meiiinff. ler/eci ^
I d. 25i. Tcgenw. zegt men Jarre^/ieal , Jarr^^dMe ^ enz.
JEUGD, JELGDE, de Jeugd , f d. 2, 12. 53, 55^ enz. lid.
78, 106. — Gen. Jeufrds y I d. 119, i48«
JEYEN, Jagen, veuari, I d. 72. — uiijngen, verdrijven, ver*
wijderen, abigere, fugare, aiiferre,. I d. 202« II d. 77, \\5 ^
116. - Verled, Tijd en Declw. Jegge ^ I d. 108. Zie Oon^
jegge^ PFey^jegge. Thans vervoegt men dus: Jeyen ^ ^^S?^ t
Jegge. Bq JVasfenh. Bqdr. I, i53 is het Deelw. Jaagen^
dat uit den Zuidhoek is. — Jcy ^ Jacht, draf. I d. 87.
JGf kant, zijde, hoek, rand, boord, I d, 6, i4, i5, 55, 57 ,
60, 'j5^ 94, enz. JggCy I d. 35, 59» 195. Tweede &raamv.
JgB^ I d. i45. Meerv. Jggen ^ kanten ,11 d. 97. Kilîaan^
iégh^ Egghe ^ i. Ect^ angulus. Egghe ^ Eek ^ angulus, ex-
tremitas, ora. In de O. F. W. ook Ig^ Jggc n Jgg^^* kant,
kanten, zelfs voor wederzijdfvhe partgen ^ bij Gabbema en
Martena* Ja voor wederzij dfche ^ twist ^ verjchil^ b^ Gcä-
bema. In de O. F. W. bl. 199, heeft men liet ook voor
een fcherpfnijdend oï puntig geweer. Zie Huydecoper^ Aan-
teek. op Stote lil, 284. Vergel. TVasfenb. Idiot. in Eg.--
Noch eg noch kant raken % Gabbema ia de Voorr, Baardt ,
Mf 9u Ud. Uu ük.
LpcUnJl. LI. 73, 't Rftccki geen canterty \ raeckt geen Eg-»
gen. ^ Zamengelt. Dobbe-^ig^ raad des grafo, I d. i5.
JICHTE, de Jicht ^ II d. 90, loó. 11 3. Fan itér V^een^ bU
194» en anderen, Gicht» Maerlant II, 0171 2&, JucJuig^
)iditig, II d. 358, 96, JudUech\ II d. ii3, éa , Judiieg.
KWaan^ Jechie^ i. iiichte^ artieularls morbus , anhritis, pa«
rn]ij(is, enz.
IJDKL, ij'lel, ledig; nlclis:, gering, I d. 43, 7i, 128, 2i8#
II d. 63« 89, enz« — IJd^.Uieyte^ ijHelkcid, Il d. io4, 107 ^
112. — IJdd-naetig ^ ijdelnielig, gering, II d. 92, 111, ijl6«
IJdel^naetis^fievte^ ijdelheid, nietigheid, II d. oS, ii4. -«
IJdel^pochjeni\ fnorkende, II d. 112. — UoIb tuylery^^
Hooft ^ Gsd. bL 175 IJdel^baernende j qdel^brandendcy vas-»
verleerde, Yercane, II d. 107.
1J13ER, ieder: elk een, II 'd. gl. O. F. W. u4yder^ aider.
1JKEL-SED« verzadigd van eikels^ (de apris) I d. 209. Ecle^
CUgnett^ L I. bl. 71, vs. 4. Betel ^ eikel, L. R. v» fVedde f
LI. 72 , Noot. KiL Eectel^ gl&ns.
IJKEN, eiken, van eike, I d. 5o. 74, Afsqab. bl, 107, Ede.
O. F. W, Ete, eik en eikenhout. Jurnua^ Ote. Marlena^
Ann^ 68, Gabbema^ Verh. van L. 77, Eect^ hout. Kidaan^
Eeckcy qucrcus. BrederOf bL 568. Eecken^houten.
IJN, in, 1 d. 1 , 2, 3, 4 , enz. In de Bijdr. van fVas/enö.
Jn en IJn. — IJnncj in de, 1 d. 1, 2 , 4, 5, 7 • enz. Za-
jnengeü. IJn-amjen ^ in*ademen, II d. 66. — IJn^hoele ^ in—
boedel, inkocl, 1 d. 224* — IJn-borst^ inborst, hart, ziel,
gemoed, I d, 23, 88, 9*), 106, ijo , i63, 211* 225. II d.
70, 81. ücnit. IJn^borsis^ I d, 171, 190, 1:q4. — ƒ•/«-
ôorsie^ I d. 216. II d. 48. — IJn-bbmmjen^ bloeïjen, ia
bloei ilaan , [ d. 85. — IJn-byldjen , inbeelden II d. 69.
Verl. Tijd IJn^bijldde ^ lid. 72, Deel w. IJn-bijldende ^ II d.
69« IJn-bijldinge ^ inbeelding, vurbeeldlog , II d. 64, 68,
71, 'j'/n 108. meerv, IJn-b ij (dingen ^ II d. 7K IJn^bijlde'
Itjcki inbeeJdbaar, verbeeld baar , II d. 64. — IJn-^bringen^
inbrengen, II d. 72. — IJn-bijnnen^ inbinden, bezwaren,
drukkon, verontrusten, II d. ói. Voor inhouden^ ajftand
van doen ^ Libben Jen A, Ysbrants bl. 98. Voor betetige->
len, Kamph. Ps, bl. 22. Het tfgengeftelde van aanbinden^
d. i. aanzeilen^ bij Hooft ^ Ged. 547. — IJn-dien^ indien,
ZOO, II d, 78, 107, — IJn-djiepy zeer diep, I d. 228% — ^
Uw. 335
IJnndolkn îifgTivcrciu Deelsr. IJn^doldj TL cf. 70., 8o# —
IJn^fiern^ IJn-jierne^ zeer-vïerig of vorig; opregt , harte«
liyk, ernfltg, ld. i25, i55« i59, i65, 1769 2o5, 221,
»29. II. 87. Kiiiaan^ In^vierigk^ candens. — IJn-'fiern-
heyt^ ernst, opregtheid , vterigbt'id, 1 d. 171, 3i4, II d. toi«
— JJn'^faJkn , invallen , II d. 69. — IJn^jlgminjen , in-vlie-
men, infoijden, II d. 108. --• tin-Jbnjen^ vonden, H reken ,
]ûten« T. K. middelen, II d, 99. Marlena^ Ann* bi« 69«
a, aUerliande nye infijndinghe. Gahhema^ Verh. van L. ol.
i3i, In-'fijndeÛa* — IJn-^gean^ ingaan, I d. 44, 121, i52,
164. Deciw. iJn^gien^ I d. 161. IJn-^ginzeny I d. j62,
IJngongy ingang, 1 d, 161. Il d. 87, 108, X09, ii5. IJn^
gongê*plpat/e /mQAn^s^'pÏMls 9 l d. 225.— IJn-^getvAn ^ inge-
wand, II d. 78, maar IJn^geuxind ^ I d, 3o, i52. Bifdr.
van iVaaTenb. I, 166 9 Jngwaand^ Af. StolCj II, 963, gfie-
wade. KiHaariy gheweyde^ ex la. — IJn-^goe^ zeer goed,
innig goed, I d. 2, 94, io5« 128, i3o, 160, 181. Uier toe
behoort ook IJn^fijn^wol^ het innig vind^wel^ falos maxi*
ma, 1 d« 221. Ziü Kiliaan en J^eiland^ m //?. — /y/i-
gloaren^ ingloren, met luister en praal intreden, I d« 235^
226. — IJn* /laden ^ inhouden, 1 d. 108, II d. 74. ƒ/«•
had en IJn^Iiäde^ de inhoud, II d. 46, 67. - iJn^heyenj
Deelw. IJn-'lieydy ingehcid, ingeftampt, I d, 196. — ////•
hildjen^ Deelw. JJn^hilde^ ingehuldigd, I d. 121. — IJn^
helljen^ inhalen, H d. 85. — IJn^jaen^ ingeven, I d 137,
m^ IJnjen^ innen, invorderen, ontvangen, 1 d. 200.«-
IJn^jieUeny ingieten, I d. 52, 162. — ÏJn-heeren^ inkeeren ,
in-Oaan« (een pad) I d. iSi. — IJn-ljeave^ innig lieve, I d.
3» — ///z-/i^fl^«/?^Ä, inleiding, I d. 160. — IJn^mit^t^ inza-
melt, d.i. bekomt, verkrijgt « wordt deelachtig: Van *t W-W.
Un^miecn , eig. van gras dat afgemaaid , eu tot hooi ge-
droogd, wordt ingezameld, en in de fcburen getaseht, I d,
224. Zie Mjeani miede. — IJnneriîJck^ innerl^k, inwendig,.
harteliik, I d. 192, II d. 48, 65. — IJnnig^ innig, harte-
lijk, II d. 48. Bijw, I d. i53, - IJnniinmen^ innemen, I d,
80, occapare* Deelw. IJn^mmd^ ingenomen, bekoord, II,
64, 75^ — IJn^plantjen y inplanten, inprenrcn, I d, 79, —
Jln-prinijen^ inprenten, infchirpcn, Il d. 6"), 91. Dtelw.
J/n-^printey II d. 67. - IJn-^fkt ^ inzeiiing, gebod, l d.
Ut. IJv. IIz. Jr. nS
Ctigneii^ Bijdr, bl. j5f Noot. Zie ook wat wij bij
fezegd hebben.
'LliCKK, etlnke, ettel^ke, rommige, eenige, Tit. ▼• ^t I d
ÜVIG, IJVIGK, eeawïg, I d. i, Sg, 4o, 4i , 43, 45, 45f
enz. IJvigUjcise ^ eeuwiglijk, Il d. ii2. -*- IJvigheijtj een-*
wisheid, ld. 98, xo3, i39, i4i, enz. Ia de Bgdr. van
TVaêJenb. I, 161^ eewvijge. Ibid. bl. i43 « geuwigheit. — •
Zamengetl* gvig-doere , eeuwig daorzaambeid , I d. i45. — «
IJvig^doerjende ^ eeuwig-durende , II d. 110.^^ JJvig^fwie te ^
eeuwig-zoete, I d. io6. — IJvig-fijclere ^ eeuwig-zekere ,
I d. ii4.
JJZ, het jjs, I d. 45. Juniuê^ Ice^ Ife.-^ IJz^ldd% qs-koud^
I d. 25, 1^4, 233. — IJz^teyer^ ^sdooifer; (Epitheton fo-
lis ) I d. 56.
HEFFER, Jongvrouw, Jufvrouw, ld. 87, II d. 47, 48, 56»
67, 65. — Jieffre^puwch ^ het puik der Jongvrouwen, I d«
87. H-D. Jungfer^ Jungfrau. Büderdgk^ Taai en Dichtk.
Verfch.II, i46, houdt Joffrouw verbasterd voor Hojvrouw ^
IVeiimd Juffhr voor JongtfrouM^. Wegens dit F^r of Ver
Zie men Hugdecoper op Slote ^ en CUgnett^ Bgdr. bl. 297.
JIER, het jaar I d. 4, 5, 61, 66« 264, 207. Geuit. Jiera.
Meerv. meest Jieren; doch Jierren^ I d. 3, II d. 56* Ia
de Bgdr. van ff^aafenb. I, 160, Jier ^ collect. voor jaren;
I, i55 Jirran$ T, 162 Jerren. — Zamengeft. Jier-^gongy jaar-.
;eti], faizoen, ld. 66, 108, XQ3. Jier^^mercte y jaarmarkt ,
\ d. 53. Il d. 95.
JIEMME, g^iieden, ulieden, I d. 1, 43, 44, i56, iS/, 176.1!
d. 56, enz. Zie fVaafenb* IdioL Jimme^ vos, ook voor
Uwiieder, vester. In de O. F. W. Jemma^ Jemna^ Jenna.
In de Bgdn van IVaafenb* Jemme en Jinune.
JIETl^E, nog, nog eens, buitendien, I d. 3, 3, 7r 11, 13,
J30, 35 f enz« Nochtans ^ echter ^ II d. io5, r. 13 van ond.
116, reg 3 van bov. — Jiette reg'ê^ nog eens, II d. 6o,
Bgdr. van Waafenb. Jette en Jitte. Juniua^ Yei» O. F«
W. Jeta^ Jethy A. S. G^i, Gii. Gabbema^ Etha, Etta,
Jtta^ Jüata.
JIETTEIf, gieten, I d. 166, 168. Jiet-uwnen^ gietovens, I
d, i8/>, d, u ovens ter imelting van metalen, om er beelden^
Uokken p kanoaneo | enz. vao ^® &^^9^ i ^^ ^^^^ Seftooktc CTfnn
r
Jr. In, 22f
Stoie , VI y 869 , JegeTi'Woerden , zïe Huydecoper. — '/ 7i/7*
ivirddige^ bet tegenwoordige, II d. 11^. — Jin^wirddLgheyt ^
tegenwoordigheid, I d. 42. Il d, 66, ^7% 71.
JINGE {dy) die gene, II d. 45, 86, Ö7 , 89. *t Jinge, het
gene, I d« i4, 55, 4o, 4i , enz. Dear jinger^ der gen«« II
d. 99 , 111. Onze Ouden zeiden de gone* Bilderdgk ^ 'I'aal
en Dichtk« Verfch III, 29 en 98, leidt het af \an gome or
gumoj mensch, man, Vcrgel. ook Ciignelif Bijdr^ bh 18 ^
Noot. O, F, W.^ dy jeen , enz.
JIMSEN*, ginder, ginds, I d. 2, 69. — Jms in weer^ ginds ea
weder, her- en derwaarts. II d. ';5. Juniua^ Youd.
JISTER, gister, gisteren, I d. i25, U d. 49. Juniue^ Yes* .
ierday. TVaBjehb. Idiot, gaster.
ILLINDE, Ellende, I d. 42, 45, 44, i47 II d. 5i, 67, 71,
enz. Zie BMerdgk^ Taal en Dicfaik. Verfch. III, 106. —
J/&/id!i^ ,. Ellendig , I d. 4i , 45 , 97, 98, enz. — Jllindiger^
' II d. io6* — JlUndigfte^ II d. 74. — jlhndigheyle ^ II d. 90,
108.
IM, hem, I d. 8, 4i , 87, 171, Il d. 46, 87, 88. Zie Him.
IMMEN, iemand, I d. 62, 55, 04, 99, 112. Genit. Jmmeiu^
I d. 200. Bgdr. van Waëfeno. JËmmen^ I, 157.
ia ^ en, et; een, (articulas.) ld. 1, 2, 5, enz. Zie En. — .
Jnncj en de, I o, 4 1» Jn voor een ook Brederó bh 84 ,
120, enz.
INCKEL, IKCKELE, enkel, eenvoudig, opregt, zniver, I d,
17, 28, 102, io5, 111, i48, i58, 194, 195. II d. 55^ 64,
67, 87, io5. Kiliaan^ Enctel^ melias Eenckel^ alwaar
het door fimplex, rimplus, merus, wordt vertaald. — Com-
par. Indeler^ eenvoadiger, zuiverder, onvermengder , II d,
gi. — Jnchlijche^ B^w« eeniglifk ; alleeu , Hechts , II d. 45 , 1 lo.
Broer Cornetia^ I, 208, Jnckelijckj II d. 5oi. Jnkeiyk.
' Doch als Bijvoegl. N-W. Dezelfde, II, 268, Jnckelhke gram-
fchap. II. 527, Enckelgcke hooshei^U Marnix, R-d. foL 98 ,
io4 verib, 109 verfo, 112, vetü ^ Enckelick ^ Bqw. Hooft ^
N. H. bl. 100, 5o5, 565, Enklij k. Dezelfde d. t. p. hl. 576
Enkeluisf^ een particulier. — Inckelheyte ^ opregtheid , een-
voudigheid, II d. 100, Ten Kate ziziverheid. — Zamengelt.
Jnckelhertig'goln opregt-gulhartig , I d. 212.
IKG£L> een Engel, I d. 77 , 95, 108, xi5, 119) x36, x3S,
sa8 Ik. Jo
i46, eos. Ing^U • I d. 199 9 903. Maerhni ook Infkn^ t
5, 10 9 II, 5i 9 6^9 enz. — ZamcngeR. •/ Ingie^iangjen^ de
Engelen-zang, 1 d« 45. — Ingh^tongen^ Engelen^ toncen^ I
d. i38. — Ligel^fa^iete ^ Engel-zoete, I d. 4. — Verklemw.
Jn^e/le^ een Engclijc, I d. 27, my/i gouden Ingelie, d. u
mijn tcederbemind meisje.
INROAlRE (onder) onder elkander, II d. iii. Onder in oar^
Il d. 99. Zie ElcJt.
INT, een ent, furcalos, meerv. Ineen ^ I d. loo. Tmutonieia^
Inien , furcnla* Inljlock , of intlayde , farenlus. Kiüaan , En^^
ie^ Inie^ infitam, farcolas. Inten voor Enten ook CdU^
I, 2.Tf , b. 583« a, 433, a*
INTER-TIJD, immer, ooit, II d. 109. Zie Ninier.
JO, of. MIS JO MEËRj mio of meer, IId.67. Staat den^
keiijk Toor JoJl — Meer noch min^ Kiäaan^ plus mimu^
circitcr. Hooft Ged.^ 1 15 , Min nocht meer.
JO, u, I d. 1 , i4, enz, bijna op elke bladz^. " ZVttfoiu#te^
Ju^ u^ uch^ vos. O. F. VV. Jo en Joe ^ vos, to, Jo ataat
aldaar ook roor uw^ taos, veaier, maar meerouleii Tindt moa
Juwe. fVaêfenb. luiot. Johiq^ tu. Baardt% bl, 189 , 3069
333. Ju, Procnreor, Ju Requestrant, Ju Lap, Ju Leur,
Dezelfde gebruikt ook Ju voor taut, b. ▼• bl. 178, 3189,
938. — Jón^ uw. Bezitt. voornaamw. I d« 5, 4« 31« 4o,
enz. Ook fVaaize Gribb. bl. i5 Bredero gebruikt Jqu
voor uw 9 tnuj. Dezelfde bl. 186 Jouweni wegen. Bl. Soo»
tot Jouwent. Doch Jou ook voor u , tibi , te. In de Bgdr.
vanfVaafenb. I, i43 , Jy voor Gg en Jys voor mr, taoc»
Bi. i53, Jyê en Jïm voor tuu5. — Nog beden legt men in
Friesland s Heste it wol sjoeu. Ju! waarvoor ik in een oude
famenspraak ook vind Jeu! -^ ^unius in Jour.
JOBBE, een jong, onervaren mensch, melkmuil, I d, 2, JC/«
liaan: iobbe^ infulfus ignarus, obtusos homo. Cate^ I, a45,
h en 34g, c, Een jubben. Broer Cornelisl^ 136. Ba wat
slechter Joppens zijn dat? Onze Dichter fchqnt gelezen te
hebben f^an der Veen^ Ged. bl. 235.
01 o waer is mijn jenght, wat was ik een Kabouter
In mijne groenigheyt: ick fnobbelde foo louter ^
lek kuste ujt den aem, enz.
JOCK., een juk, jugum, I d. 159. II d« 69. Junius Yole^
Teutonista: JucJke^ jugum. Kiliaan^ Joeif Jochp iogh^ ju«
^m. Vergcl. Ypey^ Gefc/i. der N. T. bl. 10a. Tm Oni^
iuH>ctne»
JOCKTMË, jcuktö, I d. 48, lid. 88. Juniuê^ Youl. Teu^
ton. Joecke^ pruritus. Maerh II 79, 59 ^ Joocle.- UoK^ft
Ged. bl. 11 , Jeuhering van min.
JOE, heden, 1 d. 12. Meeroialen Joed^ I d« 10, 54 9 ^31 >
i38« 311) 328. II d. 63, 87. Zamengeli. Joe^deya^ II d.
62, 100. — Joe-moarne ^ II d. 4*i. Z«i66. fen A* Yébr. bl.
49. Hiertoe behoort misfchieQ By djoe ; dat evenwel door
Wen Broehe Hoetflra Nuttigh. van de TaaUs. bl. 17, an-
ders wordt afgeleid, en vertaald Bi/ menigte j bg den hoop f
troepswij ze.
JOE, gaf, I d. 3o, 4i , 67, 89, 117, 119, i48, i63, i65f
x86, 188, Il d. 48. Joe-'Tne^ gaf men, 1 d. 55, 117« Meu
vindt ook Joeg ^ I d. 55» II d. 69. ff^aaize Grihb. bl. 3o
Joegh. Zie Bejoeg. — Joene^ gaven, I d. 6, 169 35. VerL
Tqd van Jaen.
3OFT9 of, I d. 10.—^ Joflfchien^ ofTchoon, I d. 8« aZv.
Vergel. Ypey^ Taalk^ AannuhX. 60-62, die den oorfprong
zoekt in geven j giban^ g'f'^'^j Jouwen. Bqna den zelfden
gang saat ^iMer^^'i( Taal en Dichtk. Verrcheid. III, 62» Ea
Hoeujt Fr. Spreekw. bl. 65 en Register.
JONCKER, Jonker, Jonkheer, II d. 56, 67. M. Stohe^ V,
479. Jongher en Jonger.
JONG, JONGE, Jong, I d. 2, 5, 54, 55, 80, 82, enz. Jon^
ge Ijeuy jonge lieden, d. i. Jongelingen « II d. 87. — Jonge ^
een jonge, pucr, I d« i. — Jong, een Jong, pnllus, catums ,
ld. 121. iie léieuwe-^jong. — Jong-feynt, Jongman, II d,
77, '— Jongheyte, Jonkheia, II d. 89. VergeL Juniua , ia
xoung. — In de B^dr. van fVasJenbergh I, i54. Jonge.
' — Jongjen, voor kinderen krqgen, Libb. Jen A. Yêbr. bU
4o. Elders voor Jongen hrqgen 9 of werpen.
JOTTJEN9 Jotten, botten, hotren, (met den wagen) I d. 4.
Verled. t^d Jotte. In Friesland is ook nog bekend Jotackjen ,
dat hetzelfde is met Hoefeboafen en Hotfen; Ja zelfs Aoa^
/e/2, in Holland, b. v. roajen en rif den.
JOU! Jou! Tusfchenw. van verwondering. I d. 2« Marni»^
H. B. fol« 1379 verfo j^JouwI Papae, hetwelk zoo vele ia
Lat^a bedojt ^ als bij ons eenen grooten Jowv ; Want bet i«
^o Jo. Ju. Jz. Ka.
een woordeken Tan grooter Terwonderioglie ,** ene. Broer
CorneÜBf bl. 104, Jou^ Jou^ hq kan fijn lesfe nieU f^an
der Veen^ \A. 4i7> o jou^ dat weet ik wel KMiaan \ Jouuf^
Jo, luterj. Jubilantis et irrïdentis. Dezelfde^ Joutu^ Jabi*
latos, clamor rusticomnu V. h, jouuren ^ uitjouH^enm
JOUW iick) ik geef, I d. 34, Sg, 69, ga, 129. II d. 5o.
Van JoufPen^ hetselfde als Jaen. Y Jane^ gq geeft; Jouu^i^
ceefi het gewonnen, geeft het op, I d« 87« Hoofi XJed.
bl. 360, It g^^J^^i manus do victas. — ZamengeR. Jouu^-'
Jêeerj de gever, beweldadiger, I d. 8g. — JouH^'^haz'^ini'm
mendr'jaen , gecfloot*nemend-gcven , nemend geven zonder
geven, 1 d. 26. — Jouw-nimmen^ geef-nemen, geven en
tegelijk nemen, I d. 36. — Jouwer^ een gevev, I d. 54»
Zie verder de Inleiding, Hoeufftj Fr. Sprcekw. bL 65.
JOUWER, haver, I d. 9. o joutp^/en groat ^ o baveren gart!
I d. 4. Gen uilroep van verwonderend beklag;
IR, voor i>, II d. 48, lOj, 112, ïi4,
IT, het, I d. 1, 3« 12 enz. II d. 45, 46, en<; Junius^ li^
id , istud. Zie JEi» In de Btjdr» van TVoéfenb. 1 , \S\ ^
enz. leest men ook Het.
JUWNE, gegeven, I d. 93, 107, ii5, 127, i58, enz, Wami^
ze Gribb. bl. 69, Joon^ Bgdr. van fVaaJenb. L i54, Joud^
Deelw. van Jouwen» — Jonnen ^ gonnen^ onnen» z^n aanver*
wanie W-W. Vergel Hii^'decoper op Stoke ^ 111^ Sog-Sii,
en Cägnett^ Bij dr. bl. 324. Zie Jaen^
JUWNE, JUWN, avond, I d, 7, 10, 11, i5, 22, 54^ enz.
Juwn8j des avonds, I d. 4, 8, 54, i23, 219. II d. 116,
— Jutvn^bede^ avond-gebtd, I d. 11 5. — Juwn-'flierre^
avondlier, I d. 48. — Jên^tijdj Libb. Jen ^. ITaor. bl. 4.
3UWCHJEN, Juichen, I d. 171, 2i5. — Juwch^ een gejuich,
I d. 169* Hetzelfde fchier als guwchjen^ zie ald»
JZ, is, est. I d. 1 , 2, 3 euz. Men vindt ook /^: als mede
'ä en •* bij afkorting, voor Iz of Ja, — /cze, is de , I dé
172. — icse, is ze, is zij, II d. 48» Zie lot bin^
K.
KACKEN, kakken, cacare, I d. 67. '"
KâÜ, KâDE, koud, frigidus, I d. 5, 10, i4, 22, So, 64,
* Ka. 2J1
• ent. Kader y koïicler, II cl. 65. Vergel. Junius in ChilL
Cold, Cooh Zie Kiel'hdd.
KAEM9 kwam, I d. 5, 23. lid* ';5^ 78, 79. PFaatse Gribb.
bl. 3 9 enz. Kaam. Maerlantj III, 17, cam, camen^ enz«
O. F, W. cflem, cameni coem^ coemen. Vergel. H^anfenb.
Jdiot. Klim. Zie Koam.
KAEPE, een kap, monniks-kap , I d. 35, 80, Waatze Gribb.
bL 58, len wqfs Kape. Kaep^momme^ een die met een kap
voor het gezigt vermomd, en bedekt is, I d. 37. In Fries»
bind is i),og een zoodanig fpel , waarin één met den blind-
doek voor oogen , anderen moet vatten : en dit noemt men
Knperman fpekn, — IJn jromheyts haepe oer-^mommé , met
den kap der vroomheid vermomd, I d. 6i.— - Kapproene een
kaproen^, hooiddeklel , II d. 99. — Cäpruyn^ Marnix^ R.B.
foi. io5, i36. verfo. Caproen^ Brederoy bl.70i. Dit laatste
w.is in Noordholland nog gebruikel^k. Junius Cap. Kiaaan^
Kap ^ Kappe , capitianu Kapruyn , cucallns , capitinm.
KA^ERDJEIi, kaarden, krabben, kraauwen , kronwen ; kittelen ,
faeelcn, I d, 7, 11. II d. 88, o3. Verled. Tijd Kaerdde.
— DeajaC-laerdjen^ uit liefde itreelen, I d. 43. Juniua in
Carde. Schijnt met Keereriy verrere, in verbindtenis te
liaan.
KAMPJCN» kampen. II d, 55, qp lampjen jaen^ kamp ge-
ven , gewonnen geven.
K ANC KR E, de kanker. Zie Trog^lancherjen.
KâNT, kant^ kantwerk, fpelde-* of naaldewerk, I d. 5o. Zie
fVaéfenb. Bijdr. II, i4. Heemskerk ^ Ä ji, bl. 176, Spel^
dewerhs kanten. Starter ^ bL 90, b. Kanckjes, Baardt,
bl. 365, *t lï al bepeerlt, bekant ^ bellickt.
KSr^', kant, zijde, oord, plaats, I d. 42. II d« 95, 101,
Bij dr. van fVasJenb. I, i53. Kaant. Kant jen ^ kanten, kee-
ren , wenden, I d, 79. — aankanten, zich verzetten tegen ^
II d. 6g, 103,
KI^'HEN, konten, kallen, fpreken, praten, ld. 34, 36, ^o^
4i, 60^, 79, 94, enz. Verled, Tijd Katte ^ deelw, ook Kat--
Ie. — Aa/, taal, fpraak, gefprek , kout. I d. 108, 1/Ï2,
200. Genit. Kdts^l d. 193. — Kâlery^ koaterq, gefprek,
T^teh — Kdt'-uwttjen^ uitTpreken, II d. io4. Hier mede
Raat eene menigte woorden in verbindtenis , b. v. callen of
1 11 11 1 - • •1.-1:^1. 17__ !• f ƒ* - —
Fricsch KaaUien^ door verzachtingen lamentrtkktng Kdtjen.
Met de o is het KoUnn*^ eu dat is ons Kouteit. Ia de O.
F, W. leest men Kedcz^ ;3 perf. ket) en quaen (3 pers aiie/)
A* S. Cgt/mn. Verg. Juniua^ in Cuth. Bq Gabbema^ Verlu
van Leeuw. bU 38» leest men Keyene voor KeOene^ waar-
Tan ons Keyeren^ Kuyrren^ ladere, jocari, fabulari. Hooft
N. H. 5o3. Ged. S57. VcrgeJ. JK/ÛVui/i en fVeUand. Ook
ons Quiten^ (hwyten.) JVuten^ in cfo/i^ wyten of n^ten.
Juniua in Chatt^ A* S. Kwedan y Cwaelhan. V. d. Quei^
ten f Queiteren» Verg. Klliaan. Van Kweden komt bet
Toortd. Kwedelen^ bq zamentrekLing Kwelen» Zie Yp^y^
Gefdu der N' T. bl. 180. Huydecoper op Sioke^ VI, 4gg^
Sieenwintel Of MaerL 11« bl. i44, volg. Ook het Griekscfie
K«»Aéry is er mede verbonden, want Kdijen beteekent niec
alleen /preien , kouten , maar ook roepen» VergeL Hoeufft
Fn.Spr.bl. 174, volgg.
KAUVVELJENy kavelen, keuvelen. Zie W irdden^hiuwé^^n ^
rcdekavelen. Eig. woorden kaauwen. Van Kaauwen (laven)
komt kavelen y gelijk van Keven p Keuven ^ Kevel p Keui^el^
Keuvelen.
KEABELy een kabel, kabeltouw, I d. 77, Si. Junius^ caik.
Staat in verbindteuis met bet Griekfcne fJifMK^t. De Lip-
letters M en B worden vaak verwisfeld.
KEÂ.L, een kalf 1 Sneld, bl. XXXII. I d. 72. Meerv. Keal'
len. iVaatze Gribb. bl. 56, Kasl; gewone oude fpelL KaeL
In de Burterij y bl. 7^ leest men, uit hoofde van de uic-
fpraak , kjellen. A. S. cealj. Vergel. Jüniue in Ca^. — - Za^
met een os fou kalven. Vcrgel. Ypey^ Gejch. der Iv. 2\
bl. 517. Hoeuft^ bl. i5i , i52.
KEAL, KEALE, kaal, kale. — Zamengell. Keal^Jincle ^ kale
vink, een bekend fcUeidwoord , I d. 52. fVaêfenb. Bqdr.
II, 53. Ca/«, I, 5i2, a. Fop was een kale vinck. Van der
Veen bl. ii3 , Die voormaels was een paeuw ^ is nu een kaJé
vink. Bl. i5>. Al gaan fij ruygh , 't zijn kak vinken.
KEAMEK, KEAMERE, een kamer, I d. 6. II d. 65, 68,71,
75, 95, io\ Verkleinw. Keamerke ^ zie EJter^keamerte.
IVaaize Gribb. bl. 65, Kamer. Bijdr van Waêfentu I,
Kb. a35
i59y .160 f Kêemer. ^«- Hei ZamengeR. geamer^houtper^ ld»
g. Wordt door Kïliaan yoortreffelqk toegelicht. \^ hem
Tïndt men Kamer^houder ^ Fris. i. Roode^roede y latruuca-
lator, en op 't woord Roêde^ Jtoode" roede ^ qaaesiior,
quaestor, latrancolator , praetor rerom capitalium, jadex re-
ram crimÏDalium, qai robram TÏrgam gerere solet, et san»
gnineam cnicntamqne poenam mïnatur. Üeze yerklaring past
volkomen op deze plaats, en is dunkt mij, de eeuigste red-»
diog , om 't woorci Keamer''hoiuper hier wel te verstaan»
Keamer Aoutper is dus de refter, die naar het gedrag der
aangeklaagden onderzoek doet, en dit gedaan hebbende, straf
Tordert. Komste (vraagt Sjolie) dear^ mfn heämer''hou,'^
u^r?. komt gij daar aan, als mijn regter en vonnisser? waar-
Toor ik mij moet yerdedigen ? zult gij het regt over mij n^t-
spreken 7 mij vonnissen en yeroordeelen ? ge]^ de regter met
de roode roede ? Ëlk ziet , dal men , in dit geval , niet moet
hechten op het geslacht: dat komt hier mm te pas; en wordt,
daar het al onder het 00^ moest worden gehouden, soms
zelfs veronachtzaamd. TjQO zegt b. v. ouze Dichter, II d.
88 , De zeden , in goc nolck paed^Ueder , voor liedster. II
d* 8o. De S>ted forwondret hinij voor her. En zoo, op
zeer vele plaatsen. Zoo leest men in de Burherg ^ bl. 29,
washer voor waschvronw, wascbstcr. Eeoe vrouw zal in
Friesland nog heden, even als een man, van iets daar z^
veel van houdt, zeggen: dear f en. ben ih in Ijeafliahher^
En dat hier houwer de Stedelóke spelling is, en niet de
LandfricsQhe , duidt eenvoudig mets meer aan, dan dat de
Dichter hier gemeend heeft, die vrijheid te mogen gebrui-
ken, om dat vermoedelijk he^ woord bij dts Land friezen on-
bekend was. Met de Stedelijke uitdrukking nam hq wel eena
meer de Stedcliike spelling^ over. Met regt zou iemand kun-
nen twgffelen, of deze en gene woorden wel echt-friesche
zijn , b. V. Fortjietiel'boetjen , Forloarne , Bokpirchjen , wird^
den-'hauu^eljen , dewnlle , en onderscheidene woorden met ge
vooraan. Ik meen hier mede genoeg gezegd te hebben, ter
opheldering van dit woord. Vcrgel intusfchen H^asjenbergh ^
Verband. oVer de ei^enn. d^r Fr., bl 90. In de volgende
verfen verdedigt ^ich SioUe ook voor zijnen Regter, zoo
|0ed hij kan;
93i Kb«
d*FIijnrer rêste, jöawtines* )oawer« ene»
Als wiMe li'rj zei;gttn : evea als de paarden na lang ploegen,
of trekken van den wagen « rust en baver behoeyen • soo ook
ik een boierhaui. na een poos niet den mars-kraam Ce
hebben geloopen» onder het niimsten, ens. Uoeuffï^ bL
12>.
KE\P« eene koop, emtio, I d. 3» ^t Im leap^ 66. fFhaitB
Gnbb. 7^9 kaepUt. Dit zeide men b^ verdragen* b^ koop
en veikoop, bawelijks-vereeniging, ens« aHes oyerdrwt^;; y.
d« bq If^aa/ze Gribbs hl. 83. Jet mache de keep air fari
l'lipr. d. L ik raakte met niqn meisje klaar, kreeg bet ïa-
woord. — Ktapjen^ koopen, J d» 66. II. d. gS» Verled.
Tijd Keappe^ I d. 173. O* F. W. di kaep^ en Kape^
koop; Kapaden^ kocYiten. lÈliGahbema verh. fan Leeaw»
Kapen ^ Aäpjen^ Keepman^ Kaepman^ Kaepljoed» Met de
C vindt men bel in de O. F« W. ook dikvi^ls, dicaep^ ca«
pe: capia^ capeden ^ capedj caepfyoede^ caepland, In de
lirjdr. van k'k asp'nbergh I, 160» Verled, Tqd Kepede. —
Zaniengell. Keapfaerdye^ koopvaardy, I d« 76 — Keappea^
f chip ^ koopmanrchap, I d* 65, 66« 78* li d. 56. taaer"
lautj I9 20 i 20 y comanscepe ^ Ij ^6 ^ Sg f comenecepe z I, iGÏ,
1 1 , comanscap. Marnix R. B. f ol. 34o « 343 verso , a44
verso , cotnenscap. Bredero^ bl. 747 lamenscap. Hooft
iV. //• bL 9!), koomanjl'hap. Baardt bh 316, Kopen/chap.
VergeL Juniua in ceapman en cheapen.
KEAR1G« kaïig, I d. 53» ji. S. Cearigf soIUcitns* Juniue
in charie»
KëATë, een koot) schalm, schakel , (eens ketens.) Zie hetting^
leafe,
KëATJEN, koten; met kolen fpelen; lïchtmisreny los leven ,
I d. 12. 7. ie Francq van Berhlwy ^ Nat. Hist. van ^t Rundv*
I st« bl. ii4« verklaart het fpreekwoord: Het ie beter voor^
geloot dan nageloot, op die iv^ze, dat het «on rien op
een* Jongman, die in rijper jaren tot de losbandigheid der
eerste jeugd wederkeeru Zie ald. verder. Vergel. CatSy I,
190, 257, a.
KEA.TSJEN, kaatsen, bal slaan, I d. 52, 53. Kiliaan, Kaet^
J^^fi^ hetjen^ fcciari piiam, ludere pila palmaria. Teutoru
Catzen^ mit^den 6a/.,pilare, aiipare. — /% d. Veen^ Overz.
Ü£z, bl. 415) Houd op en Ketêt niet meer, ghjj valt te
•p^
flecht in ^t r|>eiileii. Bl. 4i4 , wat Keffer fyde gîiy 7 gh' en
kont geen ballen keeren. Verhel Juniuê in caste en catche^
waaruit men zîet« dat het verbonden is met ketsen^ kitsen^
i^t/en^ klanknabootfende woorden,, en die onderrcheidene
beieekeDisfen bebben. Wegens Kqljen , zie oer^kütjen. Ket"
Jen en Kit/en beteekenen werpen %fchieien , affcfueien , tref^
Jen ^ /laan. Hooft N. H. bi. S74, Kitsen zij op de Itorm*
Teirdigen een bagheljacht van Looden. BI. 536 f In 't aan-
gezigbt gekitst, Ketjen voor loepen, driltig loopen^ja"
gen^ Cats^ I, 6i5 *• fy loopt, fy ketst ^ fy fwierU Kih^'
aan f Ketjen j Kitjen^ curfâre, venari, discurrere. Ketjen
ende iaghen^ aucnpari et venari* Barman^ aannu II, 639
leidt net af van 't Franfche chasjer; doch dit is onnoodig,
wijl men het als een eigen produkt kan befchouwen , nit hoof-
de van het menigvuldig gebruik en de onderlcheidene betee*
kenissen des ^oords, waarvan de grondbeteekenis klankna-
bootfende is.
KE^Z, (ick) ik koos, verkoos* I d. 65. Verled. Tqd van
Kiejen^ dat men echter bq Cr. J. niet vindt, maar waarvoor
bij dikmaals gebrnïkt Tziezjen. Zie aid. O. F. W« 2'ziefa ,
enz* Zie ook For-koarne ^ en Kerren.
KEERENy keeren, wenden, ('t zeil naar den wind zetten) IC
d. 86. Den rag toe keeren, II d. 102. Zich keeren, wen-
den tot iemand, ld. 43, 162. Kiliaan^ vertere, con ver-
tere. Keeren, wederkeeren, I d. 120, Kiliaan reverti.
Keeren , weeren , afweeren « verhinderen , beletten , I d. 4l •
327« Teuton. Keren j hgnderenj weren* Kiieaan^ propul-
lare, arcere, depeUere, prohibere. — Keere kinne^ belet-
ten , voorkomen kannen , LM}. Jen A. Ysbn bl. 19 «-» Van
daar Keer^ een keer. loop, wending, rigting, ld. i43;
i46, toevlugt ; 223 , wederhouding, beletfel. To keere gean^
te keer gaan, I d. aiS» II d* 8o. — In de opgegeven be-
teekenisfen vindt men Keren ook bij de Ouden, Maerlant^
Stoke^ enz. Maar bij Stoke IV, 770, leest men: H£ keer^
dem niet an den Neve^ d. i. Boorde zich niet aan, bemoei-
de zich niet met zqnen NeeL En, In allen kere^ telkens^
telken keere « IV « 1262. An dejen kere^ op dezen tyd,
Toor deze keer, VIII, 1266 üten kerejijn^ luizeboUen , V^
Jl2i7« Zie Mugdecoper»
956. Kk,-
Kniel ^ dat eclit Friesch is» Zoo heeft men JC^j^Vs roer Ko^
nun*
II d. 82. — henmgigck^ koninkl^k, II d. ^5 — Kenûij^
dom^ het konlngdom, II A. 97.^ — Keninf[rfck ^ kooiogrnk^
I d, 1.37 — Keninge^bern^ koningskind rf loou, U d. 98.
— Kenmg-flasJ ^ fcbeptcr^ I d, 188. — Ia de Bgdr^ van
fVas/enb. l, i4a, i46, lâs, i58, i63; en fVaaue Grihk. ^
bl. 10, Keuning\ de tegen w. uiifpraak. M«ar ia de Bfdr.
van f'Vaa/tinb. hl. ió8, Koninkryi.
KERN, een korrel, kerrel» de kern, het pit; het binnenne
(van 't hurt) I d. i6i* KUiaan^ iernfip nacleaa, gntnuau
Hooft Ged. 36», kerren.
KERlSJIlN, eigenl. tot korrels doen worden^ of Jchieten; de
mrik door het hosfebosfen (op welke manier dan ook) kor*-
relig maken « tot zoo lang, deze korrels zieh Tereenigende,
er boter van komt : kernen , karnen. Ooch de Friexen gc^
bniiken, door de {gewone verandering van Kin 7V1, Tjera^
jen Met een ander woord noemt men dk Jchi/Un^ discri-*
niiiiare. Küiaxiny JclUJien^ fchiffenj deoiari in botTruai«
Wanneer Kiâaarz ze^t Kernen^ agitare butjnuii, dAn vtiUe
men het dus aan: agitare lac, quo fiat butymm* -*» Kerne^
rtxelk of karnemelk^ is dus eigenl. de n« het kernen o verge^^-
blcven melk met karnen j d. i. korrels, %oo als dezelve zich
ook in menigte er op en in vcrioonen. Oe Frie%eo noemea
i\h /brpe. Even gelijk men van ko r rei h^komt korrelige kor^
h'gj zoo krijgt men van Kar rel ^ Karrelig^ Karlig^ydin Ker^
re/, (in F>iesl Kei of Kerl^ ade ccri.) Kerretigf Kerfig.
Dit laatflc is in NoorvlhoUand (misfchien ooM elders) Ken^
ni^, \,\00T Kernig) de R in N verwisfeld j hetwelk men ook
Wtl eens uiifpreekt Kuinig^ Ja zelf* Kmxfnig , vaa cL^qn^
mcih of andere vochten^ wanneer qv kowcis op driiveiu
Zeldzamer is Koon voor korrel , Gï^ll ceraeaUf Augl. cornèm
Ook het verklein woovd ie K,oonl]€. Tro^vve9i Kor^u is sa«
ïnengetr. Koon j gelijk portel, Korl^ enz^ Formulier van V
//. JSachlm, üelijck uijt vele Koornke^. ecu Bxedl gcjs^JeA
wort»
KERNJEN, door 3e oorcn fnq^cn of krnsfen, II d. 53. HcC
komt van Kerne^ een kerf, Ichram, i'nede* kras. Tenton.
Kern^ \n C. Cajfi Carjkern^ klijck, inficura. Car/ffock , dicam
Clave^ reële, tf^eie^ ipake, glqpj>e, Kernne^ Icbram, fcis-
fura, ruptnra, rima. Kene in C Ciat^. Er de die gekenen is,
}iiulca« Dete plaatfen Tan den Teuiortm w^xen ons op ^er-
ne^ iernnej o(lene\ zijnde dit laatfte woord zonder die R,
volgens het gebruik, om deze letter eerst in de uitl'praak^
daarna ook in de fpelling en bet scbrHc weg te laten. Dit
Kern f Kernjen^ komt van keren ^ kerven ^ d. i, fiiijden,
krasFen. Zie fV eiland in Kenden , Kerne , Kernen. V. d.
beeft men nog in Friesiaird Ears^ kerne j of gelijk men tbans
meest zegt, Jb'are^karne , de foede tnsfchen de beide billen,
Kîäaa/2j AerB^kerf^ î. aera^gat^ podex. Dat dit kernjen
met het vorige W-W één en hetzelfde is, en beide van
Keren ^ karen ^ (fnijden, deelen, febeiden) komen, ziet eK.
KERREN y keuren, (kieren) kiezen ; uitkiezen , verkiezen , aanne-
men 9 1 d. 17. — achten,waardeeren,l d. 74,83, 1^22, voor-
keur geven. Zie VtPi-kerren- — Ker^ keur, keus, I d« 20,
64-, 220, Il d. 87« — bevel, woord, I d, iig. Meerv.
Kerren^ keuren, wetten, II d. io4. — Rjuechta Jet^ker^
inRelling van 't Rcgt, wet, keur, I d. 90. A. & Ceofan.
Vergel. Juniua in Choofè* KUiaany Kefen^ Kie/en^ Kieren j
Keuren j Koren. O. F. W. Kerren - ker. MaerL Core j
cuere ^ eene wet. Stoke% coer. Dezelfde Vlli . 92 , l^ercoer^
eig. ter keufe, naar verkieziog; zeer goed. Zie meer andere
voorbeelden bij Cägneit^ Bijdr. 72-74-.
KERSäE, eene kaars, i d« 54, 119, il d. iio. Meerv. Kers^
Jen^ I d. 42. Kersfe in laempejenne dey j (de zon) I d.
56. Zoo als Hujgena van de Sterren 'zegt: Keersfen van
den nachts bl. io3. — Zamengcft. Kersfe^jjoer ^ ka^ars-gloed ,
bette der kaars. I d. i5. — Kersfe^ljeacht ^ kaars-Iieht, Hd.
64. In ff^aaize Gribb. bl. 64 leest men naar de uitfpr&ak
Kjera. Bij dr ^ van TVaafenh. I, i44, Korsfe^ waarin men
de dialect van den Znïdno^k erkent.
KE«SSEN, kerfen, corafa, f d. 66.
KERVEN, kerven, kappen, I d. 77. Oniu^ee carven^ Maerh
II. 527, 19. Vergcl. Junius 'm Carve, fV eiland in Kerven.
Zie Kernien.
^
233 Ke. Ki. Kx.
KESSEX, een knifcn/ld. 102. Ook dïl hoort men uitTpreken,
als ware hel Kjfs/en.
KETTKN, een kcicii. Mcerv. Kettenen^ II d. 65« Bredero^
bl. 56 ♦ en Jlou/ê^ Geel. 397, hebben ook Kelten. — Ket^
tinffe^ il d. i)J. Lihb» fen A. Yshr. bL 4i. — Ketienjen^
ketciiüu, bocijcii, II d. 65. — Ketling^boeijen ^ kloisters, II
J. r»i, — Keltinsr-keate ^ keten- fchakei, fig. kluister ^ I£ d,
69. Is met cate.na verbonden.
KIBBJEN, kijven, twisten, I d« 10, II d. 83. In de Bgdr.
van IVasfenb. I, 1^9 , en iVaaize Gribb* 5, 72, 85,
Kibjen, Teutorh Hamplen^ kqblen, twisten , enz. Kjgven^
Kijblen^ litigare, rixari. Meli8 Slole j Kivan , V,iiqo, Vult
i'.44. Het Haat in verbindtenis met Kijfen^ Keffen» Zie
TVeiland in Kijven.
KIEL, de keel, 1 d. lio, i53, 2o5. Gen. KieUy I d. 2o4»
Vcrkkinw. Kielt je ^ I d. 69. KieUfnaer'^flogt^lm^^ het
(;cliiid van keel, fnaren en ilait, I d» 176*
KJEiVLD. de koude, Il d. 66, 85. Kjeld^ I d. 25.— Ä>eaÄ-
777r, I d. 167, 222 Kjeltme^ koude , koelte, I d« i46, 211,
II d. 7.1, 116. Kiliaan^ Keide^ gelu, frigus. Kilde ^ al-
gor, lri{;us. Koude ^ algor, frigus, gelu. TeutonUtay Calde ^
\orst, frigus. Kelde ^ vorst, fngus. Onze Dichter zelf,
Voorber. bl. XXV, y5-i;or5/- Z'/^e , vriezende koude. Baardi^
de til^ koude, bl. 72, 161, fig. voor vreeê. — Bnvoegl.
N-VV. Kiel, Kielle, kil, koud, I d. 207. KielF-tdd^ kil-
koud, I d. i44, 170. 7 Kiel' wiet y de koele dauw, I d.
175. — 't W-W. Kiel jen, bekoudcn, kond worden, ver-
flaauwen, I d. 55, 70. Dcdw. Kieljende Joreufijn^ een
frisrchc voorwind, Il d. 116. Kamphuijzen^ Pi. bl. 85,
Killend'* lijd , een koud Iqk. Bl, 245, Éen Ig'ck , dat hilt^
d. i. koud is. Hamconius, Cile feü Küe, frigcre, foj. 109 ,
verso, coil. fol. io4, verfo. Kitiaan, Kilden, Keiden, fri-
gore, algere, Kold, koud, frigidus. Zamèngell. Kjeald"
sjeacli/me ^de koorts, II d. gi. Kjeald^sjochtme . II d. io3.
Zie Schod-sjovlitme^ Goatre, Tjienst. Kil. Koude, Koud"
wee, Korffe, febris. Koude lorlje , febris frigida cum tre-
more. TeutMiista , Calde , tzaglie , cortfe , reede , febris. Zie Kdd.
— Kei is verfckrikt , in Kei warde. TAa fVas/enb. Idiote in V^
KIEMMEN, kcmmcn, (het haar.) I d. 54. Junius in Cem^^
ble. Teulon.^ Keymen^ peetere. Bl, 45, b, Kermen ^ peo*
tinare* Kilician, Kammen^ Kammen. Bekend b R^jUif en
coma vanKff»», welk W-W« eigeul. beteekeot ornare j curam
agercj liabtre^ comere,
KIKRMKN, kermen, jnmmeren, I d. 8, 24, 5i , 52, 67, ii5,
i52. II d. 6*^, 76, 107. Kiermjen, I d. 166. Il d. 86, \\2.
. Verled. ""'id Kieimde^ I d. 38, 76, 199. Kierminge^ eeii
gekerm, u d. 75. Zamengelt. Kierm,^^galj jammerklagt, I
d. 167. — Kierm-'ljuentje ^ fmeekbedé, I d. igS, (Grond-
tekst Gejchrei») Bruining ^ Sijnon. I^ 3o7 , houdt earmjen^
armen j voor 't grondwoord. Weiland houdt het voor eer
klanknabootfend woord , even als Kirren ; waarvoor zeer veel
?*ond is : want Kieren brengt Kiermen voort , zoo f.
ïeren^ Tiermen^ en Girzen ^ Girzmen j met welk woord,
. mede met Gieren^ ons Kiermen is vermaagfchapt.
KIJCKJE* , kqken, zien, ld. 2, 49, 52. Junius in Keyce^
Kijhe. Kiliaan»^ Kijchen^ fpectare, iurpicere. l^eulonietaf
Kijcken^ Luweii Zie Belijchjen. Luwen.
EUGKE-BO, een .usichenwerprei « I d. 5. Zie PV eiland ia
Kiekeboe! Dit wc jrd betcekent, in Hindekpen^ een tini.
KUPPJEN, kgken, pluren« Zie Onder-knppjen. Libbeu f en
. A> Ysbn bl. 54 , K^pjen, Dit woord Ichgnt met Kychjen
uit eene bron voortgekomen.
KIJTSEN en KIJTSJEN, zien, kijken, (eigenl fchielen , irej^
Jen.) I d. 2, 90, 91, 174, 199, II d. 8^, 92, 95, 108.
VerL Tijd K^ts/e^ il d. 96, Ki/t/er, een kijker* Zie Stierte^
Kytfer. Hetzelfde met Rgckjen. De K en TS worden
vaak verwisfeld. Zie Keatsjenm
K.INNEN , kunnen , iet lm - y tinne of du linste. - hy kin.
Verl. Tijd , lek koe , enz. Verled. Oeelw. Kind. Dit woord
TÏndt men bqna op elke bladzn. In de Bgdr. van IVaèfenb.
leest men Ik kan - koe^ — iunnen^ Iniin.
MNNEN, kennen* — ick kin enz. Äo^, U d. yS^ 'j'j. Deze
twee laatfle W-W. zijn in onderfcheidene talen dezelfde.
Vcrgel. Junius in can. Zoo heeft men in 't Grieksch
^vrotffidu en uêitau^ in 't Latijn Posfe enScire^ in 't Fransch
Satjoir en Pouvoir . vaak onderling verwisseld. Kiüaan p
JConnen^ kunnen, fcire nosfe. Konnen^ vermogen, posfe,
pollere, valere. Teutóniata^ Connen^ weten, fcire. conliare.
Ca/2, mach, valeo, possum, queo. Baardt ^ bL i5i , En 'c
%i0 Ki. Kt*
•
dit boeck te Kinnen. Stohe^ I, 879, Kinmn ?iKVr Kanmn^
en IV, 1116 ♦ Toor erkennen. — Z-N-W Kinni9/h^ kennn.
Il d. 46, 5a. kVmfenb. Bijdr. I, 159. Kennia. — Kuf-
berj kenbaar, kennelijk, I d. i43« i47 , 167. — Kwiie koo'-
de» II d. io4. — Kinst, kunst, I d. 48, 66 , a3i. II d.
lo4. fVas/enb. B^dr. I, 160, Kansi. Zie Kunst, — JSCiiia-
/1^, kunstig, II d. 48. — Zamengeft. Kinét^foêm^ de Mose,
Zanggodin, I d. 89. — Kinêi^Jersfen ^ kanstferfen, II Î Si.
Kinat^Jieffer ^ kunst-Juffer, Muie, II d. Sj. — KinU^Uaik^
kunst^taal, I d. 89. — In 't Libben Jen ji. Yê6r. bl. 5, 8^
irindt men Kunders voor bekenden. Elders Kun/bhip'^ Kum-^
de. (Trouwens de ü is meen ik thana overal in dece vvoor-
den, gebruikelijk) - Genes. XVIII, 19, want ick hebbe hua
ffetfnd. d. i. ik ben een Kennis j een Vriend ^rm jibrakam^
KÎPPJEN, uitkiezen, uitkippen. Zie tJa^t^Hp/^en.
KIllT, kIRTTE, kort, korte, I d. 55 , 70, gS, 119, enx.
Compar. Kirtter ^ II d. 95. — IJn *t kiriie^ nsei korte
woorden^ brevibns. Il d. 89« ^-* binnen kori y brevi, U cU
53. — Kirtoniy kortom, denique, II d. 99, ^. Dit b, nsey
grn wirdj II d. 99. — - Kirtéu>ijile , kortawifl, I d« 48« -^
Kirt-^fliwne ^ kortAondig^ I d. i25. Zie T^a^kirttig. H^ue^
fenbergh Bij dr. i64y Kortom^ da tegenvfoerd%e ipeUEa|[«
Verwant is Curtus.
KL ACUTE, eenc klagte, I d. 30.
KLAlD, een klad, vLik ; aangewreven feil, laster. Tut woord
heeft G. J. niet, maar men vindt het vaak bij Hooft y N. Jtl.
42, 54, 556, enz. Bij Kiliaan is Kladde een klisfe,- lappa.
Zie kVaspenb. Idiot. — V. d. Kladderye , kladderq , geklad
II d. 55. — Klad^pampiere y kladpapier, brouillon, Voorr.
bl. XXXI. Zie Bekladdjen.
KL AEROJ EN, klimmen, klauteren, klonteren. Il d, 94. Hooft
N. H. 340, Klaaveren^ Marnix JR. B, fol. 355 verfo, cla^
verde felve op den R. Stoel. Gabbema^ in Kiioos Kraam ^
bl. 120, op haar moord-fchavoilen K/aav*ren, Küiaany Kla^
fereny fcdudere, un^nibiis fixis courcendere felium more. —
Zameng. Klaerd^u^uif^^ljecp-Jix , bekwaam om zeker de berg-
toppen te kunnen beklimmen, (Epitheton Capricorni^ I d.
20 j. Zie KUm-oîn^lkterdjen^ en Oon^klaerdjen. Tqi;enw.
zegt men veel aL Kladderjeny hetwelk, zam en getrokken « is
JÛaerdjen^ eu afQamt van Kladde y al wat klemt en. kleafit»
' Zie Kliiil En KUeui4>en^,Wtvtxi^ klimmen: Klintj KJemé
KiAED, een kleed, I d. 48, 116, i6.3 , 200, 306, 217. lid.
65, 66, 74. Gen. /Caiecfa^ I d. 175. V. h. Bij t;a/j der
Veen^ Sinneb. bl. i5. Die ieder af te fchildVen weet, met
thd* en kleedt. V. h. iemand bij de kladden krijgen « d. u
bi) zijne kleederen vatten, — Klean. kiecderen, |b^ zamentr.)
I d. 4q, 5o, 91. n d. 66. Hooft Ged.h\^ 267, Kleén. Bijdr.
tjan fras/enb. 1« i52, Kleen. Baarde j Dcugdenjp. bl. 11»
Kker. — Het W-W* Klae^en^ kleeden, bekieecten, (de O
en Y verwisfeld) I d. 52 , 222, Il d. 71. Verled. Tijd,
Klaeyde^ ld. 210. Deelw. Kldeyd^ I d. 2q3. fVaa/enb.
Bgdr. I, i46. . Kleceje. Bl. i65, Kleeid. Bl. i44, Klecei^
• ing. Bl. i4&, Kieasginge. — BrederOj bl. i33, Bekkyden.
' Het grondwoord fchqnt te z^n Klagen , Kieken y waarvan
Kleeaen; Kleven; Klemmen: in 't Grieksch kaIi», KAfJf^
Lat. clavis, claudo, behooren hier ook toe. In Friesland ge-^
brulkt men ook Klieden. Dit heeft Starier in Melie Thyse^
gevolgd : Bijgen « klien en op->proncken.
ICLAEY, klai, klei: argilla. ld. 90.
K.LA.MPJEN, klampen, aan boord klampen; Fig. voor fchr^-«
Ten aan iemand, il d. 5i. Verled. Tijd klampe. Teuton. ^
Clamp^ cramp, tenacalam* Kiliaan^ KUunped ^ harpagare,
harpagine apprehendere , unce detincre, — afilgere, — . .^re«
hendere — conjungere. Hooft ^ Ged. bl. 228, klampen roaw
■ op rouw. Dit woord is verwant met het vorige, en met
Klimme. Zie aldaar.
JSJLANDE-BLEAKEft-FLAMJEN (swirde) I d. 157. Dit eer^
. l\e is een van de moeyelqklle* woorden bij G. J. voorkomen*^
dé. Het klank-blaher^vlammen van het zwaard^ kan echter
niets anders z:gn dan bet klank''flikker''vlanmiend zwaard^
en dit is met andere woorden, gelqk wq GeneC III, 2^ loe-
zen, een vlammig lemmer eens zwaarda. In dit laatile ont-
breekt echter het woord Klank ^ dat ons trouwens ook de
meeste moeite heeft veroorzaakt. Het is bekend, dat de vlam
en het vuur eenig geluid geven, eentgen khnk veroorzaken*
. en ingevolge van dien zon men het kunnen vertalen : het
. Jblank^bükker'-vlammig zu>aard. Zoo heeft men, Känck^
. hiear goud al het er hhnckty I d. 64* Of is dit kUnck ^
' Jtlanckp (zo men in 't yorige niet berusten kan^ van 't A« ö.
»4s Kl.
Cken^ nmndufl* kotiu, loiver, helder, klur? wiir TUn
Clasnjan^ ons Kleuren^ eig. suiver, helder inakeu, xaiTeren ^
]ü«ar maken « vervolg, doorregen? Zoo zegt men liint^^tlaar
%»ater^ geheel zuiver, helder, water* Zoo denkt ff^eUand^
dat klink y tot glans j glinsteren ^ behoort, wat iqne eerfte
helit aangaat. Zoo soa het met het Laudfr. Kmar^ Kkmr
in vcrbindtenis Haan, Zoo zou men het kunnen vertalea:
het helder^bäkker^vlammend zM^aardn^ Behaagt dit ook nog
nïet, en wil men verandering maken in de lezing, dan kaa
xnen met den Wel Ëerw» Nnuta lezen-: Manck-^bkacher j
enz. Men zal toch bij die verandering, in 't laatfte geval ^
niet veel verliezen, nit hoofde van de overeenkomst toafchea
blanke dat is blinkend ^ en kkinck ^ d* i* ^uiuer^ Jchitierend.
Elk lezer kiese « wat hem meest behaagt, maar verg«i« fVei^
landy in Klink en Kling»
ELLANGË, klank, I d. 83, 86, 95. Klang^ voor ihnh^ heb-
ben ook CWs. I, 635, b. Bredero^ bL 35i. Bitardi^
Deugden/p. hl. 20, Leden/L hl. 28. Zoo heeft KiÜaan
Käncken^ Klingen. Zoo heeft men in *t Grieksch XXavyif^
K.LAUWE , een klaauw. A« S. ClauKU Vergel. Juniua in Cku4^.
Teutoniata in Ctäwe. — Klauwe^in^hoarn^djier , dieren met
klaauwen en horens, I d. i63. In de O. F. W. vindt men
Ckiwa en Klewe» Het woord behoort tot KJaven^ Khvén^
dat met Käet^en^ Klooven het zelfde is. Met de Kbuustpen
toch klemt, vat en houdt men v<Mt^ en met dezelve ai#r—
Jcheurt men. Zie Kloer
K.1e AR, klaar, helder, ld. Sg. 94, gS. Dnidelijk, I d. Gü »
91, Bqw. Licht, I d. 69» Enkel, zuiver, louter, ld. 36,
53, 103, enz. Zeker, ougetwijfeld , ld. 25, 61, 89, Bqw*
zuiver, opregt, ongeveinsd, \ d. 17. gereed, voor de hand,
I d. 24. V» d. Mey eU-koar klear meitajen^ het hnwe-
Ink klinken, I d. 6. Sijn part klasr meU/e^ b^ fVaatze
Gribb. hl. 63 , zijn rol goed fpelen , zqn dingen wel
doen. — Klearlifcky klaarl^k, wel, met regt, I d. 126»
Duidelnk, II d. 97. — Klearheyte^ helderheid, doorfchijnend-
heid, II d. 110, midd. duideliikheid, II d. iiO, ond. luis-
ter , II d. 111. — Klear jen , klaren , beredderen , bedoen ,
goed maken, I d. 5, 40. Ruim baan maken« zuiveren, I d»
75. Zich zuiveren, onthouden van 't kwade, I d. 52* Op—
nelderen ^ duidelijk maken ^ I d. ^21. Opklaren , helder fch^--
9$S
' nen» ontqd. I d. 117. Ook bq anderen Tindt mén dit Ih^
ren «ardig gebroiki. B. y. Baardt ^ LI i34y Ik zal a dat
y«el beter clarerim Bredero^ bi. 201 , Gh^ feit dat lelfs iwrei
/'/are/u BI» 359* lek lelje dat wel op Ten elvendarticUte
Klaren. Zie andere voorbeelden bij Portman ^ Acmmerim
bl. 69-71.
KLE/VTE, een kloot. Teuion. Cloit^ CloU. Zie Yerd-lkaie
en Pf^rdd—thfÊ ft 1
KLEâUWËN, kloOTen^ ld. 61, 187. Il d. io4. Zie Juniue
in Ckav^m Teuioniêia^ Cloeven^ Ipalden, fplnten, Tlicken,
r^ten^ deylen, findere, divid-ere« rampere. KiUaan^ Kh"
. ven u Kaeuenf findere. Af« Stoke^ V, 792, Cluven^ Toor
bakken, kappen, kloven. Hier uit ziet men dat Küeven^
Kloopen^ en Kluiven nit eene bron zijn. Zie Hyer^hteaua^nm
]UiEÂ.UWENy een kluwen , glomus, I d. 21& Éiliacuij KJou^
ipe^ Klufifem Khen^ glomoa»
KLEPPEN , kleppen , van de Ooqevaren , I d« 2M>7. O. F. W.
Cäppa , klippen , klinken, üe Hok kappen is zeer bekend f
en voorheen, in Friesland, bq elke ftemming lot Grietman ,
enz. zeer gebrolkelqk, Klanknabooti'ende W*W z^n Klap-^
pen^ Kleppen^ Kloppen ^ Klappen , waarvan KluppeL
KLeT, het geluid, of gezang der Oojgevaren, I d. 207. Ook
een klanknabootfend W.
KLETEN, klagen, I d. 5, 9?, 5q, 43, 45. II d. 65, 67» 8o*
De vervoeging is : Iet kJey^ y kleye of du kleggefte , hn klcB^-
getj II d. 107. Verled. Tqd Ktegffe, H d. 86. Gebied. W.
jUesfge^ klaag, 1 d. 3. — WaafenD. Budr. I, i65, Kha^en.
— Z-N-W. K.1^% klagt, geklag. Zie JcunmeV'^kky. Kamph.
IV. d. 18 • en Pa. bL 161, Klaaj^^ Klage. — Kleymrdden ^
klagten, klaagtoonen, I d. 59« 4.^ II d. 68, 7^, 76, 80.
Men vindt e^ter b^ G. J. ook Klacht ^ I d, 33. £n dit is
thans nog in gebmik.
KLIEMEN* morfen^.vnil maken, eig. met kleent d. i» leem be-
fMT^ken. V. d. BekUeminge^ befmettiog, II d. 102. Starter^
bl. 64, met JLeem beklienuL Van Kleden.
K.LIEN» KiUENE, klein, kleine; kleen, gering: weinig, I d.
ia, 30.« 43, 71, 101, enz. Kliener, Kliennej II d. io5.
Küen leest men ook bq Cëgnettj Bijdr. bl. 5q2. Clene
voor weinigr» bn M. Stoke^ 1« 609. Vergcl. Jiui/decoper
iLb 3
21
144 Ki.
. ald. n Cli^nèiii LI. bl. io5. - KRêrtooi, een kleinood; I
d. io5. Vergel. Proeve van Oudfi. Taaien Dicht k. bl. 79,
vooral fVeUand^ Jlooji^ heeft Kjeinooderyen ^ Gez. bl. qS/.
-- ZamciiKe<l. kl/enachtgic n ^ klein of gering achteo. Il d.
|6. De Ouden seiiJeu op ieis cleen achten^ zie CUffneti^ 1.1*
il. io5. — KUen-achtinge ^ geringachling, II d. 107. _
Klien^heriig^ kleinmoedig, I d. i45. Küen^moedig ^ I d»
io5 II d. 87. — Ä7^//-/cer/5",kleinxcerig,ligtgcvoclî|^,Ifd.86«
KLii'iUVVEN, (eigenU Lieven») klimmen» fiqgeu^ opft^gen, ûg.
toenemen, I d. 53, 62, 54, 61 , 70, 74, ^9, Toif ii5t i46V
i58, i8i, 325, II d. 95, 96. Vcrled. Tgd, KJeauw^ 1 d.
éü t 2o6* Deelw, Kiaauwn. — Klieuw^learde , een klim-
ladder, een ladder, Icddcr, II d. r4« Zie ^f^hUenwenm
Bq Maevlant lee«t men Clwen^ I, 46 1 , 45. TV hemek cli^
ven^ II, 161, 4o. Verled. Tijd CVa/, II, 219,^ 11 • waar
men in liet M. 5. leest cievede. Waar voor men in Waatze
Gribb. bl. 85, leest KKeuwde^ klom. Ki/iaan^ Klemmen^
Kiimiiien y fcaudere. Teuton. Clifmmen» Cleemen hü^ Maeri»
II, 462, 44. Die met njcheit cleemt ter Jeeren. — Het
grondwoord is Kleden ^ waarvan A/et/^Aj, adhaerere, adhaeres-
cere. V. d. Kliifen {CUven) KUeawenx Voorts Klemmen^
. Klimmen^ P» P» premere , premcndo adhaerere, ietê Jt/em^
men ^ omllemmen ^ heklenvrijen ^ en al hkmmende opflggen.
De verleJ. Tijd C Va/ bij Maerl, leert ons, dat er ook is ge-
weest Ciaven o{ Klaven% v. w, het frequent. Klaveren. KiL
Vergel. wat wi} in Kladde^ Klaerdjen j enz. gezegd hebben.
Hiertoe behoort ook nog Klaey ^ klei, kleem, of leem, waaria
opk bet lioofddenkbeeld van Kleven heerscht. Kidaan noemt
daarom den KJernTuerboom ook Kleifer^boam^ bedera» Zie
Beliieucpen*
KLIM, klem, houd vast; yasthonding, kleving; vastheid, I d.
ii4, II d. 67. — Klem, beklemdheid, benaaawdheid , drnk^
ld. i55, 2o5« En zoo ook Klimme^ I d. 169, 199.—
Eorfn- kümme ^ eeu omklemming met de armen, arm^klem^
omvatiing, I d. 224. — lioop^klinij vaste hoop, I d, 199,
-Hoopa^anck^re^kämme j I d. 177. — Kloere*klim^ klaaawen*-
klem, I d. i47, — IJnne klim habbe^ beklemmen, benaan-
wen, I d. i53. Brede ro^ bl. 674, in klem hebben. — Käm^
/f^/^» klemmende kracht, dwang, bedwang, H d. 65. -^
hUfn-^om^klaerdjen f teeder eu YWt omhelzen^ omvatten ^
Ku
rïi$
I d, 73. — JCSm, Bqw. vast, b. v. Klimr-Jiingjen ^ Vâst aan-
haogefty kleveo, II d. 61. VergeL hier Ueemêterh^ B« A«
bL i47. — KUm^ Ktimme^ Bijv. Naamw. b. v, Kltmme ear^
men j klemmende armen, I d. iQ^. — Ook voor Klam e4
Kleverig is het nog genoeg bekend. Zoo zegt Hooft ^ Ged^
bh jj , JStüsjn van bloedU Dezelve , iV. H. bl. 287 1 //e/
klamme Jlgk,* — Bq PVagfenb. in de Bqdr. I bL 168 • Klent'^
mender reeden^ enz. Kiüaan^ KJermnen^ llringere; arctare;
Eervellere ; interpremere , TeiUon. Clgmmerij angere. Be-
oort ook tot KJe^en — Kli^-en.
KLIJN, khjoaarde, ki^ngrond, l d« i6!^. Wat dit is, leert
tVaefenb* Idiot. in V. Het verfcheelt niet veel van de
24eeawrcfae üarink^ Dary^ üarie , üaritorf^ bö KUiaan ver-
taald cespes bitunuDofus, gleba bituminofa, fauaginora. Dit
woord is ook nit dezelfde bron met de vorigen.
KLINCKJEN, klinken, I d. 69. Klingjen^ idem, I d. ii5.
Kiliaan , Kunden , kUngJien , ciangere , tinnire , fonare.
Teuton. clynchen^ clgngen^ loqden. Caté gebruikt ook Klin'^
Îren^ I d. 546« b. Broer ComeL II, 37, KUngen met bel-
en. — Zamengell. Klinck^hlear j klinkklaar (goud) I d. €4^
Saardt bl. 85« Hij Tpeelt met Klinck en ook geree, d. u
met klinkende munt en gereed geld. Gr. Kï^^KAi^cir* KJank*^
nabootlend.
KLINGE, een heuvel, klif, duin, I d.^S. 87. KiL Kdngh^
clivus. Siegenbeek^ Proev. v. d. Iliaa^ bl. 11, In bosch of
op een Kling. Zie ald. Aant. bl. 99. Vergel. Weiland.
Klingen noemt men in FriesL ook de lange ftreken turven ^
beuvelsgewij^e op de Veenlanden gezet om te droogen.
KLIINSGJEN, zuiveren, reinigen, klaar en fcboon maken-, I d.
lil. Het is ons Tegen w. Kleinzen ^ KJenzen^ defecare, adeo-
Ïue puriiicare. V, d. Veen^ Raei%. bl. 99, overdr. zij
Zkynafen haer verliant in dees gewighle faken. Zamengelt.
KängS'binsgje f I d. 161 , is hetzelfde, maar wat llerker eix
nadrukkelijker, wel was/chen^ reinigen^ gelijk de Grond-
tekst hier heeft. VergêL in Bmagjenj Klanck^bleacker^,
Jlamien; én Juniue in Clean.
KLIPPE, eene klip, I d. 22, 63, 78, 04. lïd. SG. — Kapp'ne^
Bjjv. N-W. b. V. Käpp*ne toppe^ Idippen-top, kruin der
Uippen. I d 207. — KavD^^nead. eevaar van op eene klip
r,
Kir* a47
fiït if?00Td, en Klitjrnêclyïs nog veel ïn gebruik, TO{yral *« Wïn^^
tere 9 ivmimeer men, bij een klein vaartje, over de kolen ban'
geude , geMgd wordt te EUugnjetu Het fchgni met Jthm^
jen verbonden.
KN^ÊGJEN» knagen, kniesen; wroegen, kwellen, verontrasten
(van 't geweten) II A. 99, lo^. Verled. T^d en Oedw.
Kncege^ II d. io5« Knceginge^ knaging, II d« 98.— Knceg^
wierme^ knaagworm^ Fig, bet knagend geweten, dat bier ver-
^eii4en wordt met een* worm, die de voorwerpen doorknaagt ^
I d« 88. Vergel. Mare. IX , 44. Zie Juniuê in Gncttp.
KNECHT, een knecbt, I d. 1.I9. MaerU II 35), 11, Knechi^
in bet 9 vert Knape. Hoojt^ gebruikt bet voor een verach-
tetijk onderwerp, Ged. bL 179» De overdwaelfche Knecht p
Ixion.
KNERSSJEN, knarfen, I d. »o4. 't Voorld. W-W. Kners*
feljen^ U d. 6^. — KnerfelioacLjen ^ knarfeltanden , ld. 13*^^
II d. 91. Kiuaan^ Knar/en ^ Knarfetsn^ Knerfeny ftridere»
Knarjel-'tanden , Hridere dentibas. Zie Juniu9 in Gnash»
Zamengetl. Kner8^kn^pp*^lnoarr^^tnceg*^tanne , een kners-
kneus-kuor-koaag-tand, i d. 333. Een gemaakt woord, zoo
fis men er meer aantreft, waarvan 't gebruik, hoe fchoon ook
door den Dicbter aangewend , echter alt^d den Leermeester
Gabbema verraadt.
KNETTEN of KKETTJEN,Eig. KNEDEN, v. b. duwen, druk-
ken, I d. 75. — bewerken, bereiden, veroorzaken, parare,
machinavi, llruere infldias., I d. 320, 227. — Knelt* daey^
ilonfCj een gekneede deegklomp, fig. bet Rgchaam, zoo aU
bet in de baarmoeder is, embryon« I d. 318. Knetten of
Inettjen voor kooopen, samenbinden , en daardoov* beteage-
len , wedei houden, I d. soo. A.. S» Cnyttany connectare^
contexere. Vcrgcl. Juniua in Cnitt. De Verh Tijd is Lnól^
te. V. d. tnóttef een knoop, I d. 3, 5« 200. VcvgeJ. Jun.
in 4Jfiott. Teuton. Knalde^ knope. Kil. Knodde^ nodns.
Hiervan weder bet W-W. Knoattjen^ knoopen, II d. 54.
Verl T^d en Deelw. Knoatte, II d. j5. — Knoattingc ^
knooping . zamenknooping , vercenîgîng , II d» 47. — Verhel,
ook Jnniuê in diead. En Gnuwjen.
KMKLJEN, knielen, I d. 87.
KNIFH. een knïer. /c/iarnier . I d, 222. In az ijn Interen
948 K V*
te Intcn draaijen.
KMESKN, kneuzen. V. cl. Kniefinge^ kneuiing, contoGo, I[
d. io8« Kniest en Krioef/,l^ üaardt^ bL i5o» Zie Was^
/Inbergk Idiot.
K*MJN, een Konqn ^ I d. 207. Spiegel^ Hooft ^ Bredero^
Heemskerk en verdere T^dgenooten gebraikea ook Knap.
Vcrgel Junius in Cowe.
KNIJPJEN, kngpen, nqpen, ld. 81, II d. 9^. TeiUon. Kn^p^
ffn^ nippen, comprimé re , contorquere, VerL Tqd ÊLniep^
d. 70. Zie Herl^kngpen. — Kuiep^egge ^ \x^ knipoogde,
I d. 5i. — Knip^JcIüere ^ een knipfcbaar, II d. ^6.
KNOETEN, kiioeyen; mishandelen, I d i54» Knoeêten^ van
Knoest , hecfi baardt^ bl. 248, En rolt en Knoest hem heea
en weer. Zie Knuufckjen.
KNO ARJEN, knorren, knarren , knarfen , frendere dentibos.
Ziü Knerssjen en Gnorjen.
KTsOATTJëN, Knotte. Zie Knetlen. ,
KNoKE, een kuor, knarrc, been, bonk, I d. ii. Zie Was^
Jenbergh Idiot. Knarre. Dit woord is in bellendig gebruik in
Friesl. en beteekent doorgaans een harde knobbel ^ hbmpj
Indt ^ kwast; vooral in zamenllelling met andere woorden,
b. V. In knar'-bienj cartilago. In knarre brea^ een homp
of fiuk hard brood. In k nor re J enne beam^ een boomkwast ,
nodus arboris. Ditlaatlle noemt men ook Knoest^ Kwast ^ enz,
KNUWCKJEN^ knokken, knoken; op of met de knokeb liaan.
Zamcngcll. Knuwck-forjchjen^ knokforichen ; kwellen « pla-
gen, ut folcnt invicem amantcs, I d. 3. II d. 6i» Kiliaan ^
Knokeien^ indecenter traciare manibus« impuris digitis con«-
irectare. V. d. T^een ^ bl 207, Men kreet « men peep, men
Iloeg, men gaf mij kneukel^fop ; doch al uqt vriendl^'ckheyt
en amorcufe treckjes. Bg Starter heet dit Knoffeleny Melis
TUijsz ün. lek fon jou foo koestaren % knoffèlen en behagen^
En Brederoy bl. i55, In knoff^len^ in gèiioey , in geylhent
en oueeren. Cats gebruikt Handt- ge/peel^ I d. 563, c,
veel Tacke-'leijlens en liandt-gejpeel met Jongmans is van
gelijken gansch bekommerlijck. A. S. Cnucian of Cnocian^
pulierc, lunderc. Vergel. Junius ^ Cnook^ Cnuckle. — Maar
Kniéti^^ckjen heeft ook de beteekenis van Kreuken ^ Kreuke-
len j /o/nmelen of frommelen^ knoeyen. fVaatze Gribb, bL
47, Uo knucljlu mijn hoed fo? Velen dezer W*W« met
/ KN'hefjintimiâ^ sqn vit ëéue bron, gel^k ciie met Gtf, ZSp
Unuunen. *T
KOA.O'JëN, kaaawen, knagen, b^ten, II Sneld. bl. XXXII/
' JBq samentrekking is het Kooft-n^ ld. 127; voor overden«f
. ken, overwegen. Il d* 70^ Zoo 'als Stoke^ VII, 1170, Dit
woert kaw^e» Zie Oer^^koayen.
KOAGKE^Ey de keuken, ld. 1, 72. Elders vind ik kokeiu
KJUm Kokene ^ Keukene^ coquina, caiina. Uoo/i, Kookrn^
Bredero^ Kooken en Koken, A. S. Oycene» Het W-W«
^' 'Konjytêfen ^ conir^ . Kéjvleen ^ zie op zijne plaats. De OA>
fcbont hier, zoo in H N-W. als W-W. ons OO te zqn«
KOA.L1, kool 9- brasfica , I d. 66.
K04Ly eene kool, pruna, l d«86*— KocUrljeacht^ kool-liebt,
j, ld. 5i.
iLOkSL. kwam, I d. i. II d. 46, 5i, 8u VerL Tqd tan
Konunen. Úe Kaem. Aoom^r, kwam er» I d. i4. Bgdr^
van Waêjenb* I, i5i. Koam^ kwam. BI* i66f Komen ^
kwamen; *Niet zonder gebrek, gelijk in dat anders zoo uit-*
mnntend ftnk meermalen wordt befpennl.
)L04Rüë, koorde, I d. 5\. BaardiiA. iâ5, de golden Koor^
'■ den op lijn kleer.
KAATEH, «en Kooter, een geringe kleine boer, die voor zich
en z^n gezin een klein geul beesten weidt, I d« 88, lVIeerv#
Kóaterê^ II d. oS. Men noemt dezen anders een Heuker^
Heukerboer* aaardi evenwel bl 316 en 990, gebmikt dit
W. Heuker^ voor een Kruidenier in *t klein, inllitor. Kóa^
^ ter komt, van 't A. S. Cot^ cota^ cote^ cafii, domns, eei|
kleine boeren* hoeve* Vergel. Hoeufft^ TaaUs. Bydr. tot dé
NcuunêuUg. bL 110, vol(j;g, Idfinga^ Staaiar, II, 338« die
er echter mede verlegen Hond, VaderL Letteroet. Maart
1831« No 3, Meug« bl. i38. en MaerL III, Aanteek iS-ig.
— Voor een gevangenhok^ kerker^ gebmikt het /^ d^ Veen^
bL 176, Geboeid, fit ghig in donkre vu^le Kooien. Voor het
hol van een nachtuur dezelfde bL 579 « gelqk den rchoawen
nijl vlieght in de dnyfter Koten. — Dit woord gaat, in de«
iielfde beteekenis, door alle vocalen heen; men heeit toch:
Kaet^ Keet. Kit^ Kot f Kut, Van den wortel Ca^ enz.
' hoiie aanduidende.
K0£^ kon, konde, I <L 4, 8» 10, 11» )5| enz* VerL Tijd
iS4 Ko.
ir»n Kinnen. Itnnttêik Y hoenê^ m ko^Jet, I é^ $7, XlA,j^.
KOK« keude, noverat, II d. 75. iLoene^ keuden^ fioteniat,
II d. 77« Verled. Tqd Tao Kinnen n keaoen« Zï« ald,
KOER» een korf, maDd, I d. 136. Meer?. Koerrttn. fVaaize
Gribb. bl. 19« 39, ook Kot^r. Zie H^Mfenh. Idioi. ia Mjuf.
KOëTS-WEIJN , een koets^wngen , koeu, tl d. 79.
KORZEIV, de kiesen , II d. 76. Zie jEJier^hoemen.
KOETTTEN . de kuiten • I d. 67.
KOK.ER, een koker, pqikoker, I d 5i*
KOLCKE, een kolk» afgrond, ld. 76, ii3» 19$, ^M» ^99»
Meer?. Kolchen.
KOLPJEN, r Termoedeliik) golven ^ ffolven opêperpm. MUSaan
Terklaart lofyj door iinus aquiie, finiis mark. Zie O0r^Jcii£c9M
^/z. Ën gjealpjen^ gjoa/pjfn. VergeL Z/zurmang kl^ue
Taalk. Bgdrag. bl. 5q, in Ku/ppan.
KOMMER, KOMMERE, kommer, I d. 110, 199. II A. 91«
Zie /i^/i. in Combi r. Teuion» Cunvner. Kiäaanf Kommer ^
Komber.
KOMMEN, komen « I d. i, 2« 5, ens Verl. T^d Knefn^
Kaam. Zie ald. Deel^. Kammen^ I d. i6i. II d. 8i. Kmn^
ne en Komn^ 1 d. i , 8'« 89, i53, ens. Êiomête^ de
komst, II d. 7^# Zie Mjhomêie^ ena.
KOP, een kop, nap, II d. gi. Zie Ypey^ geftli» der iV. 21
bl. 102. - In Kopfoly de Uurkery ^ bl sr7. — Maar Kep^
voor hoofde fVaatzéi Gribb. bl. 54. £^rfr. van fya»Jinb, f ^
ï6i. 167. Vergel. Y/?fïy, 1.1. bl. 99.
KORT, fchier, bijna, haast, I d. 99. TVaaize Gribb. M 5o^
45, 61. - Kort, kortaf, I el. 15-^. Vergel. Jwi. shoti. —
Korts f fchier, bijna, ld. }, 45. 5i« 67 . 67, 71, 75, 78,
lo5. — Koris^ kortgcleên. Broer Corn. II. 128. Baard t ^
363. Brede ro^ 48, 490. V d, i^een^ bl. .x^g« Kantpfi.
Ä, Ä. 42.1, «00 korte. — CortSy flus, weldra, Marnix ^ R,
Ä fol. 6 verfö, soo als wij coris breeder sollen verclaren*
Bredero^ bl. 767. Hooft ^ Ged. .'557, op een kort ^ weldra,
flus. I>e hurkery y bl, 16, Mf:i lorten ^hinmn kort Teut.
Vorfäck j nx)Hng, onlanx , betRe , nnpcr^ alias ^ noviter*
Brecffrn^ bl. 792, Kort f (ing ^ d. i. kmt geleden.
KORTTEL \5)bE, e<*n korte, breede sabel, of zwaard, f d.
2202. Kiiiaan^ Korteias/è ^ fzladios bretis el ancrps. ^ dt
Veen^ Ziuneb. bl, 10, of met het Korte/as^ of fpiis geQepca
met. Brêderf^f h\. ^ot^ FIocx haelc in^tt Kórtebê.
KObäEL, K06SËLE, kostelijk « koatel^ke, I d. 9l8, J7o loss*
h Koêê^Ujokêé Kosfèl Iee«t men ook in cle Burh^ry^ bl. 19,
CB elder».-— - Koêi/jfei^ II d. 93. Koêtlgchfle^ It d. go. — »
JLoêiel wordl iiiet alleen id UeUeriïnd en Groningerland^
maar ook ia jPrieéUtrid en op meer andere plaatfen nög da-
gelqks gebruikt. Men vindt het reeda bij iiaardt^ bl. 52,
110. BfiftUrú^ bl. i33, ^qS^ Hoo/i Ged. bL Sig. ^. tZ«
Veeny Zioneb. bl. 80. Kamp/L 8. B. bl« ^5. Teutón. en
* Kil aan. Kostelhêidf Hooft ^ N. U. bl. 161 , !?43. In de
* Bijdr. iHUt tVasJenb» bl. i58, 160, 161» 168» Kö^igk.
KOST. de koat, vietas, II d. iid.
kost/en « kosten , II d. 69 « 9^. fT. Ori£fr» bl. 77 • Verled.
Tijd en Deelw« KoêUe óf Köêige^ U d. 66. kVaatze Gribb.
bL. 68.
KAY^ kom^ rebartpakooiy I d. o4f l^r. IWiVt I d. iti.
K6UT»JEN, oi KftTl'SECir, onz. kooken, branden (tan liefde)
1 d« 91. Bedfqt. kooken, weekkooken, fig. terzaebten, I d.
. iô5* fVaatsÊ Gribb. bl. 56, Koaytjen. Bgdr. van ffo*-
Jenberah I, 16^ t Koohjen. Do R, en TS zijn tvisselletters,
KkAEBJEN, krabben, kfaauwen , I d. 57. II d. 5o«-^ Kraeb--
bftljfin^ (Veri Tqd Kraebbek) overdr. flordig en flechtheen
fchr^ven, II d. 5o. fVaa/ze Gribb. bl. 64, Der krabbelde
b^ meye fiogerâ op Uns^ bq Jlreek met de yingera, op de
Luit \nú%e,
KRAKEEL, krakeel, twist, I d» 58. Van Kraken^ d. i. met
eene krakende (denderende) fiem zich laten hooren. In 't
Or. *^liaâ ^mv^v.
KR ft ^ZE, een krans, kroon, I d. i55. — Krânzfjen^ kran<*
Jen^ niet een* kntns rerfleren, kroonen, I d. i55. Il d.
01. Verled. Tijd en Deelvr. Kranzge^ ï d. i3o. — Aranis-^
je/i, (de S S flaat gelgk met Z hetzelfde. I d. 178. Cats,
I d. 455, bé en elders, öok Krans/en. — Zamengeft. Kranz^
friêïêlien, met een krans omhangcd. bekranfen, I d. 89.
KnE4GrB« een kraag. 1 d. 4a. tn fTaatze Gribb. bl. i5. tn
' dien tifd waren de kragen m achtbaar gebraik* Verg. fVoA^
fenbergh Bgdr. H, 9.
KREAIVI, een kraam, eene TOrzantdiiig van klt-edeinnkken, tot
■ pronk dienendei 1 d. 5X Men leze hier \ooial Cats^ 1 d.
û5i ItE.
Kriele I d« 3o. Docli ia de Tcgenw. Tijd vindt men 6ok^
om 't Rnm, Krie*t^^ Toor Kriji^ I d« 88, 98. Dit woord is
met Krie88ch)en% ait eene bron, namelijk de Nataur, want
als nataurlöke kreeten zijn het klanknabootfende W-W* Zie
Grasyen. Hiertoe behoort ook Cr&feren^ Jnychen , jochlen,
clamorisare, bacchari, tumultaari, Teaion^^ Kriéren^ Krayé^
ren f proclamare, KiL waarlchijnlijk ook ireauwen. Zie ald«
Eien oproeper^ heel hier rrieerder.
KRIMPJEN« krimpen, inkrimpen, (van fmart, aandoening ,
kwelling) I d. 43. Maarlanty U, 246 , 37 én d^* En hem
vercrompen al die lede.
KRINGKJËN, krenken, verzwakken , I d, 66. Siole en anderen
CrancLen. Vcrgel. Cfi^nett^ Bijdr. bU 173 en 570, Noot.
MaerL II, 389, 13 » Vercranchen.
KRINGJHIN, cigenl. kringen, kringen , kringen maken. VerT.
in ecnen kring zamenloopen, zamenrotten, op een dringen,
II d. 99, •io3* Teuton. op evn gekri/ngelt^ in CirheWng^
Zie f^y eiland in Kringelen ^ Krinkelen. Dit woord worctt in
Fiicsl. nog zeer vaak gebruikt, voor dringen ^ drukken. Ju^
nms ^ Tkringe^ premere, coarctare.
KniPPËN, kruipen, zeer langzaam gaan^ I d« 54, Sj % i54,
II d. io3« Verlcd. Tijd Kroep {kruwp) Deelw. Kroept ^
l roeppen, ff^aatze Gribb. bl. 19, Kruwpen^%t}ao^Qn. Tbani
zegt men Jk kroep ^ — Ik kruwp of Kroap — Kruwppen
(Krocppen) en Kroep t. A. S» Crgppian. juniuSf Creepe.
1^eutoni»la% crupen.
KRITSJEN, KRUYEN, sjouwen, voeren, vervoeren, overvoe«
ren, I d. 90, 182. Op zich nemvn , dragen, voeren, I d«
1.13% i36, 187, II d. 94. Men vindt Het krat en kret bn
TV eiland j voor 't achtcriluk eens wagens. „In Noordhollana
(zoo gaat Dezelve voort^ noemt men ook zoo de voorbank
op een boercnwagen.'' Voor het achterstuk gebruikt Hooft
Ged. 25o, hetzelve: Geen goodtje bleef er, dat niet liever
op het krat van Ichoone Doris waeghen zat. En bU 355 1 't
Gezcifchap - bezit de voorRe banken ; ghy koost het krat.
Het woord kraty kret ^ bcteekent e\§. den wagen zelf, doch
ïn gebruik, ook de zitplaats voor of achter op een* boerea
>vagcn. Die nu dit wel wil onderfcheiden zegt t^oor- of /icÄ—
ierkret. Zoo doet men in Friesland. Hier in Zeeland zegt
jncu karrét voor een melk of groenfel-wagcn , met één paard.
Kr. a55
; 'Karretje Toor een neelwagentje , datr men alleii mede voort-
kraqt, zonder paard. Karrooy is hier een voertuig met twee
wielen, éénen as, langen Heel of Hok , gefchikt ter vervoering
Tan houtwaren, zonder paard. Wannueer roen nu de Y niet
de O verwisselt , zou dit woord Karrooy overgaan in Karrode
en dit b^ zamentrekking in Krode en Kroo^ En zie daar de
zekere weg geopend tot den oorlprong des woords. De ÏWi/*
tonista heeft Carré % carruca. Craäe^ carrc. Crcidtpagen^
cirfum, moniga. Libben fen A. Yebr. hl. 4o, Karre -^ Kar-*
rebah. JBrederOf bl, 384, de Kroo: Kruytpagentje voort-
buyen — daar lagh de Kroo. Men heeft ook Karroa^ b. v.
Hooft ^ Ged» 5o4, Ik zit in mijn Karros» — Het Friefche
Kréde of KroadOf is het zelfde met Karrooy dat hier, en
met Craidcy Crade^ dat bq den Teuion.^ of Kroo^ dat bq
JBredero voorkomt. En van dit Kroade of Króde komt we-
der het W-W. Kroadjen^ krooden, krooqen, kniiden , kraig-
en; vervolg, brengen , voeren, I d. 108. KUiaan^ Krode-
wagen y L kmy- wagen. ^ Men heeft dit woord gedurig bedor-
ven en verbrod 5 dan b het hoorde^wagen , dan iorte^wagen.
Zie KiL volkomen naar waarheid zegt ^. de Rooi , Mengellt.
bl. 9f Koorde-wagen y beter Krodeufogen Vergel. Juniua in
Cart. fVaefenb. Idiot. in Kroode. Zie Cret, Aanverwan-
ten zqn het Lat. Carrua en Currua. Het Franfche Char^
Chanoty Charette^ Charrievj Cliarroi^ Charrue. Ik heb
heb hier, mqnen eigen* weg gaande, den waren grond dezer
v^oorden, zoo ik meen, ontdekt: de lezer oordeele. Karre^m
. mennen f gebruikt onze Dichter van Pliaetfêon^ Berigi bl.
7CXVII.
KRJUES, eig. een kruis, I d. 210. (V. d. Krjuesckfen ^ aan *t
kruis nagelen, ibid.) — Vervolg, verdriet, kv^elling, ellende,
ld. ii4) i55. Krjueagjen, kwellen, verdriet en fmart ver-
oorzaken, I d. i4. Vergel. Ypey^ Gefck» der iV. jT. bl. io4,
Juntua in Croaa.
KROA.OJEN, kruyen. Zie Kritajen.
KRO ANE,eene kroon, koningskroon, I d. ig, II d. g6, 97, 99,
— Kroanjen^ kroonen, Deelw. Kroane ^ 1 d. 190, II d. 97,
Zie om^hroanjen. Bgdr. yan Waaferib. ii i54, Kroenen.
Vergel. Juniua in crown.
KROES, een kroes, beker, I d. io5, 135. Zie TVeUand.
^56 Kb.
hair^ I â. SS» Kral^heredéf ^ iuralliamg, Toorr. bl. XQL Zio
iorie jfanteek. bl« 118, volg. A/o/, Krui^ Kroem^ Knüê
siJD nit eene bron. In Friesl. gebruikt meD Kroes Toor eptic
net, pronkscb« lacbtig, ichier even tls £ro/L ^
KROM, KROMME, niet regt, I d. 64, De wey is JkrcnK Fig.
krom, Terdraaid, Terwroogen, I d. 54« £9% 66, 103, iSSp
]58, 181, iQO. — Krom^ Bqvv« vao den weg af, b« t» iMM*
|}^^>, 1, 110. Zamengeil. Kr o^fune^mizgonif ^ Terkeerde treg^
afwqking van 't regte pad , Ibid. — Kromjen ^ krojnmen , boT-
gen, I d. i8i»
KROMME LJ EN, kruimelen^ aan kruimels wrgven, II cL 4^»
Deeiw. Krom/e.
KROPPE, de krop, fig. bet gemoed, I d. 163. — Kropp/en^
faet gemoed vol maken* fmari veroorzaken, U d. 64. ÜaarÂ^
Deugden/p» bl« i35, vJeesch croppen in den levendigen balg^
d« i. verfUndeny in den balg daan. Leden/i. bl» 56, Beoje
hroDê^ of benje kriegel? d. i. troisch.
KRUWCK, een kruik, 1 d. 76« Juuiu^^ Crouk^ F>9 oads ook
Sloop^ VergeL CUgnett^ Bijdr. bh 189, 190 , Nooi» Hier
Tan is nog over een Jloop wijn^ enz.
KRUWD, kruid, gras, I A. 5de bneld. bl. XXXII, 3, 51, 5fî^
73, 93, 175, 207, U d. 91. MaerL \j 22, 22; I. 23, 18»
crude. Het verkieinw. crudekiaey voor geneeskruid, Idena^
II 227, 2»8. Crudi^ren (zoo leze men) yoot Jpef^ry -n Ideoi,
II, i57* 10, clic II, i53, 39, genoemd YiotAeu Jpecie. Onze
Dichter gebruikt Irutvd ook voor buskruid ^buspoed^r^ld. 76
KRUVVtNE, de kruin, I d. 17^, 207. MaerU lU, XXIX, 13«,
Crunem Jun. Crown.
KRYKN, krijjen, I d. 8, 10, 11, fï/, 43, 68, 96, i23, cnr.
Jck kry, y^ krye^ of du hrijggeMe^ hij kryt^ of krifgs^i of
krigget. Zie ald, Vcrl. Tijd en Deelw. tirijgge en Krigge.
Zie ald. Bijdr. van H^asfenb. 1, i53, i56, i58., 160, Kree ^
bl. i54, \5j , Kreeru
KRYOELJEN, krioelen, krielen, wemt*Ien; leven, I d. 3o8.
De verled. Trjd Kryoele^ wemelde, leefile, i d. 224. Hooft
N. H. bl. 35^ ^ Kryoelen eii woelen. Bl. 367 , zoo woeid'
het en IrioekV h<'t door üraaten en Heeghen. Biedcro^^bl.
6i4, Lael ons t' iaeni vroïijck zijn, dal het van vrenghl /"/y-
oele. V. d. Krioel-blije ^ nredero^ bl. 62. Joncîijd^ H. O^
bl, X02 y Lic noch iu 's nioedexs buijck kryoell ^ die nocb ia
Kv. La. ^s^
's Vadert knden woelt. Zie Kriebn.
KTJNST» kmist.II d. io4. Kunste^M d. loS.^-Kunat^ghnx^
kanst-glans ^ I d. 88. Zie jBa/M/ in Kinnen.
KUNDIGJEN, Teuton. Kundigen^ in apenbaren. Zie i^or-
ióndijri^n-'üwiiundigjen.
KUWCKE, koek, n d. 5g. fV.Gnbb. bh 39, 47, 48 « ISTcx^cit^p.
KUVyLLE, een kail, I d. 5o, 48, 77, i43, II d. io3. Kiuvt^
I dl 94 9 98 , 107« Meerv. Kuwlkn. Bgdr. yan fVasfenb. I ^
155» Kuuen.
KUWy een koe. I d. 69» Juniua^ cou^j Tacca. Gen. KtupSf
ld. 74« Meerv. Ky^ I d. 31, Sj, 65, 79. Junius^ ia
KU WPPER 9 een kniper. Fig. een bedelaar om een ambt , am«
bitiosns , I d. 48. Kjuwppjen , kuipen ; dingen naar een ambt ,
ambire mnnus, ld. 1, 58 , 71. Vergel. Bwrman^ aanm. I^
33. fV eiland. Junius^ Hoop en Cowpe. Boordt^ bl. 337^
i/vanneer het op een hulpen gaat. Dezelfde gebruikt oók
Bekuipen^ LedenA. bl. io3. Vergel. V. d. Veen^ bl. 337»
Heemakerky bl. 339 en elders. Wat Kuipen voorheen was»
en boe mén , bi) 't ftemmen van Grietslieden , enz. te Leeu-
warden in de herbergen, de boeren aanriep, hun drank en
fpgs voorzettede, om hunne Hem te gewinnen, is elk reeds
Tan elders bekend , en deels ook kenbaar uit het eerfte Ge*
dicht , I d. 1 , enz.
KUWSGH, KUWSCHE, kuisch, eerbaar, U d. 65, 66.
KUWZE, het mionewicht, Cupido, I d. 5i. D!t woord fch^nt
met Koofen^ lief kozen, (JCe^ Blandiri, adulari^ in verband te
Raan.
L.
LAJEBBJEN, labben, klappen, fnappen; lasteren, I d. io5.
Krul^ ytmat. Linde ^ bl. 389, Pbvllis acht geen labben en
gekaU Vergel. bl. 388, Labbehacken overal, inorcken met
een vuql gekal. Kibaan , Labben , i. klappen. ld. Lobberen
vana lo^i, blaterare. Fl d. Veen^ bl. 219, en Bredero^
bL 31, gehb. Labbekachj een babbelaar, lasteraar, 8re^
eierOf bl. 16, 819, 34i, 737, voor Labbe^kcieck^ en Lahbe'-
iaechen. -« V. d. Vetn^ v\* 37^ naakt van Labben ecq,
tUgtn naam: Noch 't gefoap van Leentje Lobben; LAb Toor
foapper of rnauRer, Idem, bl. 378, wat lab ioo ■ koea Ofxr
dit rontom te liooteu, — Lêubbey^ eene roapKer,door Baardi^
bl. ?63 tot ven eigeiinaatn gemaakt: Madame du Praet^ en*
de Juffer Labbey, V. h. weder hel L-Fn LabbeUkjen ^ dtit
Toorkoiijt in *t Libben f en A. Yêbr. lil. 3. VergeL Juniué
in (Juaii^ en fVeüan-i in V.
LAECKilLN, lagcbeii, ld. 11 , .i.^, 100, 297. Verled. l^d
La^cke. l d. 5o, Il d 6i. IV. Gr. BnlL bL 5o. In de
Bi/ dr. van kyasfenb.j I, i64, jtmmela kje. De vcrl. Tqd
was oudt^ds Loe^^ b. v. Genef. XVIII, i^. Hooft Ged^
bl. 65. Vergel. Ciignett. Bifdr. bl. 535, Noot. Het /chBnt
in verbindtenis te Haan met het Eng. Late \ ludera; en bet
M-G. Ixiikan^ exfaltare. Zie verder fV eiland.
LAëYTSëN, en L/VtYTSJEN , hctselfde wOord als het rorige
met verwisfeling van K en TS, I d. 30, 35, 59« 90 ^ 126^
l6i, i65, 175. — Laeyta^ een lach, gelach, vreugd , 1 d«
8, 61, 99« 159, 169, 179, 192. ZamengeQ, LaeyU^
T^ck f vredgderqk, vreugüevol, vrolijk, I d. 171. — LMfyu^
iviji^ een die wit lacht, d. i. zeer innig vroiqk, (vergel. hier
I d. 11, o du iaecke/ie ïo wqt.) I d. 2o3« — Laegia-^wîUi^
een lagchend genoegen, vermaak, vrengde^ I d. 331«
LiAEDFN. laden. Zie Oer^heden.
LiEF, laf, bloode, kleenmoedig, ld. i35. Zamengeft. 2^€]?/-/9/y
zoo bloode dal men voor 't riifelen.van een blad' Th'cdt, I
d. 3 09. Zie Lef,
IiAEY, lag, leidc, jacebam, jaoïebam, ld. i5, 5o, 5i ♦ 35,
87 94, i55, i54, 173, 211. II d. 71, 72, 7S In de
B^dr^ van tVaèfenb. Looi^ bl. 167, 168. Verled. Tijd van
Lizzenj bg^en^ en leggen y jacére et ponere. Zie ald.
IiA.LVI, een lam, ld. 21% 22, 95, i54, 210. Meerv. laem^
Tfien^ I d. i4o. — Laem is ook een vleiwoord, twiete Laem ^
I d. 3. Starter y bl. 4i , b, /oete lanu Verkleinw. Lan^c^
ie ^ I d, 3, 32. II d. 62. haemke ^ I d. 8. — Liiemrn^re-»
herder ^ een ichaapherder, I d. .173. — Laemme'- done^ troep ^
een lammer-dans-getrappel, I d. 139. Cf. Juniue in Lsafnb.
LAlEM, LAEVIlME, lam, lamme, I H. 5i , 111 , Il d. 57, ^o»
Laemrne Ijea^ i d. 54 ; lamme ledematen, Baardt ^ bh 191.
Afegab, Lom. Junius. Limp^ claudicare. A/^. (Jribb* JtfiU^
hL 4, Laam: de ïegenw. ipelÜDg.
liA^ ' fS%
I,
XiAEMPE, ttn% Lamp^ I d* S6. Juniuêj Lampé Ver|i;«, YpVt
Ge/ch. der N. T. bl. 102« MaerL II, 54 1, 62, Lampie.
l^inî^E , eene lap , I d. 55 9 17e. — Laepjen^ lappen $ aw*
▼allen, I d« Sj*
LAERDIG, fiaaaw, ilap, fletsch, lafhartig « I d. 198.
LAESJE, (o) helaas! ld. 4i, 42, 45, II d. 66/ 76^ iDi.
Bij de Ouden ook uittaeey vergeL CügneU^ B^dr. bl 526,
Noot* In beaje ia ook in Fxiesl. een lafaard , een lafbek ^
een durfnitt*
LA£T, leidt, I d. 75, 106, 107, 124« i65, 217, 825, al*
waar het is Toortbrengt, enz. Verled. Tqd, Lael^ ^ leidde,
I d. i8ö« Deelw. Laetj geleid, II d« jSy 79, 81, 92, lOi.
Van het W-W. Lieden. Zie ald.
LâN, Land, een land, het Land, I d» 4i, 46, 52, 56, 58,
60, enz. gen. Lâna^ I d. 87, 90, 94, enz. 7b lânne^ te
lande, II d. 90. Fen Idn io lanne^ van land tot land^ I
d. 91. Meerv. Lânnen^ I d. 25, 99, 106, i57 , en^. In de
Bgdr. Tan fVaê/enb. leest men laand^ laanden. — Ldnêtj
landgenoot; landsman; vriend, vriendje, (als behoorende
tot de vleiwoorden) 2cle Sneld. bl. XXXII. I d. 62, 68.
Starter^ Jan Soeleh. bl. 7, Maar wat beDJe voor een
langêt? Idenin Meüa Thgez^ bl. 1 , Die lieffelgke langst.
V. rf. Keen , bl. 55 , Een wacker lanat. Hooft Ged. bl 257 ,
Die braeve lanst. Bredero gebruikt Lanst en Ixingat zeer
dïkmaals, b. ▼. bl. 171, 270, 5o5 , 547, 423, 711, 774,
8oi. Als mede Lanajen^ bl. 544, ^55. En Lanfert^ bU
678, 75^« Cata^ I, 520, b. en 555, a, Jjantfert^ — Za-
mengell. Ldn^aerdej Landgenooten , van den zelfden Land-
aard, populares, voorr. bl. XXX. — lAntdouwe ^ Landouwe ^
ld. 95 , Heemaierk . B. A. Narede. — LAn^^Jrouw ^ land vrouw
I d. 1. — Ldn'-Jrge^ 't land bevrijden, verlosfen, I d« 9r«
— Ldn^fijnne , Landsvigand , I d. 74. — Ldn^geanne , alge-
meene laod-vreugd, I d. 1 , 80. II d. 81. Zie geanne. —
Lónz-'heere o( ÏAn^hearCy Land-heer, ld. 1, 5, 4, 67.
• — Ldn^heeren^ 's Lands-heeren , vorsten, aanzienlgken ,
principes, proceres, I d. 71. 6q Stoke vindt men Lanta^
neren^ I, o en 8i. MaerL I, 111, 26, en I, 5ii, 6. F\
d. Feen^ bl. 419. Landtheer wordt Graaf Floris V ge-
noemd bj) Uooft Ged. bl. 75. Daar tegeno?er ftaat Ijcmts^
t$o La.
knechten^ dal men dikmaals vindt Voor IrijgsKeden^ ««<.»» ^
b. V. bg Maraix R. B. fol. S4, Tcrfo; VcrgeJL Idfinga^
Staatar. I, 63, 86 volg.— lAnz^ijoe^ landslieden,! d.
aSi. LAnz^lJM^ voorr. XXX. AyVir, Tan fPHéj^enb. I,
l5i , Laandlie. — lAn^minfche ^ een mensch die op 'e
laud woont, (T. K. een Landman) II d, 95. — Ldn^pre^
dilani^ een iand-predikant , II d. 5o. — Lidn^reife ^ etiïit
landreis, II d« 85. — lAn^rinner ^ een landiooper, II A.
64. — lAn^JcIüp ^ een landschap, lid. \\5* — LAn^fted-'/èe^
itpanga toci. het geluk van laod-IUd-en see te bedwingen ,
ld. igo. Dit behoort weder tot de gemaakte woorden; ge-
lijk trouwens deze aanhef voor 'den 1 Psalm , over bet ge-
bed, uiet vr^ is van brommend te wezeu, en merkelqk ver^
schilt van de eenvoudige gedichten van onzen Dichter. — «.
LtAn^fiet ^ Landzaten « I d. 174. Kamph. S. It. IV deel ^
bl. 19, Trouw land/aai. — LAn^wri^e^ een landplager^
dwii geland, II d. ii5. Zie I4^n!^ge.
LANG, LANGE, Lang, I d. 4, 55, 67 • 7^, 74, enz, Lan*
ger^ I d, 4i, 62, 98, 2o5, enz, Ixingre j If d. ii4. —
Lâriz^ langs, ld. i5, 55» 47« 5i, 60, en^, lAnze, langs
de, I d« 5, 11 , 5I9 52, enz. — Zaniengell. Lang^beriedig ^
lang van beraad, lankmoedig, I d. 118. — Lcuig- doer jende ^
langdurig, II d. 86, 88, 90. — Lang^ftutifnig ^ langRondig,
langdurig, I d. 197. — JLang-fchoricke ^ langbeenig, JI d.
|5. — Ijangjom^ Langfome ^ langzaam, II d. 74, 86. -^
V-W. Ixingjen^ verlangen, exfpectarc, voorr. XXXIL I d,
iq4. II d. 47, 48, 61, 87, 99, 110, ii5. Onshngterna^
JÖaar/. II , 453 , 5ü. Vergel. CUgneit^ ügdr. 5o5 • Noot* —
Lang-halzjen , reikhalzen , verlangen , 1 d. 91 , II d. 44 ♦ 4/ , 80 ,
I \ 5 •Langst voor verlangen^ begeerte ^ is nog in bloeieend gebruik*
LAäTERJEN, lasteren, kwaadlpreken , eerrooven , 1 d. 97^ 98 ^
II d. 94. — Lastrcweijdjen^ in den laster uilweiden; hate-
lijk lasteren, I d. 220. Vergel. Cllgnetl ^ Bfjdr. bL 86, Noot.
Lachteren (ze^t Bi/derdljl ^ Taal en IJichtt» verfch. UI,
16 ) is een frcquentativum van during tevens en herhaling , vaa
laken, Ilelzellde was reeds ic voren gezegd door Ypcy ^
Taalk^ aanm. bl. 5o. Kamph, ^^hvmkl Laste r-^ reden ^ S^
R. bl. 4^4, en Ps. bl. 279 Teui.on. Lacke^n^ lastren.
LAVEARJEN, laveren; varen, I d. yS. — Zu/emmen (van
den Walvisch) I d, 208. M. Sioke^ VIII, 67, Loverendm
t
La* Lb. 261
ê
recht in den wind* Zie voorts fVeiland.
LAUWRIEREN, laurieren, II d. 6a.
IjAUWJEN* (loovèn); prqzen, roemen, I d* 107« -— LooPen\
behverif ld. 38, V. d. 't Lauwe ^ 't beloofde, de belofte,
fides, I d. io4. — Geloof, I d. i39* Hamconiua in Fris.
fol 79« Suobbe Lauwe^ i. c. Panica fides. AJegab. bl. 27,
169, LcMHif Lewa^ Lowiaj fchatten; bl. 37, lotpa^ belo-
ven. M. Stotcy IV, io36, Lovedey beloofde Teuton* Lae'*
ven f prijfen, laudare. Loeven gayde^ enz. vovere Deo.
Loeven^ gelaeven^ promittere. Gehifte^ fponfio. Gelaejte^
promisfio. KiL Liwenm Zie Leauwjen.
liAüWGJEN, laven, ld. i64, 17*, 207. Verl. Tifii Lauwge ^
\ d. 17a. Deelw* Lauwge^ I d. 208* Teuton, Lciven^^
ergwikken , fencken , refocillare. — Zamengeft Lauufgwiet \
laafnat, lafenis, I d. 83. — > Lauwg^fied^wieie oerjloede^
overvloed van lavend- voedend- vocht, I d. 73. ttoaflqb
vocht en milden v^ater vloed, Kamph. Psabn. bl. 3iQ.
LEAD, lood, I d. 2o5. II d. 92. Een lood gewigt. In Hi/i-
delopen en ommeElreken Zo.
LEADS-MAN, een loots, !I d. 72.
LEA^Ff een loof, lover, blad; bladzq, ld* 89, 102. Meerv,
Leaven^ bladen, II d. 107. Hiertoe behoort Loef-^hf^ Ae
voren* Vergel. Juniua in lieqf* Brederoj bl. 59« en
Hooft f Ged. bl. 1629 Lof» Lootfer^ voor een kleinigheid^
Hooft ^ Ged. 173.
LEA.G en LEA.GE, loog, laey, vlam. vnnr, brand, ld* 25»
26, 9^ f 1*57, 21Û, 227. Lcege^ II a. 66. -^ Lasgjen^ vlam-
men, branden « II d. 81. Lea^jeny I d. 229. Zie oploeg^
jen. H^iap^^leagjen. Loga , flamma , II d. i8* O. F. W*
Logjia. IVog bekend in Fr.
ILiEAGE. cene laag, lage, infidiae, I d. 102, 220. — Lcege ^
ld. 66, Il d* 99. Leaghje y een laagje, inndiuncala . 1 d.
" . Mock^lcegen , bedekte lagen , II d. 89. — Leag'*
loeren^ uit eene hinderlaag befpieden ; belagen, I d.98, i45.
5i. Zamengeft,
liEA.LCK, leelijk. I d. 161. Hooft ^ Ged. bl. 73, van op-
yicht Laeiifk. Huggena^ bl. 694, foo üaenewe mekaor niet
L^dUcke ter kusll fV. Gribb. Brill. bl. 60, leehz. BI. 16,
L^elta. BL 71, Leeltje. In andere Ilukjes vind ik Leelckx
luaar in de jSi/dr. van ff^asfenb. I, i56, L^lck^ Bl. i52,
963 Le.
Leîlheii. Bq Ma^rl II, 196, 58, Jte&cAtfffc— tMUfeihede^
verachting, Clignettj Bfdr. bl. 526, Moot. Zie lAict.
LEAN, LEANE, loon, ld. 66, 106, i6q, 183« Il d. q3,
11 6. — Leanjen^ looden, beloonen, II d. 93, io5. Verjed.
Tijd Letutne. Deelw. Leane.^ Op de fpelling der Bgdr.
van PVaêfenb. kan men zich hier, g^I^k elders, niet geheel
' verlaten. Men leeft daar, l, i4o, Juceen en Lemni dochl,
i56, loon. In 't Libb. Jen A. Yêbr. bL 35, vindt men eea
fraai W*W. ^J^Ucmjen^ na 't geven van de hnnr, zgnea
bediende wegzenden , uit den dienst laten gaan. Oit woord ^
noe in gebruik, heeft over het geheel de nadrukkelijke be-
teekenis van iemand xgn verdiende loon geven ^ meest aTïa
eene kwade beteekenis yf oor /iraffen^ afroefen^ tuchtigen.
LEAN, eene laan; een weg, pad, opweg naar eene boere-w^o-
ning, I d. ^, ii. Ki/iaan^ haen^ diverticalam, vicolas.
Vergei. Juniuê in Lane.
LEARUE, een ladder, ledder, leer, U d. 74, q8. W. Grihb.
BrilL bl. 19« Lieerde. Zoo wordt bij onzen Dichter, II d«
6, gezegd, dat het woord leerde geen' tweeden N-val heeft:
Ticc enitn , (ait Grammaticus) dicimus de Leerdez treppen.
l.EARI\E, liever , poiius , I d. 4i , 42 , 44, 48, 63, 69, i58,
166, enz. in py. Gribb. BrilL bl. 9, leest men lasre^ doch
beter ware laerre ^ welk laatlle volgens de gewone fpelling
van dat boekje overeeiikonit met ons Learre» Trouwens zoo
moet het worden gefpeld , want het is bij inkorÚBg voor
J^cafere ; en daarom leest men ook in de Bydn van fVae^
Jhnb. I, 107, 159, 168, Lau(4>er^ dat meer overeenkomst
lieeft met dat van G. J. Ljeauiver,
IiEAT, een loot, Ibrcnlus, I d. 69 , i52. JEngeUer^leaten ^
II d. 60. 'Feuton. Lalde ^ fprute van en boom, palmes ,
propago. — Litat^/j letten^ looten fchieten, puliulare, I d.
i64.
LEAUWJEN, gelooven, credere,^! d. 2, 12, 52, 4o, 4i,
49. II d. 110, 112. Hoojt^ Ged. bl. 177. Cate^ I, 249,
a, Bredere^ bl .037 , 548, Looven In de Rydr. van H^ae^
fèrib. bl. 162, ik leeuH^. 131. i52 , leeufpde. Zie Ixiauw^
jen en Ljeauwen,
LEAZ, LEAZE, loos, looze, callidus, astutus, I d. 24, 61,
66, 227, 2^0. II d. 64. enz. ' ikwrjls vindt men het ach-
ter audere woorden aangelascht, b, v# Gea^leaze , I d* 70^
Le« ^65
' Jle^t^IéfOM^ ld. 74, en*. — Leazjen^ loos en afgerigt wóe-
men, I d. '^o. Zie de korte Aanteeh. ald» waar ter plaaize
men ^voor e/i V ander 8Pi.lt, vooral moet lezen: en V an^
dpr PELT. Vergel. Baeljen^ Stcknjen^ Huifen^ eo Hoven ^
i\ F. W.
I^EA7^E, eeDe lens, lenze, Ioze« teslera, I d. 31^.
LECK, lek, vol gaten of fcheuren, rim 'fus , futilis , I d. 78#
Id ai komst Haat dit woord gcliik met het rojgende.
JLiECK, een lak, gebrek, vont, ld. 5i , 68. Teuton. Lach ^
gebrek. En zoo ook Catè^ I, 287, b. Eng. Jjach. Zie
' Juniuê^ Leek voor fv.himp^ in de O. F. W. bl. 3g2. Lac^
- voor nadeeif MaerL I, io4, 61. Sonder lecrk of gebreck ^
Martena , Ann. voorr, bl. 3. Zie in vergd. fVaaJenb, Bij dr ^
1« Hl. Ypty^ Taalk. aanmerk, bl. 44, vooral bf. 5o. Ixuc-^
ieny (Baat daar) is minnere, coofaroi, verminderen, vertee-
ren. — Leckjen , laken , misprezen , voorr. XXX Deeiw. Xec-
ït<», gelaakt, I d. io4.
X»ECK.EN , laken, (pannns lâneus, K'L quem vïdeas, qnacfo^
I d. 5t2, Il d. Q2. Zie Reajcher^lecken. Juniua ^ Lake.
L,ECKER, LECK'RE, lekker, dcUcams, l d, 87. Cf. Juniua
in Lick el Reiish,
lEüIG, LEDIGE, ledig, ijdel, II d. 71. In de Burkeri/ , bl.
55, leest men Liddig^ beter naar oe tegenw. nitfpraak.—
Bq zamen trekking Leeg ^ l^^S^t ongevuld , ijdel; werkeloos;
zonder gefchenk , I d. 9 , 182. Il d. 59. Leeger y compar.
• ^dekr^ II d. io5. Marnix heeft echter met eene E, Lege
dogen y R, B.fol. 118, verfo. Leeg ^ voor onbf laden ^ ori'-
belast y Bgdr. r^n fVaê/enb. I, 167. Wegens Ledigbaar^
Leegbaar^ vergel. Siegenbeek^ Proeve v. d. Ilias, Aanteek»
bl. 100. Zie On-'leeg.
JjEED, leed, v^driet, fmart, I d, g4, 171. Lee^ I d. 187,
30!i» Zie Moard'iee. — Hei iz mij leed^ bet deert, ver-
driet of berouwt mq. I d. 44. — LUéi hebben voor verac/i-^
teny M. Stokey lil, 8o4. Vergel. C/lgnett, Bijdr. bl. i4,
I^'oot. — Ijcit toor verdriet y nadeel j AÎ, Stoke^ VIII, 670.
verg. Clignetty 1. 1. bl. 207, Noot. — Leed voor rouwe ^
Ji^aafenb. Idiot. — Ijpde doen ^ leed toebrengen. Cllgne*i ^
bl. 117. Noott Lede hebben to lietnj leed of verdriet heb-
i^n over hem, M. Stoke ^ IV, 84. — Leed^ Bgv. N-VV,
« /•« wt
9Qi L B«.
men den Grave lede gaste. Cligneit. bL 198, Noot, Te
bder^ te onaangenamen Onze Dichter gebruikt JLeed/le^
▼oor veracJitflcy I d. i33* Zamengeli Leedwezsen, leodwe*
zen, tegenzin, yerdriet, IC d 669 8g, ii3»
L4EEG, laag, I d, 84, 187» 206, ai6. Il d. 96. — Leegte^
laagte, I d« 191, 196. Leegime^ idem, I d« 147« Jwme
LEER, of LEERE, de leer, doctrina, I d. 116, i5i, aoo,
239. — Leare^ I d. 48. Learaer^ een leeraar, zie Sted*
learaer. Maerl II, 44q, i5 , JLeerrer. — Lieeringe^ Lee—
ring , I d. 89* — 't W- W. Leeren ♦ leeren , docere et to-
cere, I d. 4o, 71, 88» 106, ii4, 128. II d. io4y ens»
Verled. Tqd Leerde^ Deelw. Leerd, II d« ii5.
LEF, laf, flaaaw, moedeloos, bloode, ld. 5, 36, 998. Kamph.
JPa. bl. 94. Laf en Jlof. Idem , bl. 546 , Laf en niack. mem
Pê. bl. 979, Laf en flap» BrederOf bU 6^5, b. Laf ea
lanu Idem , bL 694 , o , Maar den berooqden naeckt ea"
laf J. H. Krul^ Diana ^ bK 17, fin, moedeloos en hf^
^- Oozc Dichter gebruikt het ook yoor moede ^vermoeik^
loof^ (gelijk men nog in Noordholl. zegt.) I d. i84, 311»
Baardt^ bl. 297, Laff en van de regs Termoeqt. — Loof^
Bredf'ro^ bL 8â , Haer bve macke leen met koelte fris be*
iprocit. Idem, bl. 246, Haer breijdel ben ick bof En zoo
ook bl. 3oo, 3o5, 529. Hooft Ged. 106, Lo/^ leden*
Idem bL i65, love leden. Maar voor ffnahelooa^ Idem,
Ged. bl. 177, I^ffe lelkernijen. — V, h, Lafferh\ Lefl
hartigheid, lafheid. Idem, Ged, bL 58o, Goedheid zonder
laffenj» — Een Laf beek ^ Bredero ^ bl. 777.
LEFFJEN, leffen, klappen, fnatcren. Kiliaan^ Laffen^ lef^
jen^ L klappen, garrire, loquitan. i^ffen^ garrire. Het
frequentat. Leffeljeriy leest m^ in fVaatze Öribb. Sriü.
bL ai, Uws buwrmans feijut woe fo bette meig m^ ^^jffelje ^
d. u een zot, laf praatje houden; gekicheeren, boerten^
maljagen. Baard t . bl. 263, Men kust, men leffeU ^ Waar
veelal bedorven en in Llff^^ieffjen ea Lif-iaffen^ ia overge-
daan Zie ald.
LEüER, ceu leger, armee, II d, 92, Meerr* Legers. ^ Le^
• »
' Jf^ü^^ > legeren , tich legeren ^ fchtren , I d. lóo.
LELU, eene Lelie, liliom, II d. 5, 6,8, lo. Genlt. LelyK.
Meerv* LeWen. In de Badr. Tan fVoêfenb. I, i46, Zm/-
jen^ naar d(e T^nw. nitlpraak.
JLELLJEN, lellen, laUen, hm\%hj I d. 34, lai. DU woord
< gaat door alle vocalen heen; Lallen ^ lellen f HUeny hOenp
luUen. Zie Lilden.
LEPPIL, een lepel, cocUear, II d. 5, 6. Genit. Leppils.
LESCfUEN, leslchen, (den dorst) I d. 33o.
LEST, een last, pak, onus, I d. 6, 59, 84, 110, 130, ens«
— Scheepalaat, l d. 78. — lasi^ bevel j 1 d. iig, 157, i53.
Meerr. ijeaten^ I d* 59, 63, 77, iis. — Lestigj lastig p
beM$4Kuirlgkj druhlendj I d. i55. II d. 111, ii6. — Xiea-
ügy Bqw. geweldig, zeer, ld. i33. «- Leëtlifchj lastigl^k,
xeer, I d* 53. — ijeet^hf^ lastmoede, drukmoede, wanneer
men den drok of de verorakklDg moede is, I d. 3ii.
LESTEN, lusten, aangenaam z^n, welgeTallen , juTare, libére,
I d. 7-, 39, 53, i63, 190. Juniua m ImU Het luet mg
niet aan — Hooft ^ N. H. bl. 396.
LEST, LESTE, laatst, laatRe, I d. 4i , 43, 43, 44, II d. 48,
65 j enz. Op *t leety op het laatst, d. i. naderhand, I d*
13* «— Leêt, onlangs, Jaatstleden, I d. 170, II d. 45. — /ea-
teny idem, II d. 5û. fV. Gribb. BHÜ bl. 4i. «» Leet^
fckreaut4>ne ^ iaatstgelchreTene , II d. 49. De faperlat. yau
't volg. w.
LET, Ia«t, fpade, fero, I d. 8, i5, BS^ $69 67 j enz. To
let , te iaat , I d. 3 , 6 , 64. Óon lette juwn , aan den laten
avond, I d. 308. Ijeti* juwne^ idem, (genit. abfol.) I d.
319. Traghe en lat. MaerL II, SgS, 187. Juniuêj Late.
liEI^EN, beletten, verhinil^n, I d. 4o, II d. 67. — beper*
ken, bepalen, paal en pe#Nï^tten , cohibere, I d. 195.««
deeren, hinderen, nadeel doen, leed doen, ld. 33, 63, lOQ*
n d. 5û. M. Stoke, VII, 648.-. V. d. Let/el, beletftU
verhindering, II d. 48. Lette y M. Stohe, II, 70. MaerL
II , 436 , 54. — Zoetten , voor talmen ^ Jammeien , Af. Stote ,
VII, 570« IX. 313.' •— Letten aen ^oedt nochi bloedt^
Hooft , iied. bl. 586. Staat met het vonge woord in verbind**
tenis en maagfchap, en beteekent eigenl. tardare»
IXTTEN^ opleueo; acht geven, ld. i5^ ii?; i3li aoo«
tM liB. Lj.
LETTER, of LETT'RE, een leilcr, I d. go, 19^. Meer?..
Jjetirenj letieren^ htlêrsy I d. 5i , II d. £3,5^, S^. '^
Zâmengefl. Leiter-ire/i ^ letterkracht, d. L letters krMhiig
seno^ om uit t« drukken, wat ze moeten uitdrukken, Toorr.
XXXL — Letterfpjealdinge ^ letterfpflling , rpelliog^ voorn
XXVIIL — 2>/<er-M^£i& , lettervrengd , d. u het genoegen^
dat men uit het lesen van een Gedicht fchept« I d* 8.Î.
LEUGEN, een leugen, logen, I d. i58. Meerv. Ijeugen^
Ji^'dr. van IVcuJenb. I, i5â, leu/fnen. Zamengelh Leugw-^
f prehen y logen ipreken , liegen, I d. 138. Kwnpk^ Pe. bh
100, Leugen-'flikkera. 2'euton. leunen ^ (misfchïen hnignen)
verzaken, negarc. Juniuêj Lie^ meniiri. Zie Ljeagen.
LEUNJEN, leunen, ftcunen; zich verlaten, I d. 139« 'JTeuion»
henen. .
LETT, ligt, jacct, I d. 3, 5o, 5i , 93, 100, 103 • eos. />^/
oere heap ^ ligt ov^v hoop, is in* verwarring, I d. 62. —
J^yi^ legt, ponit. I d. 73,////i libhen leyt^ vilam agit. l d'.
103 y kagen Leift^ infidias podit, Hruit. Dikmaals is dit fchier
een llonpelwoord , b. v. Hooft, Ged. 379, Jt k^ te maten.
Cats j 1, o5, b, Ijeyt en vroet, — Ley/ie in fioy.teeC hier
di]n liet, I d. 9, gelijkt er wel iets na. — Dcclw. Isyd^ ge-
legd, I d. 2i4i II d. 79.
LEZiZÉN, lezen, I d. 56, 62, 89, 90 ♦ 91 , 93, enz. Verlcd.
Tijd liezy las, I d. 85. Libb. Jen A.Yebr. bl. 17. Oeelw.
J^ezzen^ II d. 46, 54. — hezzer^ een lezer, Meerv. Lez^
zers^ voorr. De Burierey ^ hL \ ^Lccs/ety hetwelk nader aan
de tegeuw. uilfpraak is{ het naast is Lopfer. Zie Juniua^
Leafe. — JLez-wirdig , lezenswoardïg. Il d. S\ — Lcexem^
ceu les, lesje, Libb. Jen j4. Ysbr. LI. 85. V. d. In Icexem
oplezze j iemand de les oplezen.
LIBBEN, het leven, I d. ,^, 8, 17 , 18, 23, 35, enz. Genit.
Libbensy I d. 100, 106, i34, enz. Meer%'. Idbbenê^ I d.
42, 45. ~ I^ibbcnu'-gong y levensloop, I d. 135. JLibbens"
JlufPne, levensllond, levenslijd, levensdagen, 1 d. i33 , 198.
Men kan hier weder niet ai" op de r|)elling van TV. Gribb.
Brill. want bl. 78, leest men lAbben^ S^hjk bg G. J. DÓch
bl. 4o, en 66, kifen. Trouwens thans is Leven ook al ia
Friesland doorgedrongen, en van de naburen ingevoerd* Ia
de Bij dr. van IVasfènb. vindt men Lebben en Libben. -—
Voor Libben heeft men bij al'korting, Lib y leven, levens-»
L7. ^Sf
wandel, I d. 198, i84. «li» Lib-Jluwne-^ levem&ond, I d«
gii 179« •— lÂb^wirddey levenswaardige, I d. 89. «» JLA"
teetjende^ leventeelende , I d. 48« — JUb^teel'-fwieie ^ lertn-
teelende-zoete (min I d. 75. In Broer Comelûf Serm. I,
23if J^ef-'dagen. ^mm Bj^y. N-W. Libbettj Ubb*ne j levendig,
afs, 1 d* 197. Genit. abfoK Zie daarvan CUgnetiy Bgdr.
. a46. En vergel. wgde^hieh^ Letf iuwnêj enz. i— V.
d. Ltibbenigj «— Compar. hbbtnigerj levendiger, I d. 39« •«
Het W-W. Libbjen^ leven, 1 d. 10, 16, 28, 29, 4o, 45,
63 , enz. Bgdr, van fVaefenb. Zjebjen en libjen, «i» Verl.
Tdd en Deelw. Zdbbe , leefae , - geleefd , I d. 74 , II d« 82 , 98«
LICHEM, en LICHEME, ligchaam, I d. 4o, 43, 44. II d.
909*9^29 95, enz. In de Jigdr. van TVaèfenb^ I i44, leest
men ook bctiem^ doch bl. 166, tighaam* «*• Lichemlgt y
ligchamel^k , II d. oo.
r.ICHT, Hgl, levis; fecîlîs, I d. 4, 5o, 66, 118, II d- 88.—
lAchty misrchien, I d. 7. Af. Siotcy t, 455, Lichte ^ for-
te. -« Zamengeft. Licht-firddig ^ ligtvaardig, II d. 74, 89.
Hugdecoper op M. Stohe^ VÜI, 1074, bl. 67, leidt het af
van voere, waarvan eerst ägitfoerig^ vervolg, gelijk nu Ugt'-
t/aardlgj «-» Licht^firddigheyt y\o. i5, ligtzinnigheid , in het
eenc meisje, onbedachtzaam, voor het andere te verkiezen.
— Licht^kauwigheyt y ligtgeloovigheid , II d. ^5» ^^ lAcht^
ycAo/2ci'e ,ijigt-beenig , vlug ter been, (van danfers.) I d.$5.
CaUy ld. 195, a, 3, Lichtevoetj jro^AyuwtvV. Vergel,
Wasfenb. Bgdr. II, 4o.
lilD, een Hd, geleding, I d. I. JJn V lid reytfe ^ fig. van pas
komen ; II d. io6. —>jL/c&na«/e, lidmaat , lid , Il d. io2* TÂ^Lijea.
UE, leed, I d. 7, i35, i55- II d. 84. Verled* Tgd Vaa
Lyen^ l^den,
XJE, de loideo, lieden, menfchen , I d. 5, 5, 1-68, 2^9.
JVIeer gebruikel^k is echter Ljue of Ijoe. Zie ald. De ge-
uit, plar. Liïede^ leest men in de Bgdr. van fVas/enb.l^
i55* B9 Bredero en anderen vindt men ook Lie.
IJEA, de ledeo, I d. 8, 26, 57, 54, bj ^ enz. Ljean,I*â.
J76. In de JBydr* van TVaafenb. I; i65« iLeen. W.
168 Li.
Gribb. BriJt. h\. ii , en Sa, 1)cb. ^ Fen ^ea io l}ea^ nit
lid tot lid, 1 d. aoi. — ZaraengeO. Ljea^brect^ ledebreok
ledebreken , I d. 67« Tgdti^. in L. V. bl. 53 , en Hugnn9 ,
bL io3. Ledebreten. Zie fVeilcuid. ^ Ljea-liUien^le^^
beven, beyen over sijne leden, I d. 310, 328, II d. 119« —
JLfea'-trilljen f trillen, trillen over zijne leden , I d« 86« II
d. jf5» •— Ljea-'iräle. eene ledebeving, l d. i63. «- Zäjea^
Jchoddjenj lederchudden , ledebeven, II d. 85. Dit ijiea^
úean^ is bet Meenr. yan Lid. De D is er flecbts nitgeTal^i-
len, volgens gewoonte ook in andere woorden.
U E ACHT, licht, Inx, I d 16. 26, 54, 111, 116, 196, ens.
Genit» Ljeachtêj I d. 116, 934. — Ljeachtertj Meerv. Zie
Haed^ljeachien. — Ljuec/ii^ idem, I d. 4i, 49, 44, zi4$
Meerv* Ljuechten^ lichten, liimina, ld* 4o, loS* ^ Ijjocht ^
waar van ^ochiig, luchtig, I d. 109. «* In de Bqdr. vaa
Watfenb. leest men I, i44, Ijuegt ; I, i54, en 160, fio^/.
Teuton. Lgcht. Bq Maerhnt, 1,6, 90, en II, i94, 53,
lecht. Cf. JuniuB in Lighi, Zamengeli. Ljeachta^büer ^ (it)
Lichts* vrolqkHeid , vrolqk aanfchiin ,1 d i65« — Ljeachi^
baer-^nendcj helder^brandende , II d, 71« «* Ljeachte leag
{fjoera) vnurs heldere vlam, I d* 219. — • Ljeacht gnne leag
oon-^Jteckej in lichte laaye vlam ontdoken, I d. 157. Zoo
leest men in een Gedicht van S. ui. Gabbema j in KU009
kraam y bl. 535, Een lughter laaye vlammcu — Het W-W,
Ljeachien^ Ijeachtjen ^ en //eacA/^yV/i , lichten , verlichten , I d.
i56, i64,9i5« 217. II d. 110. Doch Ijuechteny Ijaechijeny I
d. 44, 60, i5i , 182, 192, \q5. -^ Belucht igenj Kampliug<^
zen Pa. bl. 70, ^ •
UEAF, IJEAVE, lief, lieve, I d. 1 , 2 , 3, 4, 7, 8, en».
Genit. Ljeafa^ II d. 47« A. S. Leof. Zie Juniua, in lecif^
Loved^ ^m Ljeavej eilieve! ik bid u! II d. 86, 87 9 106.
Dit lieve vindt men ook vaak bij CafSy en anderen. —» Zr/eau--
we, lieve, geliefde, 1 d. 12, 24. In de Badr. van H^aafenb.
I, i44, Leasuw. I, 161, Leeuwe. iJet laatRe en beste is
nog in gebmik. — Ljeafat j LjeaJJle , fupeilaU ld. 2, 94,
27, 28, 38, II d. 47, 5i. — Ljèafkcy helje! I d. i4, 25,
29. — Ljeajlyck y Ijeaflijcke ^ liefelijk, I d. 4, 25, 120.
cns. II d. 45, 46, ens» Ljeaflijcker^ Comparat. I d. io5^
II d, 92. — L,jeaff^lijck^ I d. 124^, 212, 225. Cais ^
JSredero , Broer Corn^ en anderen hebben ooi door*.
Mans net F F, LiéffelgcK -^ LjeafHfclhênt ^ I d. io&
onderworpen aan de geüefte d. i« aan het goedvinden , Jbe-
licTeo. En ioo ook ireaeroy bL 12^. — Ljeqfime^ liefde^
min, n d. 63* — Ljeaveling^ lieyeling^ I d» 3 12* — Za«
xuengeft, Ljeaf^Uffjen , liefkozen , ftreelen , I d» 4!^. — lô^^f^
de^leffeïyey fiefkozerq, I d. 3g. Dit woord yindt men vaak
verbrod en bedorven in Idf^krffjen^ Il d. 63^ 99. B9 Catêy
1 , 34i I b 5 '597 9b; '5q3 9 g , Liffelaffen. Bq Heemskerk ^
B. A. bL iSû, tittaffsn. — Liffekrffèrüe^ bq Ca/*, I, «55,
c 270, c. lieemakerbj 1. I. blT 135. Van hier b^ Ca/«, 1,
56, bij Co/a Uefgeial^ oneindige malen -» Ljeqf^hebber ^
een liefhebber, minnaar, I d, 335* II d* 67, 6o.
1.JEAFDE, liefde, min, l d. i, i5, i4, enz. Genit. Ijeafdsj
ld. i4, 33, 75« enz. Ljeafdeêy II d. 81 • ZamcngelU
Ljeafde^eagy liefde-oog, I d. 75. — Ljeafde-^fjoer ^ liefae-
vunr, I d« 31 , II d. 64. — Ujeafde^f lamme ^ liefde-vlam ,
II d. 76. — Ljeafde^gdl. liefde-klngt , I d. i5. — Ljeafd^
ffieatiglieyt ^ Lie/je «geestigheid , d. i. bevalligheid in het ma-
en van liefde- of minnedichten, II d. 47* — Ljeajde^pkafr ^
Liefde* kwaal , I d. 34« — Ljeafde^siochte ^ liefde-zacbt , ld»
i4* — hieafda^ trouwe y getrouwheid in de liefde, II d« 68.
— léjeajlP'^tw€inga»trienen y liefde-dwangs tranen, tranen die
iemand tot liefde of wederliefde dwingen, II d. 62. —
Ljeafd^uwtdruwckjende y liefde nitdmkkende, d. i. te ken-
nen gevende, aanduidende, Il d. 67. — Ljeafd^wilUg ^ tot
liefde genegen, 1 d, 173, — LjeafiT^wirddig ^ liefdewaardig,
voorr. XXVUI, XXX.
IJE\FJEN, lieven, beminnen , I d« i5, 3i« 34, 111, ii4,
enz. Verled. Tqd en Deelw. Ljeave y geliefd, bemind. Il d.
76. -^ Ljeaver^ minnaar, I d. 4o, 43, iio, 182. II d. 65.
Meerv. Ljeavera. — Ljea^ert^ lievert, II d. f^S ^ 81. JLjeau^
weiiy I d. 43. — lÂever voor minnaar, ook Kamph. S. H«
lil. 165» i66. Jonctga. R. O. bl. 74. Liavaerly BrederOf
Lx» 5171
UE\T]WEN» gclopvcn, I ^. 4, 65. II <I. jOf .80. Ljeauw^
jen^ II «^. 70, 11 2* Verled, Tqd f. Ljeauwde f II d. y5. IV.
Ortbb. BnlL bh 169 3o en 43 1 Li(euwen, Zie LaiMfjen^
^ en Leautvisn « welk léallle het meest overeenllemt xnet de
Tegeiiw. uilfpraak.
LIliDEN en LIEDJEN, leiden , geleiden j 4 d. 4o, 55, 62, 87^
loG, i47y i48« i35f enz. A« S. Ltcedan. VergeU Junius^
ia Lead^ Ladejlerne. MaerL Leeden^ Leden en Leiden^
II d. 560» 43 Hiervan is Liden (verL tbd Lêeet) gaan^
liet onzqd« « gelgk in de NederL taal van Lieggen • hggen %
zeilen ~ zitten; van Jacére ^ Jctcére ; r^n JiUére-fiderej enz.
Uedamanf een leidsman, II d. 87« Verg, Juniua ia Zra-*
desman.
UEDEN, laiden, kloklaiden* Zie Belleden^ JBern^beaeden.
£n korte Aan teek. op de voorr. XIX.
UEMEN, leemen, van leem, I d, 11 8* MaerL I, i, i5; I,
g, ig, Erden liihe. Yerg« Juniua ^ in Linüe en Lome. Is
met llnue verbonden.
LIENEN, IeencD5 verleensn , I d. igg. Verled. Tijd, Liende^
Deelw* Liend^ Il d. 4g, mutuo da tas. tV. Gribb, BrilU
bl« 39« Lienenj leenen, ter leen geven, mutuo dare. BI,
G& j'±jienen^ opnemen, ter leen nemen, mutus acciperc.
Vergelâ Juniue in Ltend en Loon. VerUenen^ met de IE
vindt men ook bn Starter^ Fr. Lnstb. bl. g4, a.
LIERE, een lier, ld. 7g. de Genit. Lierome j I d. 88, is van
lÄerom^ dat met om is aangevnld, ftreelenderivgze, gelgk
Jan'»om^ Heeroom j enz,
LIET , ceo lied , I d. 3 , 7 , g , 45 , enz. Jun. Lai , Lay.
LIET, liet, I d. 6, 58, 65, y5j i34, II d. 63. 64, enz;
Verled. Tqd van Litten^ laten. Zie ald. wij Ueti^ne^ voorr.
LIETTE, vreugde, vermaak, weelde, wellust, uitgelatenheid,
dartelheid, I d. 3 , i3i, i3g, ig4,.II d. jj. Hier gebruikt
men nog belten dig Jacutj voor genoegen^ vreugde. Ik weet
niet, dit woord elders te hebben aangetroiFen.
LIEUWEUJEN, leveren, afleveren, ld. 83, 8g, II d. 52.
Zdeuweringhe j TAe fVan-UeuweringJie. Martena ^ ann. bl.
68, en Gabbema Verh. v L. bl. 128, Lyuryen. Gabbema
heeft ook 1.1. bl. 4g , LyiÂWrien en \A '/7 9 Livrien. IViarda^
wortcrb. Liuvria. Vergel. Junius in deliifcr.
r73 L U
if^^jongy de jonge leenw, I d. ,199 f 9o8« - £ieiMP«-itecil
een ]eeawen-tând , I d. 3o4. Zie x/Ngr, Ge/ch. der ^. 2
bl* iq4. Juniuê^ Ujon. MaerL II, 75f Si, Z^Aoeixie^ ys*
re
35 y Leuwen^ en ts. 34| Lnoene. VergeL CUgnetip Bódr.
hl 94.
LIKZ, las, ld. 85. Verled. Tijd Tan Leutert.
LIFTER, linker, b. ▼. tijterj^de^ de linker zij , II d. 8i. ^
Liftfe*lg^ de linker kant, l d, i45« MaerL U. 91^ i5.
Luchter yide» Bredero bl. 5l6« luchi^r'^kant, VemL ya«
mW, in Lejihand^ Clignetty bl. 317 , yolg. NoqU de F en
CH z^n wisfelletters. Zie Lofte.
LIJGK, LIJCKE, gelijk, fimilis, I d. 103, 3o5. Bgir. «elqk,
als, eveneens, ut, aeque, I d. i3, iSt, i5i, \77* GtMema
in Klioos kraam, bl. S55. ifu^genêbh 5Q4t iÏf'd a« fias«
i?V/r. van fVas/ènb. I, i4o, Lijchen ae» ÊrederOf bL 453 »
foo l^ct gel f den, — Lifck, Z-N-W« gdqk, aeaaam« {ns^
I d. i4i , 173, 303. — Lycie, eelqken, geUkbeid, I d. 69,
103. — Lijck^besljuechter ^ gelqkbeflechter , jostttiae arbiter,
I d. i4i. Lgck-fcheel^plachte y pleitgcding, twistiaak, I d.
i54, — Lijcke^woly evenwel, noguns, ecbter, I d. 4, 4i,
98, io4,iS5,i45,3i6,3i8. fV. Gribb. BrilL bL 4i* Bgdr.
\aij IVasfenb. I, lfl5, 167, LgkwoL — Lgkeu^l^ Hooft ^
Ged. bl. i3. y. d. Veen^ Zinncb* bU 70« Bredero^ W.
54, 73, 4i4, 5oo, 56o. — Gelijcke^wel^ K. d. Veeriy Boete,
bL 91. — Lijlu^olsj Libb. f en A, Ysbr, — Jtüqcke-^wal ^
I^li. van f^yedde, bl. 168. Zie AlUfckj dat bq Hoofi is
aallükj en Junius^ in //Zite, a/z/^e. — 't W-W. Lb'ckjen^
gelgken, gelqk zgn , fchgnen , I d. 13, 36, 54, 3/, *5, 5o,
5i, 53, 59, 65, 68, 71, 82, 89, 97, io5, i33, i4o, 175,
3o3. II d. 78, 8i, 93, q3 , 94, 109. Verled* tgd en deelf?»
Lijckcy II, d. 63, 70. Éijdr, van fVaaJenb, I, i53. Baardt ^
245. Bredero j bl. 4i4, Kamph. S. R. bL io6, f^. Gribb.
BrilL bL 93. — Act. gelijk maken, vereffenen, beQisfen, I
d. i45 — Vergelijken, 3 fneld XXXII, I d. 53. Van der
Veen f 61, 179, 190. fV. Gribb, Brill, bL 73, en Broer
Corn. Sernu 11, 189. VergeL Fortman ^ aanm. 34% 35. —
Lijckjen , gelqken , bekomen , voegen , fV, Gribb, BrilL bl.
8i. 'Teuton, Evenkomen , Lycken^ pasfen. En in dyenen^
evenkoQ^en, Igcken, pasfen, maten, congracre, convenire.
— Liken^ gevallen, placere, AJegab. W. xo5. Juniu^^
IjUse% placere* O* F« W. bl. i5i» Idli^^ behagen* ^^Lgc^
heniêfe^ gelqkenii, be«ld« beeldtenis, I d. soi. II d« iii.-^
Voorts heeft men ia de O. V. W« en bq Gabbenm fpreek*
wqzen, die nog zeer bekend zijn in FriesL b« t. O. F. W«
bh 5q5, Lüch jefi^ even als oL Gahbema^ b. io5. Ziröi&
' ofi. Deseifae, bl. 114^ Toe Lijha^ te gelqk, te samen* JSn
bL 81 y ^4, Toetgkka. Martena^ ann^ hU 689 b, mêy num^
• horum io Incha^ te zamen, geeamenlqk.
LUCKy een mk, dood ligchaam, faons, eadever; Afeenr. X«/c-
iteis, I d. i57y i45f i66. — Lgck^badob^n ^ igken begra^
▼en 9 dooden ter aarde bedetten, I d. i€6.
LUJVy eene Lqn^ I d. gS* Zie Mer^lgnnB. Vergel» Junius^
in Zri/3» en in Reanu
LfJNNE, geleden, II d« 76, deelw. Tan Ijyen^ zie ald.
LUTS» LUTSE, luttel, klein, eering, weinig, kort, I d. ïo,
3if 4i, 53, 669 78, enz. jilfo IfftSf even min, alzoo wei-
nig, II d, 101« comparat. LÊgtfir^ weiniger, kleiner, II d«
xoi, 103. — Lgtfle taperlaU Zie AlUrl^Me. — '/ L^*^^
het geringe gewas , of prodakt , I d. 66. — OmUjt9 , om eeno
kleinigheid, geriogo zaak, I d. 73. — L^U^tijda^ voor
eene korte w^l« (genitiy* abfolatos. Zie bq 't w. lÂhben.)
II d. (93. — M. Stohe^ Lettel ^ I, 68* MaerL II, i3i,
97. Chgnett , bl* 347 , Lutien , bl. S75 , Luttel. Bgdr. van
LUVE
iiS. In de Bi/dr» Van Wasfenb» I, i55, i56, i57, 160,
Ln^f. Meerv. bl. 163, Lggfen. — Zamengeft. Lgv^kaz^
Iqfloos, levenloos, I d« 100. — > Lgi/^fchutten ^ Lqfwachten,
custodes corporis, fatellites, II d. 95.
ULGK, leelnk, boos, gram, I d. 5i f 61, i6oj Zie Oer^iUcim
fVoêfenb, Idiot, in V. Liób. f en Yêbr. bl. 33 , Dou Uitje boi^
vit alhensy uit boosaardigheid. Vergel. wegens deze Z^^N-W.
op e/it, Waèfenh. Bgdr. I, 119. -— Zie Lealch.
LILLE, een doedelzak, zakpqp, zeker biaasinRmment , I d«
79. — LiHe-'fechy I d. 8. — Lilk^piepkers^Jeck ^ I d^ Sy»-^
JuiUe-'piepkere-'bonge j I d. 1. — - Lük-pgpe^ I d. ij5. Caiêp
l 639 , b. ff^. Gribb. BriB. bl. 61 Seck-pijh.
ULUEN, lillen, trillen, lie Ljea^UUjen. Onze Dichter ge«
hntïkt TJUi^n ook voor Êsinirftn . fh0ilmn . kioelAn • eiff. met eeao
tji Li;
trillende of tramblerende ftem , I d. 3. Men ^ndt ook Idfilm
i'en^ I d« 539 174* — - ZamengeH. LiUe-piepjen ^ zlngeo, fpe-
en, I d. 7« -- lUjUe bouikjer^ een minnaar, die al boer-
tende en Roenende snn meisje door zone handen laat gaan»
n d. 6a. Zie Eal-Ûjlle-borlüicJb , en fToê/ènb. Bijdr. ul
4i. — Lallen^ hllen^ lillen^ lollen^ lullen^ kianknab. W-W.
en fchier eenerlei beteekenis.
LIMME, het lemmet (der kaari) pit, II d» iio. Thaaa segc
men, meen ik, ümmet.
UNCKERT, linkert, looze tos, (een fcheldnaam) I d. 9«
Bcardi^ bl* 307. Cata gebruikt het meermalen ^ b. T. I 53,
b. Die ttaeg in 't dnqster leqt ea rroet^
Dat Î8 een lAnckert , of een bleet*
zoo ook I d. 371 , c, — Doch Lincier Czonder T) Catê^ I,
34g, a* 353, a. 36o, a. 397^ b. 44i« a, 53o, b. enz..-^
V. d. lÂnchery^ CaiSf I, 33» b. en lÂncktrm^ I, 197, h.
335 9 a* 366 9 b. 34g , a , enz. Toor liatige boosheiay fijn bedrog^
. }9LCalê gebruikt zelfs het W-W. Zr//:c!ce/i voor looze , en bedek-
te Hukken plegen, heimelijk kwaad Iloken, I, 553, a. 363 » ib
Schou al het dienstbaar volk , geDepen om te linden p
Sluijp-fieien uijt der aart , en rechte lu^Iler-wincken.
Ramt af van Lint. Zie ald. fVeiland.
LINDNE-PIJNNE, lende-pijn, II i io5. Baardi, bL 110,
Lenden^wee. Anders de pleuris,
LJOE, de lieden, de laideu, I d. 49, 5i , 53, 55, 8g, 90. enz.
Tjju€y I d. 3* 19, 46, 61 , 65, 67, 70, 76, 88, 100, enz. Zie
Lie. O.F. W. en Afegab. bl. 33, 54, Uod. Vergcl l^as^
fenb. Bijdr. II , 5. Proeve van Oudh. T. en D. bl. 66 , volg.
LjORDIG, LJORDIGE, lodderig, bevallig, aangenaam, zoet,
lief, I d. 29, 3i, Il d. 47, — ilet W-W. Ljordigjen, be-
. vallen , behagen , aan- of toelagchen , II d« S';. Zie JLordig
. en oon-lordigjen.
LIP, LIPPE, eene lip, I d. 101, 162, 179, 193, 200, 11 d.
61. — Meerv. Lippen , I d. 101, 127, U d. 71. Zie Ypey
Gesch. der N, T. bl. 99.
LIRA., of LIJRA., rookvlèèsch, ham, Voorr, XIII. C£ Janius
in Léijrem In andere kleine Rukjes en zamcnfpraken vind ik
Liere eii lier re gcfpeld; welk laaide de tegenw. uiilpraak Is.
Dit woord behoori tot Lierj wang, kaak, koon, maJa, max--
iUai gena, Kiliaan^ Liere ^ ip^angLc. VergeU CUgnett^ bl«
77 y Nool. Het zqn dus eigenl* de kinnebakken, die meli ook
na nog Taak in den rook hangti; of hei woord Lier moet
ook de beteekenïs hebben gehad van hammen^ bH/iuhtertf
dat niet onwaarfchnDliik ia.
LIST, list, bedrog, 1 d. 58, 98, 110.
UTTEN, laten, toelaten, gedoogen, I d. 7, 11 «^9, 98, ion,
106, ii5, 116, 118, enz. titiene (met den ftaart-letter E,
die zoo vaak in de oadtle Rukken , b. r. de O. F. W. voor*
komt} n d. 68, 69. lo de Bijdr. van Waêfenb. leesl men
Utten en letteru -^ Verled. Tnd Liet , zie aid. deelw. Xi/-
teuy II d* ii4. — jLi/-YOor ütien^ I d. io5, i4û; gelqk iSf6
Toor libberij en wit voor witten ^ enz. Zoo ook Kamph.-Pê.
lOQ, 199. In doen en Icuit voor laten. — Litten^ TOÖr^
zien houden , gedragen , I d. 22. Zie To Utten,
liIT-TINGK, laatdunkend, een laatdunkende, I d. i7o.
Baardt bU 18, Signoor Laat^dunch» — Lit^tiniene , 9
Sneld. XXXIL I d. 227. Il d. 69, 94. — Lit^tinciy laat-
dunkendheid, I d. i5i. Littinclenheijt ^ idem, II d. 67.
UT, Iqdt, is Igdzaam, I d. i34. — Lit^ geleden, deelw. II d.
75% QO, 92, 106, 107, 109. TAe Lijnne. VanZ^e/i; Zie ald.
riTSEN. getrokken, II d. 47. Deelw. van Luwden. Zie ald.
IJUENTJEN, fmeken, bidden, aanhoudend en meer of min
vleijend yei*zoeken, I d. 87, 112, i53, i64, i85. Il d. 47 f
49, 5i , 61. — Ljoentjen^ idem, II d. 64, 67» 77* 109,
afw. men leest wij Ijoentjene , w^ baden , verled. Tqd. —
Mijne Grootmoeder, die in 1785 m den ouderdom van 86
jaren overleed , en dus vele oude en echt-Friefche woorden
gebruikte, zei vaak, wanneer ik iets afQoeg en haar bedank-
te: nu, ik wol dy naet Ijuere^ d. L fmeken, verzoeken, er
mede naloopen. — V. d. Ljuentje^dicJite ^ een fmeek-dicht,
II d. 5u — Nog gebruikt men in Friesland dikwqls, wanneer
de Lucht betrokken is, en eene luisterende Hilte de geheele
Ifatuur als in eene om regen fmekende houding brengt, het
woord Ljoenëch^ b. v. *t Ia Joo Goenècks Ljoenscl waer^
enz. — Van deze woorden vind ik elders geene fporen : al-
leen bq den Téutoniet lees ik Lunjchen , wey velen , ftreylen ,
fmeyken , ooghend jenen , flatteren , adulari , — blandiri : — i
Lunjcher^ aüulator: — jLiWcAer r, adulatio. Bq V.d.Veen^
bl. 266, Loene. -- Men vindt Ljoenen^ bq onzen Dichter
•ok in de beteekenis van bisten , welgeyallcn » behagen , ous»
Î76 Lx» II. '
ld. 99, *C tvqlt nifS muwkhei^ Ijoenif \n hêi. De I hia
dit woord eene litera Epeiilbeticay soo dat het met Lun-^
fcheny d. i. in de nitipraak loenfchen^ wel OTereennemt.
Maar wat meer is, in Friesland, Groniogerland , en ndsrcliiea
eidert « kent men ook nog Luinen of henen j in deie laaiHe
beteekenis. B. ▼• Het Uiini of henê 109 niet 9 dat nqne
Grootmoeder nitdrnkte door: it Ijuenêjet my naei^ het lost
mq niet , Haat mq niet aan , bevalt mq met» Hiertoe be-
hoort ook jfveluinig^ voor wanluioig, knorrig. Zie BUder^
dijh^ T. en D. Verlcheid. U, ii3, vergel. lé/. * B9 Cb^«^
\% 566 vindt men af^leitnen^ deprecari, Triendelqk afwijzen ,
afllaan, weigeren, ên toonen, dat men in het verzoek geen
genoegen neemt. In de fpreekwjjse aich iete laien aanieu^
nen^ beteekent Aoii^leuneny behagen , welgevallen» In bet
H. D« heeft men er Launenj voor, t. h« in |[nCem laun^
feyn, esfe certo, tempore afiabilem, nee difficüem, minus
morofnm. Zie Fritêchj Tent,-Lau-Worterb, • wn dalen
dus, als van zelfs, af tot ons luimen en Luan^ de N in M
overgegaan zqnde. Vergel. fVeiland in V« - Nog vindt men',
als hiertoe belioorende , iets bq V. d. Veen , zinneb. bl. 1 70 ,
En haast lijn eed vergeet, en krnght iijn oude henen ^ d. u
zijn oude lidmen^ (umvaUen^ grukn. En bL 5oi, So doe ik
feper ook, dan krqg ik Jonge hentjee^ al ben ik boy ten
grijs, van binnen ben ik groentjes, d. \*^^Vtï^ jonge ^ jeug-^
dige luimen y de grillen der jeugd komen weder in mq o^
Ca. fVaêfenb. fpeeim, pag. a?«
]jJUERGK'(U) de Leeuwerik, leenwerk, I d« 69» Dit woord
Haat in verbindtenis met Ture'ljuercljen^ als of men zeide
turen als een Ljuerci , want dit turen is fchier de inhoud
van 't geheele gezang eens Leeuwerks» Cf. Juniue^ in Jjari.
TVa%fenb. Idiot. in Lieurk*
UUEÖT'RE, luister I d. 221.
LIZZEN. active, leggen^ zetten ^ ftelkn ^ I d. ii4, 121 , 177,
2o5. n d. 69, 74. Neutr. liggen ^ ld. 7, 94, 112, 125,"
127, i58, i65» 179, 180, i^gé, 200. II d. 5^.- Ergens
op leggen, d. i. aantoeicbrijven , wijten, te danken hebben ^
b. V. oppe fuivnufirddinge uzze, II d. log. MaerU II, 453,
5, Prua ane leggen j d. i. prijzen. In de B^dr. van fVas^
Jknb. leest men lesfen en lief en. In de O. F. W. LMfci
ad jen ^ lidfane^ lid/e ^ in de l>eteelienis van kggen en ügL
Lo.
^rz
geru Vei^L Bilderdijl^ T. en IX Verfcheid. II, i44. D«
Tcrvo^og is : lek üz^^^ iet laey « 2>}^. Cf. et Junius
• in Laie^ Lde.
LOACK.JEN, xien, k^keii« aanfcIiouweD , I d. lo, 2(9 S5%
87, ]85. II d. 78. VerL Tqd ea Deelw. Loacie. Gebied.
"Wijs Lóle en hacle^ I d. 10, !i4, ég, 189. II d« 78. Ia
' eenc zamenfpraak* in een Almanak van 1749, bl. 56, En
lohe ney de mônne. Dit woord Raat in verbind tenis met
Zdiwcten^ dat ik echter met anderen liever {c\iTÏ]ï Loechen^
trekken, ons lóhken en baten i welke beide woorden ook
trekken^ aantrekken j toetrekken betcekenen, tcrwgl men aan
' bet laathe de beteekenis heeft toegekend ook van toetrekken ^
Jliütenj toedoen^ Wanneer men toch ziet, trekt men de
voorwerpen der befchouwing aan, en naar zich toe, foms
seifs met meer of min toegetrokken oogen. Zoo komt ons
tien ook insgelijks overeen, met het oude SieJienj Siegen^
trekken; waarvan nog over is Siege^Jagen. Teuton. in o,
bl. 186 j mqt den ogen luechende , nnbilofus , fuperciliofus*
A. S. Locian^ adfpicere, videre, inqairere, percontari. «-
De K in TS verwisfeld wordende, heelt men: Loaytajen^ of
lóytsjenf dat meermalen iii G. J» voorkomt, b. v. I d» a,
9, 33, ^3, 33 f 4^9 509 5i , 59, 61 ,679 88, 89, Qi, enz.
enz. --> y. h. Èag^hayts, zie ald. Loayta-ljeacht ^ duidelqk,
zigtbaar, zoo duidelgk en helder , nis het Licht dat men ziet,
I d. 333. C£ Juniua in Look» PFaa/enb, Bijdr. II, 6. En
flus hierna in liUti^en.
LOACKE, look, ajain, II d. io5. A. S» Leae^ Garkac. Zie
JuTiiiiê in GarUck'.
LOAF. loof, frons, frondes, I d. 55. Zie Zöp/*, Leaf. H$i^.
delh. Cateclüemua vr. 37, JLooJ ende gras.
LOAM, loom, traag, I d. 109, 118, II d. SS. KamfJi. bl,
433« Dof en loom. — Loamheytey loomheid, traagheid, laf-
bariigheid (T. K.) II d. 117.
LOAR, (to) te loor, te leur, I d. 58, i3o, 237. Dit woord
behoort vermoedelijk lot Xer, ieer, vacuus. Cf. Junius^Xa
V. Voorts noemt men elke vod of nietig ding, een Leur.
Bâardt^ bl. 319, 338, Al is 't een leur.
1,0 ^TE, eene loot, farculas, I d. i65. Zïe Leaf.
LOAT» /wi, vadzigy 1 d. 176. — Lóyj I d. 7, 9. — Locry^
heat. luiheid, vadsiglieid, II d. ii6. — Loayóljen^ Lnîje^
ren, lai aqn, {KiL Luyaerden) II d. 67. ^ l^ytjen^ I é.
Q. Teuton. Loey , pïgcr. Loeyen , pigrercere , pigrmTu
Ï- Z«m< " •• ' ' ' "- '- '^*^*^ - ' -" ' •
70. Zie
gebruikt ^
deron 54Qt Luyeren. CatSj I, 75, a, 573, b. léCuyeren^
LOBBEN ♦ Dcenen , voelen , I d. 98. Lob^-neWjen , Terfcliea*
ren met de klaaawen , I d. 3o4. Zie fVa^fenb. Idioi,
LOCKEL, evenwel, II d. 87, 11 & fV^ Gribb. BriB. hl. ao,
Y biune lockel namers ien aade Gr^nbeck, d«K evemPél tocA,
en zoo ook bl. 95. Dit woord b in de nilTpraak xoo ineen-
gedrongen voor Lnche^wol^ waarvoor men ook wel eens vindt
AUgtke^wol, b. v. fV. Gribb. BrilL bU 19. iMAaick. Lgch.
LOCK, een lok • hair) hairlok. Mcerv. Loeten^ l d* 5i« Ju^
niuSf Léoch. Vcrgel. Woëjenb. BiJdr, H, 38*
LOGK., (meteen doffe o> geluk, I u. 1, 4» 6« 7, 12» Sg^
enz« Juniua^ Lucl. Uooft^ Cata^ Bredero^ Kanwhuijzetk^
V. d. f^eeuj en anderen Lul» "-^ Bijv. N-W* Looki^. loo^
tige^ gelukkig, I d. 19, 45, 65, 96, II d. 45, 79, 01, 82,
87, 89, 113. Catê f Bredero^ enz. luhtig. — comparit»
ïbockiger^ II d. 87. — Aiperlat. JLockigfU ^ I d. 18 > II d«
geluckeUck) I d. i35. — Lock^forwachtjen^ het verwachten
van geluk, I d. i45. — Locka-ljeap ^ geluka^loop fttccesragy
I d. 190. -^ Lock-paed, geluk- paa, de weg naar 't eeuwig
geluk, I d. 112. — Loek'/illig ^ gelukzalig , gelukkig, I d. 38j|
94, 173, 175, 190. II d. 44, 79, 80, \\S. ^ Lock^/ïuig"
^fufyij I d. i45, Il d. 76^ -- Lock^Jleat^ geiuk-Aaat, I d.
j8o, — Tjock-Jizzen^ gel uk- zeggen , goed geluk voorfpellen^
Libb. fen A. Ysbr. bl. 72. — Lock^fied^ gelnkRad., de üe-^
mei, I fl. 84. In de Bijdr. van fVasfenb. en W. Gribb.
Brili. \indt men gelokkig. — 't W. W. heken ^ gelukken, It
d. 55 j 92. pr. Gribb. hl. 93, en Bredero bl. 352. Zie Ge-
lock ^ onsfelock.
LOCKJEN, lokken, aanlokken, aantrekken, vleyen, II d. 87*
Zie Oonhckjingen.
LOUDE^ ccn fchup, fpade, fpa, fpillep, Icppe, graaf, ld. 3o*
L o# 379
LOEREN-, loeren ; fpieclen, befpieden, belagen, ld. 149. Voor
hefpieden^ opnemen, op eene arglistige w^ze gadeOaan , ^f^
(a-ribb. BrilL bl« 74. — Teuton, Lupen ^ luren y obfervare,
inGdiaru KiHaan, iMrertj obferrare, infidiofe fpecalari, in-
£diarû Ook Brederoy gebruikt het^ bl. ii5, 234*. Cf. Ju^
liOF, lof, I d. 82, 108, ia4, i5i, 1^7, i43, i5.i, enz. Za-
meneeft Lof^geajong ^ een lofiang, I d. 137, 191. — Lof-^
luufdy lof-gelaidy loflied , lof-gefchal, I d. 104, 194» 198«
209. — Z^q/V^/sjff Lofzang , I d. i5o, II d. 49.— Lo/^sjong^
liet f Lof- zang-lied , dichterL voor lofzang, I d* 195. — Lof"
ejongen^ en loj^sjongjen y Lofeingen , I d. 1069 109, 111,
117, 119, i4o, i55, 162, enz. enz. -* Lof'-Paalm^ajangen ^
. Lof- Psalmen zingen, I dL 110, i4o, 160, 194, 209 -« i^A
ejonff'-riipj tot lofzingen gereed, I d. 17e» *-*, Lof-tanck^
lof-dank, fgrond tekst lofi) I d. 193. «-• Lof-^iolcle^ een lof-
Terkondiger, I d. 2o4. — Lof^trommjeriy iemands lof uit-,
trompetten , loftniten , I d. 85*
LiOFTb, links, fimiitrorfum , I d. 87.«» op eene Dinkfche, on«
regtvaaidige wijze, I d. i8i. In de Bbdr. van fVaafenb. I,
i4o, leest men LoaJ Ier- hdnd. Zie Lifter*
LOFTS, links, fimiftrorfum , I d. 87« — op eene fliokfche, on«
regtvaardige wg^e, I d. i8i* lu de Bndr. van H/aafenb.
I, i4o» leest men I^iOafter'hand. Zie Ijifier,
LOFTE, de lucht, acr, I d. 48, 65, 108, ii3, i45, 175,
225. II d. 66, {lof i jaen y\\xc\ïi j adcmtogt geven, verfrisichen )
71, 102. ff^aafenb. Bgdr. I, i64, Loft, - Kamph. bl. 354;
Caia^ I, 121, b* 238, a. 258, a. hcht -^ Loft-^fPerife'-Oon^
Luchtwaart-aan , naar boven, I d. 176. >«• Luft, I d. i5,i
62. Zie fVetier-bfi^ljeap.
I^OG, LOGGE, log, loom, luij I d. 4q, 139. II d. 5'^ 9 Jun. logg^
LOMME, luim, voon-. I d. 2i3. II d. 54, 56, 73.
LONG-STâLLE, eig. de fleel of pi)p der Long. Bier de
nieren, II d. io6. In 't algemeen , noemt men de Long''
jlalle de nieren met het vet daarom heen^
LONTE, de lont, I d. 76.
JjORDIG, zoet, bevallig, aanvallig, nanminntg, I d. 2. /^r«
dig^fufieie^ aanvallig - lieve , II d. 62. — Lordigjen^ zie otvj-
lordisjen. — • Door omzcttins van letters Ilaat dit voor bet
ji8o Loi Lir.
Lij Calâ, Baardtn Haygens^ Bredero, w V. d. Vtën^ mg.
daarvoor ook Tiiidt Lodacrbjck. Verder vindt men b^ on-*
zen D, Lodder-laeylfende ^ Loddcr-lagchende « I d. ao. Bq
Iloo/t, Ged. h\. 16, Lodder-'zoet. ^ F. d. Veen^ ^nneb.
bl. i56» Lodder^venuê^oog. — Bredero^ bL 59» B^ ffin
lief lodderende y rusten. — Dit woord heeft eene dabbde
beieekenis j eoo wel goede (gel^k wn hebben gesien) |J« kwi-
de, (gel^k wij flas sullen zien) gehad. Vergel. t^eiiand^ Van
daar dan ook Lodder , voor boêl^ Bredero^ hl ^^5. JLod^
def^koeiSy Idem, bl. i35, een hoere-bed* — IakU^ TOor
hoerige hoer ach» ontuiêch^ Broer Corn. Serm. II, a^5» •«
JLtoddege^ voor hoer^ Idem, I, 55i , II d. 100« i35«*-« /xicf-
dige voeren^ hoere-treken , II d» 4^. — KUiaan^ Loddeghe^
mezetrix. Zie Ljordig. fVoêJenb. fpeciuL Phil. Pair, pmg.
a5: Minus, inquit, bene fcribitur Lordig.^* Men vindt zdker
deze J Epenthetica in vele L*Fr. woorden*
LORGE, de keel, I d. ii5. Dit woord is verbonden met lur^
hen^ d. i« met kleine teug] es, en bij tusfchenpooiing snigen ^
drinken. Angl. Lurch^ ingurgitare. Cf. Juniuê in h. y. ••
y* h. Iemand bg de turven (lees htrgé) Irggen f d. i* iemand
bij den keel grepen, vatten.
LOS, LOSSE, los, vr^; los- zinnig, onbedacht. 1 d« 91 , 910.
II d* 59, LfOs^fnegtsjen f d. i. uit den grond nemen, nitgra.
Tcn , (cenc plant.^ — Los/en ^ verlossen, I d, 301. Ijoeejer
I d. 198. — Los^onifijterjen j Losmaken, ontbinden. Haken *
I d. 111. — Los^jildy los-geid, rantfoen,Id, üio.^-ifaer*
lant , I • 27 , 52 , Loste uten Jere , verloste van het kwaad
de flraf, enz. (van Jefus) Cf. Junius in Lew/e^ loêje.
LOT, het lot, I d. 4o, 4i , io5, i3o, 209, ai3« Lot rtoch
erve^ Kamphuizen ^ Pêalniy bl. 35o, 57Ö.
LÖTTER, LOTTRE, louter, zuiver, reiu, fchoon, f d. i02*
II d. io3. — LoUre-fchien y louter- fchoon , rein, I d. 162«
— Lotterjen^ louteren, reinigen, Deelw* Jjottre ^ gelouterd
gezuiverd. II d. 78. Vergel. verder fVaefenb. IdÂoU in Lot^
teren»
LUST, de lust, trek, begeerte, I d. gS. Zie Fkscl^lusi-^
fthern, Meerv. Lusten^ vleefchelijke begeerten, booze lus-
ten, II d. 89. Zie wol-lusten. — Lustig j lustige, lustig,
genocgelijk, vreedzaam, I d. 72. Lustig, vrolijk, aangenaam,
llrccleud; II d. 73. — Lustig f Bqw. zeer, gebeel, (van 't
» lioofT t6t Jte Töeten.) fP'.. Gribb. BriB. bl. 'S/* Zo6 zegt
. men nog; LiUêiig gnne war^ oon U wiwhf eps« voor ^rtie*
r^9 beng\ — ZamengeR» LêUBt^eyn. het einde van dep IfMCf
. wellott, o. Û Terzadiging yan zqnen last, voldaanheid in be«
' geerte, I d. 3Q« — Luai'^leaiê^ Lustplaats^ plsatze des ge-
BoegenSy II cL 85. — Juuêt-jfricie ^ pnUeling tot wellust^
. wellnst-prikkel , II d. 6g« — Luêt^buifci^ende , Lust-trekken-»
de (TK«) d* i. yermakèiqk, ftreelend^ II d. 88* Bij Juniun^
' in de Bqdr. van TVcufenb. en fV. Gribb. BrUU leest men ook lustm
LUWCKEN, en LUWCKJEN, trekken, uittrekken , I d. 91,
: ii5, 20a. II d. 85, ii4. — Ltfwch^ mg de eagen ypen^
* trek mq de oogen open, open mqne oogen, ontluik mg de
• oogen, I d« 310. nier ziet men dnidelgk, dat Luwden ons
luiten is. In *i jtfegab. bL iû6t >> het Luca: fV. Gribb.
BrUL bl. 64, Loecke. VerL Tgd Loei^ trok, Lïbb. fen A.
, Yebr. bl. 99. Deelw Litfen^ zie ald. Vei^el, tVaeJenb^
Jdiot. en Juniuê^ in Lugg. — • 3^. beteeken t ïéuwcienf trek
bebben naar iets, verlangen, begeeren, I d. 70, 177, 179,
U d. 97, 100. Verled. T^äL Luwde j yerlangde, verwachtte,
II d. 6iS « 68. — 5^. Tmeeken , zuchten , kermen , I d. 73 »
' 113, i85. II d. 61, 71. — 4^ In de beteekenis van toetrd'^
ken , fluiten , inJUUten , bezetten , leest men Laken , bij M^
Stoke^ IX, 1317. Vcrgel. VIII, 961. MaerL I, 94, 39. II,
187, 5, Noot. II ?93, 35, Rechts alfe die hant luuct^ en
. ondoej d. i. fluit en opent. Voor 't eenvoudige trekken
: vindt men het dikwqls, b. v« MaerL II, 3i4, 36, want het
' hec den vinger, doe in die palme nederwaert, d. f. trok den
. vinger nederuKiarte. Uit dit alles ziet men daidelök dat
ons luiken (gelijk wij zeiden) niet alleen, maar ook ons
. lokken^ één en hetzelfde W-W. is met het L-Fr, Luwden^
. Loeden , en het oude Luca , luken , in 't Afegah. en Stoke
. len Maerlant. En hier mede ftaat wederom in verbind tenis het
- woord Loch^ oi lokj opening, gat, en in *t algemeen zoo
. iets , waarin iets kan worden weggeQoien of opgefloten. Als
mede het £ng. Lock , clauRrum« Vergel. Juniue in lA>ch en
lock^ claullrum, claudere. Uet frequentativum Lukkeren^
' voor teikena verlangen^ gobberen. hunkeren 9 trek hebben ^
hoort men . nog vaak in BoordhoUand. Verg. yerder wat
Tfg zeggen in Loadjen^ en Kdtaan ia Lonken^
LUWD, geloifl, ld. 54t 42, 69, 79, 89, 9*, 96, ii5; i5S',
ent. Luwde^ ideau^Id. 215,319. Hterr^Lumtenf gdoUtfOy
II d» io4« -— Bqw. Luwdy OTerlakl, hard op^ met bader
Aem t I d. 55 , 76 9 227. fV. Gribb. BriU. Loed «n Loedmr^
bL é». ^ Luwdigj sie Sunet-^tiutKÜg. — béu^d'-rofie ^ Ifúi^
ruchtig, I d. 86 1 199 f 206. Luidrajle flormên j Hoqfi^ Gtd.
h\. 547. Ifoer/. I, 45, 55, ZfMfe, ftem, getuid. Ataie, I^
ioi5, £«m/. VeiY- Cäg'netiy B^'dr. bl. 92, en 177, Noor.
liUWEN, zien, «anzien, aanfchoaweD, I d* 20. Tiuionm Ia&^
wen f fSjeii,rclKm#en, coofDicere, videre. Eo LaUssfen^ l€lio«<-P
wen* lijen, mijt begerteo a^cken, Tifere, eoovilore. •«- Dit
laatRe Tooral doet ons, met OTértoiging , seo, dat âmmn
eigenL beteekent trekken , waaryan luf4H:ten , enz. afRanmo*
linden zgn. Zie LuuH^kerij en Tergel. Junmê ki hoot.
LUWTTE, eene loit, I d. 79, io4, 194.
LTEN, loden, ondergaan, I d. 2, 8, 11, 12, 2t, $7» 40,41^
enz. •-» Voor ie vrede zijn , zich yergenoegen ^ I d. 1 ^ Tïocht-'
me doz d' MijaiiBel nn? Frjnenen, Ut mq mey tifem Hoe
lam en ondrchtmatie oeze regel ook mag sgn^ wanneer uen
dien leest, (en in dezen opzigte moet men iets aan den t^
toegeven) de nitdrakking die er in opgenoten Ijgt^ is eebler
zeer fraai. Trekt men dus den Hemel binnen? Traagt Tj&r^
7ie^ d. i. geniet men hier aoo Tol op van alle lekkemntiii ?
(deok hier aan het aanzitten mei jÉoraham^ enz. aan Cbs*
viva Deoritm^ aan evehere ad Deosy etc») Yrienden, -Jaat
mij toe met U te Inden , d. i. m^' met n te betieipemj of te
vergenoegen met het opgediscbte. Of wil men bei lieirer
Ironice opvatten: laat mi) met u laden ^ d. i. <mtbeeren; bet
zal bg Qot Tan rekening toch op hetzelfde uitkomen. Want
onlbeeren is Ironisch hetzelfde Nmet fmuUen. En wie g^H^oelt
zich hiermede niet vergenoegd en te vrede ? *— Zoo vind^
men Lydeny voor zich onthouden j behelpen j vergenoegen ^
bij Marlena , ann. bl. 62 , b. Ende hebben boer noch Ëim-
mighe daeghen in armoede glieleden (MS. Lambrechlfiaims
gekeden.) onder aan de bladz. Haat als een varians lectio
gheholden. Kîüaan^ Hi) l^'dt hem met luttel j contentas est
parvo. Hooft ^ N. H. bl. 56i , En zich, als *t naanwt, er
ntee te lijden. Verg. bl. 573 , bov. üezelfiie , üerf. bl, 5i ^
Lijdt zich met hei minjie. V, d. Veen^ llaetê. bl. 8^^ zich
met tooi li/dcn. Bredero , bl. 5o6 , lïj fyen haer dan yjel met
JcharrMer^ ie drinken* Marnix aan Somiusp U. 5, HUk
Jbadden fict mei duane huyie oft knol moeten Igden* In im
^ U. F. W. bL 43 9 heeft men het zamengeR. Bi^üa^ ald* oyer*
. gezet door mie/en^ doch men kan het beter TerUlen doo^
MÏch ie vrede nouden ^ en die plaats beter en gemajikelaker
. dns verklaren t B9 het v^fde geding is hq nader (geregtigd)
den eed te zweren « en zqn aandeel te nemen, en (het ge<»
ding) te winnen j dan Tdat^ hq zich (met bunnen eispb) be^?
hoeft ie vrede te houden. — Men vindt voorts het eenvou*
diga Ijya in de O. F. W. bL 585 , vertaald door laten , en
Uda^ bl. 33, door volflaan^ dat b^lde door zich vergenoe-*
. gen kan worden afgewisfeld. — Wat eind^qk de beteekenys*
len aangaat' van Lgden^ dulden^ gedoogen\ laten, toelaten i
verdragen 9 doorftaan , waarvan men overal voorbeelden nnd| ^
neme men bier Hechts deze weinige tot bewqs: Martena,
ann. bl. 68, b* (yoóóisma^ Verh. v. JU bh 37, en bl. i46*
. AUe deze fidiijnbaar zeer uit één loope^de beteekenlsfan , ol
liever vertalingen van 't W-W« Lgden^ kunnen dos uit el«
kander worden ontwikkeld, dat de eerfte beteekenis act. is,
iaten gaan^ waaruit dan van zelf voortvloeien die van &•
ten f ioelaienp gedogen^ van laden ^ ondergaan ^ doorftaan $
Tan beladen^ bekennen ^ verhalen; van ot^er zich laten gaan ^
te vrede zfn^ zich vergenoegen; ja zelfs van mis/en^ ónt^
beeren* Vei^ KiUaan. Wegens Igden, voor be^&den^ fa-
, teri , vindt men ook voorbeelden genoeg bij de Ouden , b, v*
MaérL II, 409, 61 ^ enz. In de Bf^dr, van ff^ae/ènb» leeêt
. men I, i54, i63f 166, Lien, VergéL wegens bet onzjgd.
. Jjgdenj gaan^ en het Bedr« Lgden^ fVeüand. — V. h«
, IJflry een l^der^ I d. io4. — > jQy^lea/:^ onlnde^k, d. i.
lievig , Imartelqk , II d. 1.06. — t^JenJiegte , Igdzaamh^d ,
II d* q3. In de B^dr. van Waejenb. I, 15$^ léyijaapi-*.
heii» Zie Ijü en Lijnne.
AC' voor Me^ my, I d. 160 9 r. 3 van end. 163 1 t. 7 en i/.
169, r« 11 — voor Min of liever voor Me^ men, i d. 3«
JUAClHT, magt^ I d« 186, 334. — Mac/aig, zie Gre^t^
macAtiffm
KIACK^ mak« tem, 11 d. û!^.
MikCKLUGK, gemakkelijk, I d. 65.— MacHijclheyie , gt^
makkelij k faeid y gemak , 11 d. qS»
MACKET, maakt, I d. 45, i34, i5o, 9o6. II d. go. 5 perll
praes. ludic. •» Macke^ I d. io8, i5o, 176, 1869 id^*
Verl. Tqil. -> Macte, l d. 317. H d. 43, 46, 5i, 56, mu
Deelw. van meytfeny meytfferu Zie Mede.
MftOE, een made, vrormpje, I d. laS, i54, 308« Juniuê^
Magget. '
MA.EGO, eeue maagd, II d. j*/. Meenr. Maeghäen^ ibid»
McLegdommej maagdom, II d. 78. — IdaegdäiciheYt ^ idem»
ibid. Zie Ypey, Ge/ch. der N. T. bL 33ob Jumuêy maidp
nuvy^ ons me!«. Bb ouds Uaget.
MA^E, de maag, Il d. ii. Dit ia nit den onden Gnmmt-
ticua, die jIE gebruikt, volgens oude gewooote, waar G. J«
de EA. meestal heeft verkozen. Zie Meage.
MAEST, MAESTE, meest, meeste* grootAe, D d. 95, lou
— Aîaest^ bqw. meest, maxime, I d. 5g, iSo* II d. xoS^
fin. Bijdr. van fVatfenb. I, i54, i56, äiäête^ en Mdêtai»
Men ziet hieruit, dat maeat door omen Dichter, oit den
zuidhoek is ontleend, v^ant in het overige van Friesl. fpreekc
men doorgaans Meaai uit. — Maeaten^deel ^ meestendeel , IE
d. 6g. — Maesi-deel^ idem II d. io4.-^ Maeat-^iijdK^ meest-
tijds, II d. 92. ^ Maest^habbende 9 de meest-bezittende, If
d. 99* Vergel. Junius in Most. Cûgneily Bijdr. bl. JSS^
volg. Noot.
MAESTER, meester, meister, maister, magister, I d. ^j ^
99, 101, 136, II d. 4, 56. genit. Maester^ 1 d. 4o« Meerr*
ook MaesterSy II d. 88, 94. -» Greale maesiery I d. 49,
en greate maesters, II d, 92, voor aanaenäjken en groo-*
ien dezer aarde ^ waarvan velen ook thans den naam vaa
Meester of Mr. voeren. Vergel. fVasfenb. Idioi. in Meifter^
•n Bijdr. II d. 8. — In de Bijdr. van fVasfenb . l, 168 , leesc
men Meester. Bij Brede ro bl. i5o, 249, Mieater. Bl. 44o,
Mieatery^ curatio, fanatio, doch Meesterg j bi. 5io. Dezeif*
de bl. 011 MiestereUj fanare. Cats^ I d. 35i, b. 574, b.
Meester^ en 663, b, Meesteren. Baardi, bl. i47 , nieste^
re/z, genezen* Zie Hdn^nuiester. Junius y in Master. Hoeufft^
aanmerk, op Fr. fpreekw. bl. 195 en Register.
MAET| eeu ouat, makker, metgezel, I d. 24, 60, 68, 70 ^
Ma* ' 385
i57i 9 ld. JCUlaartf Maeij med^maety moeiten ^ focias^coU
leg«, «eqaalii, Compar. — ifafae^Âi/7/i)^9 , maatschappye , lid.
ég. Coii£ Junitêêy in mate^ nuUchy «eqaalis, Compar. el
matej fociiM, foaalis.
MAEY-BLOItfME, eene meibloem, U d. S7 ^ 58. — Maey--
moanne\ de mei-maand , II d. 48. Maey-tqdey mei-tijd , IE
d. io5. Meery. Maey^tgdeny II d. 58.
MäL, MiLLEy mal, gek, zot, I d. 2» ég^ 50, 320. /^«
OrM. BriU. bl« 70, MaaL^ Libb* Jen jä. Yabr. bl. 10,
'Maoiy dat met de legenw* oitTpraak op vele plaatfen over-
^ eenRemt, v^aarin de \ veel O-achtiger is, dan bq de Ouden»
M^LUhN, mallen, gekken, gekfcheeren, fchertfen, boerten,.
I' 'okken, I d. 5?, 97. Onder de T^dgenooten van G. J. ge-
bruiken ffeemsterJk en Cais het w. mallen zeer dikmaals.
HAM, moeder, I d. 10, 32, 162, 2o3* Dit is uit den Zuid-
hoek. %ie Mem. Dit Mdm gaf de geboorte aan Mama»
MiVN, een man, ld. 1, 69 56, 37, fii, enz» jilk man^ ie-
der een. Zie ald. Man voor iemand ^ Stoke^ V, 452, Noot«
Voor menaeh \s *t zeer ond , zie CUgnett , Bydr. Inleid. bU
g. Noot» — Gen. mariêy 1 d. 122, 175, i85. Mecrv Man^
neny I d. 53, 78, 218. Mans is ook in gebruik. •• Dioii-
Dut. Manie j I d. 3o, H d. g5. Man^minyb/ie j een man*
mensch, een mansperfoon , Il d. 64. Zie fVaaJenb. IdioU
In de Bi/dr, van acozelven , I, 16a, man^Ue. Juibb. fen Ji.
Ysbn bl. 2. ManUeuu^y dat naar den tegenw. uitTpraak is. —
Man^Ujchy man-lijckey mannelijk, It d. 87, 106. — Man^
heytey mannelqLheid , mannelqke jaren, aetas virilis, II d.
10'7. ManUchede voor moed, dapperheid, Slohcy II 270«
Manken di y idem, Heemsherk^ B. A. voorr. — Manheftig^
manhaftig , moedig , Bijw. II d. 89. — \ W-W. Manjen . be-
mannen, met een man of mannen voorzien, deelw. Mand yh.^
T« Henzere mandy paarden bemand, daar een man opzit, I
â. 174. M. Stokey V, 636, Ghemannety fterk bemand, vaa.
Teel manfohap (tot den krqg) voorzien» Baardty bl. iSg,
Gemänty idem.
MA.R9 maar, Voegw. I d. 4, 5, 6, i3, i4, enz» M. Sioke en
anderen Mer. In de Bffdr. van fVas/enb meest altqd ook
mary doch ééns maary door misdrak, I \55.
V&Rfi' een meir^ 1 d. 69. Genit, Afars, ld. 187, 224. Zi»
s8K M'Si .
Bea^mar. Juniuê Merêf en Jf. Siolej T^ 996. — - ZVaite,
. itfo^r, mear^ Tee, Q. F. W. Mer^ maer^ lee.
ME, men, I d. i3, 99, 45, 53, 58, 5q, ent. Doch mmug*
maal wordt bet achter andere woordïen aangdasehl, b* ▼•
Tiochtme, I d. i. Jouwinke^ I d. 7. GietmCf X cL Sabena
7Ae Min.
MEAGE, de maag, I d. 205. Zie Maêge.
MENGER, mager I d. ^7.
MEikLJEN, malen, fchilderen , I d« 73. Maelrey Maeri I,
3i8, 5) en Mielre^ idenu U, a8o, 55t een ScbUder» Zi«
• Miekn^ Mieljen.
MEGK.E, maakte, I d. 3, 4, 6, 30» 43, 45, iio, i?q, 310^
II d* 79. Verled« Tqd en Deelw* ook rneche^ I £ 109,
117, 1^, i64, 339. mecteif maakt, 5 pers» prees. IbcL
I d. 43 , 60 , 93 , i4o , II d« 64 , 99« Van MeyUien. Zie
ald« en Jlfarie, maciet* Af. Sioike^ ly 1099» mahe^ "vooc
makede. Zie HuYcUcopêr.
MED, eene zware en vermoenende arbeid; pak, last, ajonw,
I d. i55« Van 't veronderde Medjerif matten, ii nog orer
wf^mBdjen, afmatten. Zie ^J^med. Moede en MfU Toegt
y. d. Veen te zamen , Zinseb. bl. SS. VergeL Cägnetiy
Bpdr. bl. 598, Noot, en 9V eiland ^ in Mai. Zie ook CW-
meddjen.
MEER, meer, I d. 4, 4o, 43, 54, i43, i65. Il d. 48, eu»
Voor grooier^ Cägneti , Bij dr. h\. 318, Noot. — V. d.
Moeren^ voor vermeerderen j vergrooten^ M. Siohe^ VIII,
373, BfederOj bl. 62. Meer/en^ MaerL I, 157, 47. I, 300,
31* II, 355, 3« KiHaan^ Meerfen^ Fland* i* meerderen,
. augere. Idem , meerderen , aogere.
MELDJEN, melden, vermelden, I d« 3o5*
MELCKIR, een melker, II d. 4. *t W-W» 0 Afeütayf, of
Meltjen^ melken. Zie Uwt-^meltjeru
MEIVI, moeder, I d. 5, 3i , yS. Het meest gewone m FriesL
Zie Mdm. Bg de Tijdgeuooten van G. Î. Hup'genSf Bre^^
dero^ en anderen, vindt men dit Mem^ meermalen,
MENEER, MENEA.R. MENEA.RE, manier, gewoonte, ld. 55,
55 , II d. 66 , 73 , 85 , 99. Meerv. Menearen , manieren , se-
den, Il d. loi. M. Stofce gebruikt Maniere^ Voor maaifd,
I d. 6o5. — In PV. Qribb. Brill. bl. 16, leest men Maneer^
dat met de Tegenw* rpeli. mee$( oyereenftemti^ funius^ im
I .
Mff. 287
Männer. lié ûol ff^eîtanéL
MEf^NIG^ menig, menig een, I d. 5i» Fan der Veen^ Zio-
neb. bh »5 f en JonctiJ9% R. O. bl. 7^ ook mennig. — Men-^
nig togien^ menigmaal, ÏB^dn >an fVaafenh. I, i66. Ver-*
gel* denselÂlen in Idiot. in V« Juniua^ in manie ^ meine^
fneny. — r MennigU^ de menigte, de veelheid , I d. 66* II d.
96, 100, io5. y. d. Veen^ 1. 1. bl. 45, Door ongefecfatïg*
beyt ficb mennighte yerrqcken , d, i, velen. Mannig en ma-"
mgn Tind ïk om in kleine ftukken en samenfpraken : en dit
il met de Tecenw. niifpraak veelal overeen komllig.
MERCKË, markt, kermis, jaarmarkt, I d. 7« 52, 53 , 64, II
d. lói. hk'fV» Gribb. Brilt, bh 77, ook Merche^ maar in
s H IdlA. f en A. Yebr^ M. 2 , Marbe. Juniue , Marhet. Ca té ,
Marty h. ▼. Mart^^uch^ of kerremie^ I d. i5i. MaerL
Maereiy fbmm. — Ir. fa. Mercljen^ ter markt brengen, I d«
sa. Teuion. Marotten^ foraref affoitea, etci Gelden f march"
. ten , ropen , cramen , tnygen , marchten * , gelden , emere ,
mereari, forare, conferre. VergeL Kiäaan in marcltj mercLt^
MttTÓkUn.
MË£CKJEM, merken, opmerken, I d. 4i , >65, Il d. 88^
g4, 102, io3, io5. Merct^^flaenj acht geven, gadeQaan, I
d. 2'o4« MaerL II , 449 , 65 , Merc ane leggen , opmerken ^
•oixmtm advcrtere* Men heeft thans ook nog merct'-bffien ^
in die beteekenis. Zie Mterctjen.
MEAGE, mei^, I d, 67. In d. B^dr. van TVaefenb. I, 168,
morg. Teuion. warch. morch. V. dm Veen^ üytgemurcht^
Zinnefa* bl* 4cu VergeJ» Juniue in Marie. fVaaJenb. Idiote
in Marge* Welk laatfte thans vrg algemeen in |:ebruik is.
MERoLIiNNE, merl^n, marlqn, een Herk, tamelijk dik touw^
II d. ^B. Zie Hugdecoper^ Proeve j bl. 544. fV eiland ia
Marlen en Marren. Ten ÈLate I, 25g, nit Kiliaan^ meer^
tauu^j radene.
]tf£RbSE, cem mare, marskraam, tlroike of op den mg, of
voor de horsC gedragen wordt, I d. 7, 10. Kiliaan^ Meere-'
JhyMeerêiarf^ corbis inftitoris, eanistrum iullitorium. Teuion.
. Kremer^^mereje , mery , mercnla. Cramc^mersje , raerx. Ver-
gel. 4le»sehren in eotpmanf meersman 9 cremer. Juniue in
Mereer. -^ Cate^ 1, 644, een meerfcfie. Broer Corn. Serm,
II , 33S , Meerefe. — V. d. diere, merferie , MaerL 1 9 553 y
«r • Ê»
^88 H^
MEST, de mast yan etn Schip, ld. 77/ II d. jS. BIèirr«
Mesten.
MESTJEN, mesten, meden, I d. 7S VerL Tqd en Deelw«
Mes te ^ I d. 320. ^. (wribb. BriiL bU 54. JuniuM in Masi.
METSLIK, een metfelaar, II d. 3. Zie Mirafeljen. Kiliaaa
Mtftfcr^ caementarias , Uructor. Metjan ^ Rraere, ezttinere
thans gebraikt. Vergel. Hoeufft^ AamrK op Fr. Spreeh^
bl. 193. In IVeitnnd.
METTbN, gemeten, I d. 53. Deelw. Tan MiêUen^ m slem
METTEN, ontmoeten, mety ontmoet, voorralt. wedenraarc^
coutiDgit. I d. log. Boordt y bl. i6<i. Men moei malc&an<*
der aan het Merck. Kamph. S. JR.. bl« 98« wat Treogd idm
ik mq moeten « d. i. overkomen , gebeuren. DegelfHe 1« 1«
bl. 100, en IV deel, bl. 5, Een fterke vqand moet'/, Cais^
. I9 589, groote Heeren Talmen groeten, lelden moeien. MeC
de hoogllc waarfchijulijkheid , brengt Bruinïng% SynonynuII^
!2io, hier ook toe me/, in te meiy aitemei» Zie oni'-mei^
ten^ en miei te ^ verbonrien met meiiriy fciL Ttam, i, e%
ire. Vid. Scheller! Lexicon Lat.
MET, niet, mede, I d. 1 . 5. 4, 5« 6« 7f eni. Meye^ met
de, I d. 4, 4i, 76* ^. cL Veen^ Zinneb. bl. lo, meiie.
— Meyer tijdy metter tijd, met den tqd, II d« 60, g?; — '
Zamenged. mey^bringen ^ medebrengen, II d. io5. — ^^y^
fryery medevrijer, I d. 20. — Mey^geonde^ neven^aaodle ^
'Il d. 48, 58. — Mey^gefeU melgexel, I d. i34. — Mey-^
jaeny medegeven, ten huwel^k medegeven, dotare, dotena
dare, I d. 6. V. h. m^degave ^ dos. Melis ^ IV, i4o, —
Mey^lyen. medelijden, mifericordia , 1 d. 5q, 45« i\5 It
d. 78 Mey^lyig^ medelqdig, medelijdend , i d. 43. Jtfe/«
lijdig^ Kamp/l. Ps. bl. 4o5. — Mty^iyerUhêyt ^ mededoogen^
II d. 70, 81. Doch mey-iyenfieyte y (zonder T) I d. i65. —
MeY'/lifppjen. medeQeepen, mede onvoeren. I d. 43 , II d.
88. — Mey-nuiet^ medegezel, meif^ezel, medemakker, 1 d.
10.1. Kiliaany Med^maet ^ foclus, ibdalis. — Mey^wirddig^
meewarig, mededoogend, I d. 126, 180, II d. 5^« Me^^'wir^
digheyte^ meewarigheid, mededoogendheid , II d. tfy, 70.
CatSy I, 2o4, b, Mee^weerdig hert, Kamph..Pê% bl. 3i$,
Me. Uu 989
. tnedeufoardig. KiSaan « medrUfaerigh f eomïs »
Med'-werdig f eomis, hmnaniii. Mea^u^rdighefi^ eomiUi*
Zie kyeUand. — Meif^'Witten ^ het medeweten 9 geweten ^je-
wiase, I d. 102 , lii» 1809 lOü. U d. 77, 8iS, iqo« Ge-
. uit. Me¥^wUien9f I d, 128* Bij inkorÜJi^, Mey^witB^ IA.
MLëTEN» mogen 9 konnen, posfe, valere , licere, I d. 3 9 4« 8,
. 9, 12 • 13» 389 36« £4 y enx. meyen^ (Cata^ mengen, f 9 603
. 9) Toor iuêten f gaarne eten 9 dêlecUri cibo , is ook Friesch ,
en seer bekend* Wegens mogen ^ idem 9 Tergel. CUgneiti
Jifdr. bl. 13« Noot — Formeyem^ iemand vermogen, wel
mo^en iu4on« genegen sijn, is nog in Friesland zeer ge*
brcukelijk. JuniM^ maie^ posfe. Meun, Meuge^veel^ een
Traaty Bredero, bh 172. 224» 290« 574« — fijn meugdrinc^
jken^ soo reel men lost drinken. Idem bl. 643.
ÏIEVTSEN en METTSJEN, (de K met TS verwisfeld, voor
. M^ckjen") maken 9 doen» verrigton, I d. 2« 50, 44, SS, 63,
84 f 107, iiOy enz. In de Bijdr. van fVaéfenb. I, 143,
MeofUjej doch menigToidiger maaihjen^ L 1. i52 » 153» i56t
i57* — MeyiJeUwirch ^ maak/el ^ 1 d. 1189 Hooft ^ Ged. bl.
1069 MakfeL VergeL Juauie in Mdke. Teuion* Macken^
bereiden 9 facere* perficere, efficere, conficere, etc. üfa*
ten f /cheppen 9 creare « piasmare 9 condere , formare« Doch
flus leest men daar ook maeckenm VergeL Hoeuffi ^ Aanm.
op O* F, Spreekw. bl. 193. en Weiland»
MICKJENy mikken 9 doelen « zien 9 op het oog hebben» I d.
10& lAbben Jen JÊ. Yebr. bL 37. Ik mikte er naet op. —•
Stokej Mecken^ VII9 4oi ; Micken^ IX 9 660. Zie ald. Huij^
decoper. MaerL II 9 58 9 22 9 om huwelic mecken» Doch
Micien^ I9 889 46. Dezelfde 9 ergens op mecken^ I. 376 f
189 mecte% gemecken^ Dezelfd^ I9 1^9 'jj» Aficken an
Dezelfde 9 II 9 4659 ^^» ^°^ ^^^ ^ finen ganc fo hoghe mict
amt erdfce goei. — ' f^. d. Veen^ Zinneb. bl. 959 Laeght en
Vfucktn Dit woord (zegt Weikmd) beieekent eigeol. eene
trillende beweging ^ en /heeft vermoedeliik met micare een
gemeenfchappelijken oorfprong In 't bijzonder gebruikt men
het van eene beweging met de lippen.'* Bij V. In Broer^ Com,
Serm.9 II 9 19, 470 9 en 4809 Kicken of micken " Wijders 9
. van eene beweging mei de oogen^ eni.*! Ik twffcl fchier
«ié «Tt. '
niei ol het it terwaot mei mik , eta boomuk^ fa de\,
' ie^ Tm de Letter V eindigeadk aan het boTeneiadLe» Da
Spreekaiaaier naeare ^itis« bij *t fpel der Rometnfdie 4ici-
ere&i dal laet oas ftm, Uarnwn de bot^ hoe veel hoirene
• flaan er ap^ wif wel overeenkout , daidt aaa bet opfieêefg
^van vingers in dezelfde eedaan te Tan de Letter V, die 'te-
• gelijk Teel oTeveeakomst beeft met borcas. Biï dit fpel maei
eeae fcbMlijke beweging met de Tingers hebben plaats gebad,
' waarin Termoedeltjk net geheim Tan '| raadfei aal hebben Jhe*
daan* Mikken lal dUs eigenL ook eenen/chiei^ief» ^Vft^
van het oog aanduiden , waarbij de oogleden eene iriJknde
beu^gtng aannemen y om des te beter te tnren* De Leter
oordeele.
MIDt>E, het midden, II d. 65. — MiA^ midden, Ce mâdden^
l d« 96, i56, 187. II d. 65« 70, 71, 79, 80f 95, ïi&
Kamph. diknnat», b. t* Ps» hl. 161, En mkle in '% oorlagl
woel; en bl» 133 , In 't mide van ongerali B^redero^^bL
- - - - -f - - ■' w ---- _ W ' ^
S4g, In V mdd/èn. Vergel. PVas/enb. Idioi. Mide. Hoofï^
• Ged. bl. .168« gebruikt In U ndd d«r ftarren. Hicrioe- be-
boort ook mite dat, Hoofi^ Ged. bh 255, du t. middekr-
w^l dat, terw^I daC. Dit ziet op den tgd; doch weffeai da
' oonsaak en het middel. Vergel. men BUderdfk , Taai* -en
Dichtk. Verfch. III, 59, met betrekking ' tet iltti#, en ver^
mite of Qfermits. — Zamengeft. Mid^ey^ middag, I db 149.
II d. ii4, 11 6. Zoo heeft men min^nacht Toor midhacki^
bij MaerL II, 073, i6. Verget. KiUaan» Midd^^Smner^
Bredero, bL 721. Vergel. ook hier .Kä^no/i. ^^Mid'deY^Jihfgn ^
middag-glans, I d. 26. Middey^/uine , miÜdag^-vo», ld. 217.
— Mid^fee^firânne , het Hvaod' der MïddcUandfthe zee, I d«
3.64. — Mids^/iol, b. V. Trog mars mida^/ioi, raiddeti dâor
' de hoUe zee, 1 d. 187, of door het müideäioi der zee, 'de
droogte.
MIÜDËL, betcekent ook het midden^ en ab bijw^ midden ^
b. T. Bredero, bl. Sig, midüel door het fli^ck - middel étiov
de Ibraat. — middel door de regen* Hierop Toigt ook dite-
maai midden, in dezelfde betcekenis. Cafef I, 36i, b^
Middel-^/chut y Bijv. N-W. — Uet beteekent ook het middkl^
lsf\ ^^ middel: welk woord men in Frieshind ineeatrekt
*- tot mily b» Ti oone mil to , tot aan den middel , < Libbie 'ff^
ut. Yabr. h\. 5u '-*- Maar b?j ouzen Dichter beteckent ifufr
M I.» HX 991,
•
tr 4elf Memtf Jtei mideel^ nuddel^ûorâuiak^ II' JL' toS.- Mud*
cfe/e, II i. 74, middkj II d« 78» 79, loo^ tpS» lleerr.
. midePieni II d. ^6t 77. Veijg. Juniuê in M^dhi en m«A-^
MiddefjeHf lienudd^en , I d, i58.
MlEy de mare 9 tgding, bindrcfaiip, liet ber^^t, I d. i36« i37*
II d. 82» Zoo ook Bredere^ mie Toor mo/v, eni» bL 85{
* lâo, 4o5. Hatfi^N.H. h\. 535, 53i. Ged. bl. 149.— Maar
miede toot bodenloon, loon Toor 't brengen T«n berigt,
Hoqfij N. H. bU 260. En nua voer heloonmg^ in 't «If^B-
• aneen , Bredero , bl. 90« üCscb » gefcbenk , 3jegmh* bl 96«
. YergeK Ctigneti Bifdr. bl. 5a ^ volg. Noot. V. b. bi Wmt^
Je Gntb. Sn/L bl. q4, ien great mefpiimigh jaaDf eú tó
metten bidde $ bij gelegenbdid der geboorte van Waatsea kind«
-<- KMiaany Mied^ u tqdingbef nnntiam.^ Mieie. mienÉf^
miede f donam , moDiu. Veiwlgk fVeiknä in Meed en me-
' de^ die ecbter dit ipoord f oac in Terlcfaeidene Provinciën in
ToUe gebraik ia , niet vermderd had moeten noemen ; en dit
^eldt Tan bonderd anderen meer* Indien een woord in ééne
ctf twee Provinciën^ b. y. HoUand en Utrecht^ niet wordt
^ ^ebndkt, mag men het dan voor veroaderd befdioawen?
Uoe nuttig en raadvaam soa bet ajn, voor onze Dichters
^ Tooraly om foortgelijke woorden optenemen in bnnne Ge*
dichten , en daardoor te zeiden • dat de rjkdom onzer tale
niet verminderd , maar gaaf tot ae nakomelingfchap , die daar*
op een vollen ^ch heeft, ovei^bragt worde]
IlIEDE, een. miede 9 miediand^ d. i. booiland; mede, mad;
. mede, meed^ I d, 64^ II d. 6» lU Juniue in mead. Wne^
(enWIdioU Had. Huijdecoper op JC Séohe^ I d. 901«
. Dit woord ia verbonden 'met het vo»» mjean, maayen. Zie
.; fVeHand in Mat. Meta^ maaying» O. F. W. %\. 53o. Zie
Noot»
^EANt nuaô^o, I d. 4o, 54. Teuton. Meyen^ metere, de-
' metere. In de Bijdr. van Wa^nb. leest men, I, a44, Me^é.
In .de Burierijj bl» lo^ Meet9» ^ Vorm/^en^ voormaajen,
egn varmeyer^ voormaeyer^ L-*B. van Weide ^ bl. iB2. Zie
JEfinjeeui. IJn^mié^t. Juniue in Mairu et MaggelL
JtflELLE, een maaK conviviom, refectio» paslhs, (nuK^ v« d«
tf^chi^naeOe ^ het Nacbtmaal, XI d« 5^» /ywJMf meolh Xiet^
êgd^ u nog s«er bekend» .
s^it Ml.
MÉILLE (/60b) tednutl , Il d. 9?. TiUPKen^nueOe , dobeiid
miily II d. yS.
MIELLE 9 mitf/y een maal, ernnlG laetii menrara« ld» 65, in
Boerr'-ljae ky jae greate miellen. Zie tan deze woorden ^
die nit eene bron komen, fVeikinéL
MtEUEN, malen, afmalen, fchilderen, aibeeldeni Icheüen^
TOorRellen, Voorr» XXXL II d. 71. VerL Tqd. Mietk.
Deelw. Mielky gerchilderd« II d. io8. — Kamph. S. R, bU
534, *t Malen f maagfchap van 't Termommen, past de we-
reld. Idem, bl. 355. Van graveren, trekken, mahn^ hangt
de heele weerld aan een. Vergel. BUderdiji. T. en IX Ver««
fch. III 65. KUiaan, en WeUand.
MIELJEN, onx. voor de verbeelding zweven, I d. 8«
MIENEN, meenen, denken, vermoeden, zieh verbeelden. I~ci«
3, 10, 39, 176. Verled. Tnd Miende j II d. 65, 71 , 74,
91» 93, 103. Deelw. MiendC Deze fpelling met IE is zeer
oud , en fchier alcemeen : men vindt dezelve In de Oude HoOL
dronk j S. Geeraen Minne ^ bó Cämeiif bL $96 9 vs. 10 1«
En bij de Tijdgenooten van G. J. Baardtf bL 18, 53, 344»
BrederOf bl. 5i3, 53o. Siarier^ bl. 94, b. Ja zelfi in d#
Bijdr. van tyasjenb. I, i43, i56« ~ Mienje^ eene meening,
I d. 330. Miengje^ II d. 08. ^- Inneräjie harienmeen^ d^ !•
barten-meening, Kamph. Pe. bl. 39. Cf Juniue ixi Meäni
Mind»
MIEMTE, Gemeente, I d« 3o4- Meente wordt door Meterh
vaak gebruikt: men zie onder anderen II, 174, Noot, ««i
Meente ^ de gemeente, het gemeen, vnigns, tegen over //e-
reny Maerl II, 43o, 5. — Miêntemany Bredero^ bl. 745.
Thans zegt men in FrieaL daarvoor, meestal de genUene
man. — Mient-Jchip^ geineenfchap , I d, 160» Cf Juniue in
Mean^ Zie Gemien.
MIERE , een maayer, hannekemaayer, I d. 2^0. De Burlery^
hL 13» De Mieren. Men noemt ze anders ook in Friesland
Poepen. Verg. TVasfenb. Idiot. in Mier. Ke er met regt
bijvoegt) Bij verkorting voor Meyer. maaijerf Iiaaneke.*\
Zie Mjeanj meyen.
MIERI. Tusfchenw. van verrukking en venvondering , I d« ^\
I. Zou dit ook in de nitfpraak bedorven zijn voor Manr^ en
■s eene aanroeping wezen aan d^ Moeder Gods? ot û *t
I;
Hl* ^^3
Terbdndea met het A« S. Mirihj gauaialkif hilaritas? Cf*
Junius m Merriem
MIERCKJËN 9 makken , bemerken , aanmeirke^ » opmerken , I <l.
46, 981 183, 310« II d. loK Verled. Tijd en Deelw.
Mierctey U dL 74. Men heeft, 100 't fchgnty ook dit woord
onder de ongelqkvloeijende W-W gerekend « want men ge-
bruikt in. Fr» nog bellendk de verL Tnd morl of murl; het
deelw« murken. Zie ji^ Ysbr. Zdbb. bl» 30« De eerlle be*
teekenii van dit W-W« fch^nt geweest te aijn obscure vi^
dendif ons turen f van Mijrk^ mer^^,. obfcarus* Cf. Juniua
in V. V. — Van hier dan de gewoonte om iets /e merken d^ "
i. om het wei te kannen zien, onderfcheiden en beoordee*
]en , met een merkieeken voorzien» Zoo is dan Merk. eigenl.
etndoelf waai^p men oogt, dat het oog.(ak het ware)
. helpt, en beter doet zien op yerwqderde, en daardoor mia«
der kenbare voorwerpen. Vervoig. een kenteeken. En ein •
deii)k een fciveidpcuxl y grenepaaL Ja een zeker binnen hare
f^enepaien^ hejloten ïahdfireek. Zie Merck jen f Trog^mierck"
jen» fVeiioM in Mark.
MIETTE, (to) te gemoet, I d. 90, 91 , i54. II d. loa. MT.
Gribbm BrüU b1. 49 , To miei te ejen. Idem bl. 81, ijne
miete kom/ne, B\.ü3j To miete kommem Baardt^ bl. ^77^
Te moet comen\ en zoo ook BrederOy bl. 119, 571. Hoojt^
Ged. bJ« 75* — Hooft y Ged. 2a\^ Gemoeten ^ obviam ire. Bl«
15^, mich te gemóet maken ^ obvinm fe ferre. Cägnett^
Bijdr. bl, 337 ^ Twi quoemjlu , in minen gkemoete. Zie
Noot bl» 338* jijegab» bL 391 , meta^ ontmoeten. Zie
Metten.
MIETTE, eene maat, ld. 4, 53, 59, 66, 97, 108, 338. II
d. 45 , 53 , 99« — Oere miette , boven mate , I d, 5. ' MojerU
II, 44o, 4i 9 ot^er mate, O. F. W. Meta^ eene maat, mate,
bl. 35 ♦ 5o, 353, enz. Gabbemaj Verk van L. bL iSg.
ï/iey, Gejch. der N. T. bl. 349. Noot, Mezy mesje ^ mas'-
/9« — Zamenf^eR. Miette^kinde ^ ae meetkande, II o. io4.— >
Miete ''ieaj^y mateloos, I d. 308, 335, 338^. — Miette^-klang ^
maatklank, I d. 83, — Mietre-^fersfen^ maat^verfeo , gedich-
ten , Voerr. XXXL -« Miette^kiinckjen^ den maat-klank
honden^ Voorr. XXX* - Miette^IijnJen 9 met l^nen afmeten ,
XI d, io4. T, IL mtf^/i»— -Het W-W« Mistten, meten, «er
tiri, (waar ined« bet yerbonden jj.)'I-di iM, R d. ^^^
Mieiifiry ten meter, I d. 56. ^ Vaa Mieite^ maat, koait
nUeUigt dat men bij 6. J. niet TRidt, V. b. fnieiiirjen^X
matigen, I d. 4i , II d. io4. Verl. Tgd^mietiige^ matiffde,
11 d. 67. Deelw* mieUige « miêii*g€ , genatijRd , II d. 8ä «-
B9 simentrekkiag TÎndt men ook mieigjen^ lie On^-nUetgjtn^
de. Verg. Juniufj metti meie^ meth. Zie JEf^mietiÊn.
Baarde gebmiki de E in aen^meiigen^ iDengdenrpw bL i4o«
Bq MaerL vindt qien van maiê^ matig, den CoM]iafat» iifti-
ter^ II, 4ii, 4!f. Vergel. Cligneii^ bL 73, Noot
MIGGE, eene mag, ld. i5, II d. 95.^ — ^igf idem, H d«
11, en Libb. fin A. Yêbr. bL 4i. Dïl laatfte ia de tegtnnm
nitfipraak,
MUf mq, I d. 1, 3, 5, 4, enz. • Jtfi;/!, mijne^ nqn, m^nc,
I d, 1, 3, 5,4, eni. Genit« mijns, I d« »4, io5, i6Sy^
enz. - Mijfi'^froum^ ^ Mevromr, Il d, 65« Dit was ^oexkeea
de algemecne fchrqfwqze. Mijn vrouH^ Fenuê leeat saea
bij Cägnettf Bijdr. 333. - Mijn vrau^ -Boefl^ GedL 17»
Baaratj bh 167, 377. Bredero^ bl/ 13S, en dikmaab meer.
- Mijneni weagen^ mdnent-wege, om mqnem wil» I d. i47«'
BrederOf Mijneni^tpeghen^ bh 178, b,
MUG, een maag, aanverwant; neef, I d. 49, 5i, 54« Meerv*
Mijgen ^ ma^en* aanverwanten, I d« 4« In de Bijét. ven
fVaêfenb. vindt men, I, i65» Magen. Doch in 't tÂbb.fim
A. Yêbr. bl. 94, Mgs^n» Bg MaerL I, s8^, 16 MaecA cfer
gode (zoo noemt zicii Alexander aid.) Btedêroy hk. T^S^
7S2 Maegk^ vriend, vriendje (een vleiwoord^ MaerL f lî^
383« 33, Maghetoghe^ die bl. 31 5, ^S^ wordt genoemd
Voghet^ educator. Kiliaan^ Maeghd^-Èoghe^ vetnt. Paeda^*.
gus. VergeL Juniuè en de Teuioniêt. in Maieh. Waefetwb.
Idiot. in Miegen , en B^dr. II , 25. Ypey Ge/ch. der jN. T. .
bl. 33o, Noot.
MULO f mild, zacht, toegeeflqk, goedgunOigv mededeelaaam ;
overvloediï», I di 5, 6, 11, 44, 48, 55, 66, 89, qq, en»»
Jw^ius^ Mdd^ coU. fmoultj nbi A. S. Smfli» fraefenb.
Idiot. irt Mi/d. Teuton. m Mglde, - Mgèd^he^l. mildheid.
Mij;* Mi. -^5
ii4^« liliieiigeft» mffÜ^di^igf Dritdadig, I d. i4« - Unld^
^ die^jen 2 uinéA^iÈgfin ^ I cL 3o8« ^ mgUer^fian , miklêr
^ iMDd, I d. 189.
MIJLLÉy .eep mql, miliamm, Meerr, ook MgUe^ I d» iS, 6o«
— iVïAf , H dL 6. — Juniuêj Mile»
WIJMEBJEIC) m^meren, zwaar moedig ergens 0¥cr oadenlen*
-' TÂe Oer^nwmerjen. P. d. Feen^ Stmeb. bl« iMÜy Jiaets
' bL 58 f Jimm*ren.
lÊUTifESf mifneiiy sicli toeeigeDen, eig» door w^'n ie aeggen^
^ bg eene openbare yeiiooping Tan goederen. Zie E^n'^m^'n-^
* jen. Hooft üed. M. 348, Dat mgnd? k*,. en plakt het met
een wegii.
MIJMGLEN ^ een mengel ^ menglen ^ Ceene maat Tan natie afa-
ren) fl d. 4. Tliama zegt men meestal minglkn.
MO^tTE»^ eene migt, de allejigerngfle mimtlpectè; I^. ieta van
'• zeer geringe waardir, I d. 46^ 190. Voor een kkine mUnt^
~ CatSf I, 89, b, Rekeapenningen, die Ibmtfjds ponden , Aym*-
- tijds penningen, fomindfii maar mh'ien en doen. JBroer Corn.
Serm. ff, rjo , Tot dat gq betaalt ook die laatHe mgte : Bq
' Mciiih. y, 3? AoQt penning^ en £ruc. Xtl, J9, dfoor />e/2*
ningaterif Tan onre Taalsmanncn overgezet. Dezefifde^ I,
- 3Â6, lijnen kinderen een mgte niet erven noeh delen laten«
' Bredetö^ h\. 17, niet ien m^t vrcsen. En 200 ook bl. i85y
en 733 — CalSj I, 436» a, Tbyrfis acht bét niet een m^<-
/^. Baeirdtj bh 95, 369. Marnix^ gebruikt bet ook yele
- malen, als mede Süirier. Juniuêf Miie.
MIN , men, I d. 5o , 69. Zie* Me. In de Byir* , tatt Wae-*
' fénb. I. i54, ü/e/z»
IVllN, weinig, gering. I d« 4o. II d. 86. Naet io min^ niet
• .ie min, II d, 70. Bij dr. van fVasJenb. I, i54, onrf. «re*
= mZ/jy niet zelden. — Deadlgche min^ doodefijke ziek, Liób^
fenJt. YaSn bl. 85. TlefVeilandj in min. Afegah. m//3, klein ,
kort 9 \A. 310.— ook wordt min voor minder , geringer, wei-
»igcr jgeronden , bij onzen ERchter, ld. 12, Nimmen min
' aSy niemand minder dan. — En zoo ook bl. 59, 69, 71 ,
S7, 108, 133, i52. II d. 72» 87, 113. Voorbeelden, dat
e Compar. en Supertat. minder en minfte voor Ihin ge-
" nomen worden, zie bq Cägnetty Bijdr. BI. 216, Noot. — •
Minfte^ fuï^cL II d. 47, 60, 67, 73, 78, 80, 101. — To
•*^-^:i-Ä^ -^J: ««.&.,&.. ^l.i^ 1-.J r J. ^. AA IT. J, ^4
Sg6 M U
Bijdr. Tin fras/inb. I, 163, Ten minflen.
MLNGER, een Koopman , I d. 5o. Cf. Juniuê in Monger^
fVoêfenb. Bijdr. ll, 12. Libb. fen A. Yêbr.^ bL M^Zidm
MINGJEN, mengen 9 Termengen, ondeHnengm, I d. 71, iûi«
n d« 100 9 Juniuê^ in Mingk. — Hel frequenut. Mutge^^
mengen, vermengen, II d. lOu Kiliaan^ Mingheien^ u
menghelen, i* menghen, miscere. Broer Corn. Semu Hier
en ÎS geen pa^e te maecten - niet te middekn noch Ie mam^
gelen ^ I bl. i56, 3io, 3ii. — mingei^dauntjea ^ mengel^
dUclUen. Zie Deuntje. — Mingel^tionipe ^ of'ming^k^bmtp^
mcDgelklomp, Chaos, I d, 317, II d« 65« Zie Zn^f-irauuw
jen^ Trog^mingel ^ onder^mingle.
MINNE, de min, liefde, I d. 19, 30, 3o, 48, y5f en*, Opor
afkorting min. I d. 5, i5, 3i, 33, 5S, 48 ÈÊUumt eea
Tieiwoord, Af. Stohe^ VI, 354, Noot, ffel^kZam/ b^ Cbr#y
en anderen. Zie ald« Vergel, MaerL II aant. iii, ^olg. —
Zamengelt. Minne^dichten ^ II d« 44. — Minne^/joer^ liwb*
^ Taur, ld. 3, II d« 6i. -^ Minne-fjoerig . min«varig« yer«
liefd , I d. 5g. — Minne-fiuecht'jpil^ boertig gevecbt met
den mingod, I d« 5o. <— Minne^mämm* , de Moeder der
Min, II d. 63« «• Minne^rymlerye ^ het minnedichten, II d«
6o# — Uinne^JaSy liefde«*zee, II d. 63* Minne^^Meef Jonctga^
B. O. bL 8q« — Minne^i/inne ^ liefdezon, I d. 36. — Itúme^
sjochtef lieiae-zacht, verliefdheid, liefde , ziekte, I d. i4«
Minne" ajoc/Ume j I d. 23. — Het W-W. Minjen^ minnen ,
beminnen, ld. 18, i48, 170, igS. II d. S4, Verminnen
Toor beminnen MaerL II, 433. -• Minner^ een minnaar
I d. i3. 44, If d. 66, 68, Kamph. S. R. bU i65* *
MINSCHE, een mensch, I d. 3, i3, 18, 46, 73, 84, 85^
93, 108, enz. Meerv. Min/chen^ I d, 55, 111. II d. 55,
driemaal toe, i43 ook verl'cheidene malen enz. — > Genit,
des niinjch.a^ des mcnfchen, II d. io4« -— Min/chene^ Bnr*
N-W. b. V. min/c fiene on'/bliommenhey te j menrchdnkt oa^
volkomenheid. Il d. 89. — Zamengeft. Minfchebern^ meo-
fchcu-kiuderen , kinderen der menfchen, i d, no 133
X2i^ 196. Minfche^bern ^ hei racnfchen-tind^ I é. iSi. -1
Mr; . S92
fhinfchê^me^ h^v. N-W. I cL 100.'— MinfiJie^iaon f men*
fcben-zoon , I d« i65.
MINTEN, manleii, zie Falfche^minten. Jimitia^ Mini.
MIRSSELJEN, meUelen Voorr. XXIX* Fig. in bet bart be«
waren j niet vergeteu , maar in gehengeois behouden » I d«
117. — Verled, Tqd en Deelw. Mir%Jfeh\ II d, 64« Bij yer-
korting Mivêley II d. û4. — Mirêlerge, metTclarq, Il é» ii4»
Zie Metaär^ Het W*W. metjen^ vindt men reeda bj MaerU
I, ao, 54.
MISSEN, misfen, carere, I d. 8, 136. Feilen, I d. 61. JV.
GrM, BrilL bÚ 93, Hij mei neat miBje^ bq mag d. u kan
nieC miaren, maar wil lieiat behouden,
MfSOIEO, en MIZDIEDE, eene misdaad , I d. 45, û4, i5o,
166, 3it. II d« 66, 74, 99. Genit. MUdiedSf 1 d. i35.
Meerv. Mizdiedenf I d. 4^, 161, II d. 93, io5. -— Miz^
dwaen , miidoen , I d« 55. VerL T^d Miz-^die , Deelw. MU^
dietiy I d. 160, 168. — Mtz^grgppe^ een miagrqp, vergrqp,
nuf Dag , I d. 43 , U d« 68« — Miz-fdUen , niet gevallen ^ niet
Sasfen, incommodum esfe, II d, 47« niet gelegen komen, If
• £7. — Hooft y misval en zwarigheen, Ged* bl. 188, d« i«
ongeval^ ramp^ ongeluk. Reeds vindt men het b^ MaarÛ
*i Mesfaln I d. i5o, 54, het ongeluk van 't verdrinken van
Sifhius Tiberiuê. Idem, II, 439, 70, In die merfaüs. (Lees
dien of den*^ Stoke^ V, to53, in den mievalle. Het W-W.
MeëfcUkn , mislnkkcn , kwal^k gelukken y niet wel uitvallen ^
MaerL I, 448, i. -• Miz^heegjen^ mishagen, niet behaeen,
lid. 100« Miz-'hûBgenj een mishogen, II d. loo. — aïiz»
bruwckjen , misbruiken , II d» 1 14 — Miz^ginst , wangunst , Il d.
107« PF, Gribb. Briil^ bl. 66, Miagunne^ nusgunnen, be-
neden.-— Mbi-gong^ een mispas, dwaling, ld. ii8t Baardi^
Deugdenfp. hl. 385, miagang^ in dezelfde beteek« Hoofi^
A« H. bl. 4oû, Eenen nUagang hebben « d, i« tegenfpoed
[ hebben, repuliam ferre. Het W-W, Mea^gaen^ teeenloo-
pen, ongelukkig gaan, Sioke, VI, ^39. jifegab. bl. 08, and
hiara God miagunge^ hetwelk Wiarda vertaalt zuruckge-'
hety d. u achteruitgaat, vergel. denzelven bL 111.4^— üus-
^^/>/tf/i (het) het misgrqp, de misvatting, dwaling, Voorr.
aXIX. ^m Miz^moedj mismoedigheid, I d. i5i. VergeL
IPoriman^ Aanm. h). .^7. ^. Miz^mné>di£r ^ I dL i45. mm ALz-^.
^98 Uu
nwvgjen^ misnoegen t mixliagcn, I il. i6S. -— MU^pryMfen^
ini«prgteo , II d. loi. *-* Mtz-treasti^ ^ mistroostig, I dL 4o«
Misi-ireaêtigheyte n mistroostigheid, ll d. 106. — MU^-Rean^
misftaan, kwal^k Haan, niet betamen, I d. 5\.^^ Miychien^
misfcbien, II d. 58. MUfchean^ idem, I( d. 769 ^7^ 78.
Vergel, Huqdecoper op Slohe II, 38o. (of B. V. 458.) —
JtfiW^ci, nusfchien, II d. 64 , 76. Dit Miniifl of nUêJelgh^
beteekeude van oads niet alleen vreemd ^ zeldzaam , maar
ook onzeker^ iwiifelachiig ^ v. d, mogelok ; vergel. het Lat»
dubuwi^ plus an fceleratus Orestes. itisiqc voor o/sse^er^
iwijlfclachtig ^ leest men bij Stohe^ VII, 1180, yo miêlgc esy
dat ghefciet , en hoe de avonture keert , d. i. zoo onzeker is
dat gefchiedt, en hoe het toeval keert. Dezeive^ Vul, 3369
Mièjelike^ of bet worde in roere. Zoo gébroikt Huygena
het, bl. 98, Miafelickj ¥raer b^ de (Iraet, dear of veultcr
opengaet. T^euton. Aventurlickj wanfchtchtUck, MiêUch^
onverfyenlick , twqvelecbtich, onrckcrlick, eventaale, enz.
Kiliaan^ MiafeUck ^ anibignos, dubias, incertos. — MiaJhliC'^
ken , forte , fortasfe. Uil het vorige ziet men dat ik een an-
deren weg infla, als Steenufinkel betreedt, in zqne jian^
ieek. op Maerl. III» 55 — 56. Intnsfchen vindt men een
nog zeldzamer woord, dat ook voor mogelijk^ misjchienj
wordt gebruikt, namelqk, jnachlichte y dat ik evenwel ner-
gens verklaard gevonden heb. MaerL gebraikt, het II, \5o^
g, waar in de Noot uit Fl. en BI. 5, e, eene plaats wordt
aangevoerd, welke ook reeds bijgebragt was door Hugdeco^
per op Sloke y V, 458. Mij komt het, om kortelijk iels ter
verklaring te zeggen, voor, dat het zal bedorven zijn uit
machfchienlicken , of machfchienlijck. KiSaan , Mis^/c/iien^
Igcky fortuitus et forte, fortuito, fortasfe. Volgens Steent
winkel nam Grimm Misfelijck voor nüsgkichj dat is, o/z—
gelijk^ verjchdlend. Te regt : en dit is de eerfte beteekenis^
waaruit de overi5[e zgn voortgevloeid. Voor vreemd^ zeld-
zaam, vindt men het bij A/. Stoke^ VlU, ioo4. Voor kwa^-
Ipk gf^ field y on gefield^ ziekelijk^ in 't LM. fen A. Ysbr. bl.
54. VV^egcns andere betcekenisfen zie men IVeiland eu an-
deren.
VllbTE, de mist, duiftere nevclachligbeid , I d. 56. II d, 97.
Juniiis ^ Mist.
dlTS; vermits, overmits, I d. 48, i35, i53 , 169, i84, 2i5.
Ui. M
^d9
Hooft Gêd. léi, Mits uw rereenigiog, d« i« door ntidckL
Zie Bilderdgh, Taal en Dichii. Verfch. III, 59, 60. Ett
op het wooni midde^ hier yoreo.
MOACHT, mogt, I d. 8, 99. H d. 71, ^5^ 77 j 78, 87, 9*,
ens. Mocht f I d. 4, 18, 36 , 58, 65, 75 » 303, ens. Verl.
Tqd Tan meyen^ mogen* — Mog^ ^^^gg^y ^^^gff^^*f ^ ^* ^t
8, 10 y. 57, 53, 54, 03, II d. 47, 65, 7^i^Sf enz. Tegenw»
" Tqd der Aantoon. wigze^Tan 't zelfde W-W, anders iet my^
y meye , of du meyfte , Jig mey. Men had , namelqk , oad-
t^df : Ik mege (waarvan ons mey^ ik mag , of moge , (waar*
Tan om mog,) Veri. Tqd ik mogte of mogt (waarvan ons
moacht of mocht.) Deelw. gemogen (waarvan ons moggen.)
Zie Proeve van O. T. en D. hl. o5. In de Bgdr. van fr a^-
Jenb. I, i57, 169, leest men moogften^ mogten.
Mo AL, meel, I d. 99. Juniue^ MeaL
JUOA.NNE, de maan, ld. 39, 108, 186, 190, 307. — - Moan-^
/ie, een maand, II d. 45, 48, ii3. Juniuay in Moneth^
Moon. TV. Gribb. JBrilL bi. 95, Monne y maanden. Verg.
Ypey, Gefch* der N. T. hl. io5, alwaar men voor Den^h
leze Dorisch.
MOANJKN, manen, interpellare debitorem, monere debiti.
(Kiliaan) II d« 58.
MOAR , moeder, I d. 9, 10, 11, 45, 5o» Genit.y Moare^lA^
75, 74, 317, 330. Juniusj iiother. Verg. Ypey ^ GeJcK
der N. T. bi. 97. Moer is thans in gebruik.
MOARD, een moord, — Moard^dter'-jefte^ een bloedig ofier«
een offer, waarbij men aan de afgoden menfchen 'offerde, I
d. io5. «* Moart! moord! Tusfcbenw. vau Jmarty p^nj ea
droef heidy ld. l3, 33, 67. — Moard^dea-^wuwne f moor-
dadige dood wond, I d. io6. -« Moard^dobbcy een moord-
kuil, I d. i6o. — Moard^gluwp^kuwUe% moordadige net-»
groeve « (de Grondtekst) I d. 203. — Moard-^hdnne ^ eeno
moordhaud, band eens moordenaars, I d» 333. — - Moard"
lân^